Recensie: ‘Krapp’s Last Tape’ van Robert Wilson (HF)

Parool,recensies — simber op 14 juni 2015 om 21:38 uur
tags: , ,

Een keiharde donderslag opent Krapp’s Last Tape. Vervolgens klinkt zeker een kwartier zeer luid regengedruis in de Stadsschouwburg. Het decor ziet er echter uit als een bunker: donkere muren, met heel hoog bovenin een paar raampjes. Niet een plek waar je veel van de buitenwereld mee krijgt. Het noodweer zal dus wel een psychologische aangelegenheid zijn.

Krapp’s Last Tape is een van de minimalistische stukken waarmee Samuel Beckett in de jaren vijftig het theater naar een modernistisch nulpunt dreef. Plot, personages en handeling werden opgeofferd aan het vertonen van een absurde, wanhopige wereld gevat in uiterst precieze taal.

Krapp wordt zeventig. Ieder jaar op zijn verjaardag spreekt hij op een spoelenrecorder zijn gedachten over het afgelopen jaar in. Maar eerst luistert hij oude opnames. Zo is het stuk een subtiele dialoog tussen een man en zijn jongere zelf.

Het Holland Festival brengt dit jaar een versie van het stuk geregisseerd en gespeeld door Robert Wilson. De Amerikaanse avant-garde kunstenaar – die al talloze malen op het festival te gast was, het meest recent met The Life and Death of Marina Abramović in 2012 – heeft een esthetiek ontwikkeld die enigszins verwant is aan Beckett.

Als Krapp is Wilson een witgeschminckte clown, die in en uit het helwitte licht beweegt, met afgemeten, soms bijna robot-achtige bewegingen. In de beschrijving van Beckett is hij morsig en gammel, maar Wilson maakt van hem een bijna abstract sjabloon. Tijdens het onweer maakt hij een ujitgebreide, gestileerde act van het eten van twee bananen en herinnert ons eraan dat Beckett zijn werk het liefst gespeeld zag door variëté-artiesten. Als James Bond richt hij zijn getrokken banaan op het publiek. Geestiger wordt Beckett niet.

De tekst van het stuk is kort maar uiterst verdicht. Krapps dertig jaar jongere zelf vertelt over de dood van zijn moeder en over het falen van een relatie. De oudere realiseert zich dat hij daarna geen liefde meer heeft gekend.

Maar belangrijker dan dit melodrama is de immense afstand tussen de oude en de jonge Krapp die Beckett meesterlijk schetst. De oude moet sommige woorden opzoeken die de jonge gebruikt en hij ergert zich aan diens bombast en zelfvertrouwen. Door zo over zijn jongere zelf te oordelen als een ander persoon, plaatst Beckett ernstige vraagtekens bij het coherente zelfbeeld dat we zo graag van onszelf hebben.

Maar er stoort iets. In Krapp’s Last Tape zou je een vooruitwijzing kunnen zien naar een tijd waarin we allemaal ons geheugen en een gedeelte van onze persoonlijkheid uitbesteden aan zorgzame, geduldige machines. Voor Beckett was dat echter een autonoom, bijna solipsistisch proces. De voorstelling Intervention van Naomi Velissariou die vrijdag in première ging (zie recensie hiernaast) toont juist aan dat voor de hedendaagse mens de schizophrenie begint waar ons zelfbeeld botst op wat anderen over ons denken.

Holland Festival: Krapp’s Last Tape van Robert Wilson. Gezien 6/6/15 in de Stadsschouwburg. Meer info op www.hollandfestival.nl

Recensie ‘Phaedra’s Love’ van Nina Spijkers, Toneelschuur Producties

“Ik hou van je.” Pauze. “Je bent moeilijk.” De mythe van Phaedra is eenvoudig: koningin is verliefd op stiefzoon, tragedie volgt. Talloze schrijvers, van Euripides en Racine tot Hugo Claus, schreven een versie, waarvan die van Sarah Kane uit 1996 opvalt door het opzichtige geweld. Zij legt de nadruk op het object van begeerte: Hippolytus. In haar eerste voorstelling na de regieopleiding probeert regisseur Nina Spijkers toch nog een lichtpuntje te vinden.

Spijkers – dochter van acteurskoppel Jaap Spijkers en Myranda Jongeling – liet zich vorig seizoen kennen als een kenner van menselijke perversiteiten in een uitstekende enscenering van Heiner Müllers Kwartet door twee mannen in een zwembad vol autobanden. Phaedra’s Love is het begin van een talentontwikkelingstraject bij de Toneelschuur in Haarlem.

Ook de liefde van Phaedra (Bien de Moor) is pervers: bij Kane is Hippolytus een vadsige, verveelde prins. Sander Plukaard, rijdt met een afstandsbestuurbaar autootje, richt zijn afstandsbediening op de leegte en masturbeert in een sok met op de achtergrond het geluid van een koopkanaalprogramma over een heel bijzonder soort blender.

Plukaard zit op een korte catwalk (decor Ruben Wijnstok), in een witte lijst, die van het hele toneelbeeld een televisie maakt. De achtergrond is een soort hyperrealistisch bos; subtiele projectie versterkt een sprookjesachtig diepte-effect. Linde van den Heuvel en Xander van Vledder spelen bijpersonages.

De voorstelling begint nogal saai met een serie dialogen die de decadentie van de situatie aangeven: Hippolytus is verwend en bitter, maar kan zich door zijn geld en status genoeg seks veroorloven ondanks zijn afstotelijke uiterlijk. Maar dat is niet het enige: Hippolytus heeft een soort magnetische aantrekkingskracht. Phaedra is verliefd op hem niet ondanks zijn moeilijkheid, maar juist omdat zijn nihilisme het meest eerlijke antwoord is op zijn prinselijke situatie.

De scène tussen De Moor en Plukaard is op een vreemde manier onthecht: zij bekent haar liefde, hij wijst haar af, zij dringt zich op en pijpt hem, terwijl hij blijft zappen en snoepjes eten. Het kan koud, hard en tragisch zijn, maar op de premièreavond was het tam en braaf.

De tweede helft is beter. Phaedra neemt namelijk wraak: ze beschuldigt Hippolytus van verkrachting en pleegt zelfmoord. Het volk eist gerechtigheid en trekt op richting het paleis. Met een spektaculaire beweging valt de lijst en Hippolytus leeft op, er gebéurt iets.

De voorstelling eindigt met een serie gruwelijke tableaus: met afgesneden tongen en pik, uitgerukte ogen, doorgesneden kelen en verkrachting raast Spijkers vlot en lekker bloederig naar het einde van het stuk toe.

Volgens Kane is dat de liefde van Phaedra: ze geeft Hippolytus écht lijden om de verstikkende wezenloosheid van zijn leven te doorbreken, en hij is dankbaar. Spijkers probeert iets vergelijkbaars: het naarbinnen gekeerde televisietoneel van het begin wordt expressief grand-guignol.

Dat is best slim, maar het matte begin stoort. Phaedra’s Love is Kanes grappigste stuk, maar in de zaal werd nauwelijks gelachen.

Phaedra’s Love van Nina Spijkers, Toneelschuur Producties. Gezien 20/5/15 in Haarlem. Te zien in Amsterdam in oktober. Meer info op www.toneelschuurproducties.nl

Recensie ‘De Kleine Oorlog’ van Valentijn Dhaenens/Skagen

Parool,recensies — simber op 14 april 2015 om 21:19 uur
tags: , ,

In het herdenkingsjaar 2014 is er een hoop toneel te zien geweest over de Eerste Wereldoorlog. Een staartje daarvan bereikt deze week Amsterdam met de voorstelling De kleine oorlog van de Vlaamse toneelspeler Valentijn Dhaenens.

Dhaenens, lid van het collectief Skagen, maakte een compilatie van teksten van soldaten, verpleegsters en lage officieren; het voetvolk van de oorlog dat het hardst te maken krijgt met de angst, de modder, de wonden en de valse retoriek. De oudste tekst in van Atilla de Hun, de jongste van een Amerikaanse soldaat in Irak.

Zes jaar geleden volgde Dhaenens hetzelfde procedé in de voorstelling Degrotemond, waarin hij fragmenten van roemruchte speeches, onder meer van Goebbels, Patton, Lumumba en George Bush, met elkaar verknoopte.

De huidige voorstelling gaat dus min of meer over slachtoffers van de mannen met hun grote monden en dito woorden, vandaar De kleine oorlog.

Aan het begin van de voorstelling rijdt Dhaenens, in een sober verpleegstersuniform, een bed op met daarop een groot beeldscherm, met daarop nogmaals Dhaenens, nu liggend onder beige dekens, maar wel levensgroot, zodat de verpleegster zich met enige overtuiging over hem kan ontfermen.

Dit is het universele slachtoffer: doof en blind, armen geamputeerd, benen verlamd, tong uitgerukt. De hele achterwand blijkt een groot videoscherm, waarop Dhaenens in veelvoud verschijnt, ook weer zo groot als de levende acteur, zodat vervreemdende dialogen mogelijk zijn.

Het is allemaal buitengewoon esthetisch, maar ook problematisch. Alle figuren op het scherm hebben hun verhaal, en dat zorgt ervoor dat de levende speler voor het doek vaak – door zichzelf nota bene– gereduceerd wordt tot toekijkende figurant.

Bovendien zijn de verhalen vaak niet bijster prikkelende rapportages van onmacht en ellende. Pas bij de aftiteling wordt de diversiteit van de bronnen helder, tijdens de voorstelling plaatste ik het meeste materiaal toch in de Eerste Wereldoorlog.

Boeiend wordt het ineens bij het verhaal van een officier die betoogt dat als oorlog alléen maar hel was, de mens er wel mee op zou houden. Er moet dus iets zijn wat we alleen daar kunnen halen. Om vervolgens de extase van het doden te beschrijven. Daar wordt even de ‘Nooit meer oorlog’-teneur doorbroken. Mooi is ook hoe de verpleegster de geschiedenis beschrijft van de fysieke angstreactie van soldaten, die we nu PTSS noemen.

Waar Nederlandse voorstellingen over WOI vaak met veel theatraal vertoon – hilarische slapstick in De laatste dagen der mensheid van ’t Barre Land; speelse live animatiefilm in De Grote Oorlog van Hotel Modern; uitzinnige filmische fantasie in Gavrilo Princip van De Warme Winkel – de absurditeit van de wereldoorlog proberen te vatten, nemen Belgen de materie serieuzer – zie ook Front van NT Gent. Dat is natuurlijk goed te begrijpen, maar maakt ook murw.

De Kleine Oorlog van Valentijn Dhaenens/Skagen. Gezien 7/4 in Haarlem. Te zien in Amsterdam (De Brakke Grond) 9-11/4. Meer info op www.brakkegrond.nl

Recensie ‘Macbain’ van Dood Paard

Parool,recensies — simber op 14 april 2015 om 21:18 uur
tags: , , , , ,

Met halfdoorzichtige lamellen en vleeshaken achter op het podium en plastic op de hele vloer doet het toneel onmiskenbaar denken aan een slachthuis. Alleen het bloed moet je er zelf bij verzinnen.

Macbain is de nieuwe voorstelling van Dood Paard, een mash-up van Shakespeare’s Macbeth en het leven van het koningskoppel van de grungerock Kurt Cobain en Courtney Love. Om de hoofdmaaltijd – een nieuw stuk van Gerardjan Rijnders – in te leiden spelen Manja Topper (in bloot niemendalletje) en Gillis Biesheuvel (in een kilt met houthakkersprint – geestig) eerst op de bank een paar fragmenten uit interviews met Kurt en Courtney, en daarna een poppenkastversie van scènes uit Macbeth.

Dat begin is nog wel aardig, Biesheuvel en Topper hebben het geaffecteerd neurotische en het ontwijkende van de hyperbewuste supersterren uit de jaren negentig goed in de vingers. Macbeth spelen ze achter de bank als een soort onbehouwen jeugdtheater, met speelgoed als requisieten, veel rook en liedjes van Nirvana op clavecimbels en blokfluiten.

Maar daarna gaat het mis. Rijnders’ dialoog voor een destructief koppel doet denken aan zijn relatie-stukken als Silicone en Pick-up, maar haalt nergens de scherpte van zijn eerdere werk. Het is een murw beukende uitwisseling van ellende, bloederige moorden en onfraaie gekte.

Tussen de scènes door zien we bliksemflitsen, klinkt een overdreven luide soundscape en komt stukje bij beetje het glazen plafond naar beneden, waarop een grote hoeveelheid bestek trilt op de geluidsgolven, een verwijzing (denk ik) naar de dinertafel waar Macbeth bij Shakespeare de geest van een van zijn slachtoffers ziet. Maar dat theatrale geweld tussendoor benadrukt eigenlijk alleen hoe bloedeloos deze tekstberg is.

Macbain van Dood Paard. Gezien 2/4/15 in Frascati. Aldaar t/m 18/4 en 4 t/m 6/6. Meer info op www.doodpaard.nl

Recensie ‘Koningin Lear’ van Toneelgroep Amsterdam

“Er doemt een monster aan de einder op/Waarvan geen mens de omvang kan beschrijven./De markt wordt volatiel als nooit tevoren./De ene bubbel spat de andere kapot.” De ene grote troef van de de voorstelling Koningin Lear is de spanning tussen de archaïsch aandoende verzen van Tom Lanoye en de hoogst actuele inhoud. De andere is Frieda Pittoors.

De tweede Shakespearebewerking van de Vlaamse schrijver voor Toneelgroep Amsterdam is nog radicaler dan de eerste (het magistrale Hamlet vs Hamlet). Lanoye maakte van Shakespeares Koning Lear een hedendaagse vrouw, die een reusachtige multinational leidt in plaats van een koninkrijk. Een bedrijf dat ze gezien haar hoge leeftijd en aanvangende geestelijke achteruitgang wil overdragen aan haar drie zoons. Pittoors’ personage Elisabeth Lear lijkt gemodelleerd naar Neelie Kroes en Madeleine Albright.

De voorstelling begint met de hele familie – zoons plus aanhang en trouwe consigliere Kent (Gijs Scholten van Aschat) – aan een grote bestuurstafel, ieder in een eigen kleur; een regenboog van rendementsdenken. Want Lear wil in ruil voor een deel van de portefeuille een liefdesverklaring van elk van haar zoons. Zo doordringt geld alle vormen van menselijke relaties.

Zoons Gregory (Roeland Fernhout als afschuwelijke patser) en Hendrik (Jip van den Dool als beursnerd) dissen gedwee een ongemeend verhaal op, maar de jongste, de idealistische Cornald (Alwin Pulinckx) weigert, en wordt pardoes verstoten.

Daar begint de onttakeling van het familiebedrijf die door regisseur Eric de Vroedt rechtlijnig wordt getoond. Gedurende de voorstelling gaat Pittoors’ haar steeds piekeriger zitten en het decor (Maze de Boer), dat aan het begin nog een realistische boardroom hoog in een wolkenkrabber voorstelde – inclusief James Bond-achtige wereldkaart met lampjes die aangeven waar de bedrijfsactiviteiten plaastvinden – is aan het eind een opzichtig theatraal staketsel.

De neergang is zowel economisch (beurskrach en vijandige overnames) als ecologisch, met een dreigende orkaan die slim Shakepeares beroemde stormscène echoot, als mentaal, met Pittoors als steeds verder dementerende Lear.

Die scène is het hoogtepunt van de voorstelling. Pittoors, als een rockster tegen de wind in bulderend, met achter haar een regengordijn die ingenieus stroboscopisch verlicht wordt, waardoor de associatie met de vallende computertekens uit The Matrix onmiskenbaar is. Hier wordt de apocalyptische inzet voelbaar.

Maar gedurende de rest van de voorstelling zijn die angst en de gekte vreemd afwezig. De tekst van Lanoye lijkt rijk en gelaagd genoeg, maar misschien is het de al te heldere dramaturgie van De Vroedt die de voorstelling ontdoet van een vorm van mysterie of weerstand, die nodig is om drie uur lang te boeien.

Dat wordt gelukkig gecompenseerd door Pittoors. Tegen de vrij realistische setting in blijft haar Lear een nukkig personage dat met plotselinge clowneske grimassen en abrupte bewegingen over het toneel zwerft.

Koningin Lear is niet in de laatste plaats een metafoor voor hoe de babyboom-generatie de leiding over de door haar gecreëerde wereld doorgeeft aan haar verwende kroost. Hebzucht is de collectieve zonde van beide generaties. De voorstelling eindigt in een piëta: een kindse moeder die de borst geeft aan haar dode zoon. Een demente vrouw komt tot inzicht.

Koningin Lear van Toneelgroep Amsterdam. Gezien 8/3/15 in de Stadsschouwburg. Aldaar t/m 15/3 en 4/4 t/m 18/4. Meer info op www.tga.nl

De onnadrukkelijke impact van How did I die

beschouwingen,Theatermaker — simber op 5 maart 2015 om 14:50 uur
tags: , ,

Kijkt een kunstenaar anders dan een politieagent? Regisseur Davy Pieters ontdekte de subtiele verschillen tijdens het werken aan de voorstelling How did I die, die ze maakte bij Frascati en waarvoor ze meeliep bij de technische recherche. In die samenwerking komen verschillende manieren van verbinding tussen kunst en andere maatschappelijke terreinen voorbij.

Die verbinding staat sinds de bezuinigingen in de belangstelling. Veel kunstenaars zoeken naar maatschappelijk draagvlak en verantwoordelijkheid of nieuwe inspiratie door artistieke vormen in te zetten in de zorg, het onderwijs, de wetenschap of welzijnswerk. Er is zelfs een kleine, tijdelijke subsidieregeling opgezet voor dergelijke projecten: The Art of Impact.

Pieters begon echter vanuit een persoonlijke fascinatie voor het proces van ‘waarheidsvinding’ in het recherchewerk. Hoe de sporen die bij een misdrijf worden achtergelaten geïnterpreteerd en gestructureerd worden tot een verhaal en over de fundamentele onzekerheden die daarmee gepaard gaan.

Het eindresultaat was een reguliere theatervoorstelling, een bewegingsspel over de moord op één meisje, die steeds vooruit en achteruit wordt ‘gespoeld’ en zo steeds nieuwe, vaak tegenstrijdige details en scenario’s opleverd. Maar juist dat spelen met potentiële verhalen komt voort uit de procedures die Pieters oppikte in het werken met rechercheurs en de uiteindelijke vorm, waarin er onmogelijk een coherent verhaal te maken is van de gebeurtenissen die je te zien krijgt, is haar commentaar.

“Davy heeft heel duidelijk een situatie aangegeven waar mee wij worstelen. Zaken waarbij wij ook niet zeker weten hoe het gegaan is.” Aan het woord is Hans Pelt, senior technisch rechercheur van de Amsterdamse Recherche. Met sprak Pieters een aantal keer over het werken op een plaats delict. Op een ochtend in december is Pieters in de grijze kantoortoren van de Amsterdamse politie bij Sloterdijk om de reacties van de recherche te peilen.

Een andere mentor is forensisch onderzoeker Thamon van Blokland. “Het was een mooie, fijne voorstelling, en daarbij heeft Davy een merkwaardig knagend haakje geplant. Het begint pas later te dagen. Nu bedenk ik me tijdens mijn werk af en toe dat ik tóch nog even tien minuten extra moet uittrekken om nog even verder na te denken.”

Maar voor Pieters is de inzet nog hoger. “Voor mij was de voorstelling ook een opvatting over de waarheid. Je moest het gevoel krijgen van vier ballen die de hele tijd maar blijven rondcirkelen. Je probeert dichtbij de waarheid te komen, maar je zult het nooit weten. De politie krijgt daar ook mee te maken: rechercheurs blijven om zaken heen cirkelen, ookal hebben ze alle gegevens. Dat is ook een soort spel. Ik geloof uiteindelijk niet dat er een waarheid is.”

“Het postmodernisme heeft hier niet echt postgevat”, reageert Van Blokland. “Achter het verhaal dat jij als rechercheur bedenkt zit nog een ander verhaal. Daar kom je nooit helemaal achter, maar het is er wel.” En Pelt: “Het is maar zelden dat wij denken de absolute waarheid te hebben gevonden. Daar leer je mee leven, maar vaak kom je ook heel ver. Daarbij leer je wel dat je moet oppassen. En dat laat de voorstelling heel mooi zien.”

Pieters: “Het rechtssysteem is ook een constructie en die leert jullie op een bepaalde manier kijken. Bij de onderzoekspresentatie van mijn project had ik een rechercheur uit Alkmaar uitgenodigd. Die heeft een andere manier van onderzoek doen en ziet echt weer andere dingen. Ik vind het spannend en ook een beetje eng dat iemand van zo dichtbij al zo anders kijkt. Bovendien: wanneer een zaak voor de rechter komt is al het materiaal gefotografeerd, bewerkt, opgeschreven en doorverteld. De waarheid gaat door vele handen.”

Ondanks – en misschien juist dóór – dit fundamentele verschil van inzicht zijn ze alledrie van overtuigd dat kunstenaars een nuttige rol kunnen spelen in politieonderzoek. “Het zou bijvoorbeeld heel goed kunnen helpen bij een cold case team”, zegt Pelt. “Dat zijn oude, onopgeloste zaken waarin alles al een keer is onderzocht en bekeken. Dan heb je vrije denkers nodig, die kunnen meehelpen het ‘marsmannetjes-scenario’ te verzinnen: het scenario dat wij maar niet kunnen bedenken.”

Bij het reguliere politieonderzoek zijn er inmiddels overal in Nederland al ‘tegensprekers’ actief: buitenstaanders die als taak hebben gaten te schieten in de redeneringen van rechercheurs. Het moet tunnelvisie, zoals die zich manifesteerde bij de Schiedammer parkmoord of de zaak Lucia de B., helpen voorkomen.

Hoofdcommissaris Eric Nordholt heeft bij de Amsterdamse politie al een project geïnitieerd waarbij kunstenaars overal in het corps meekeken. “Zij keken over je schouder mee”, herinnert Pelt zich. “En vervolgens maakten zij werk waarmee ze onze denkprocessen verbeeldden, en dat helpt ons later dan weer bij het denken.”

Het idee voor een ‘scenario-denktank’ blijft door praktische en juridische bezwaren voorlopig nog op de plank liggen. Maar interessant en inspirerend aan How did I die is de gelaagdheid: een fascinerende voorstelling voor iedereen, met een specifieke, onderliggende betekenis voor een gemeenschap in samenwerking waarmee de voorstelling is gemaakt en waarop de voorstelling reflecteert. Een speciale voorstelling voor de Amsterdamse recherche staat gepland voor komend najaar.

In de Wijksafari’s van Zina of Building Conversation van Lotte van den Berg is de maatschappelijke verbinding expliciet onderwerp van de voorstelling. In een interview zei Van den Berg daarover: “Kunstenaars hebben vormen tot hun beschikking waarmee ze ruimtes kunnen afbakenen, performatieve aspecten zichtbaar maken en op een hele praktische manier iets tot een ritueel kunnen maken. Wat kunnen de kaders van de kunst betekenen in een andere context? Dat vind ik nu de meest interessante vraag.”

Pieters stelt die vraag ook, maar impliciet. Haar werk zoekt een maatschappelijke verbinding die minder in het oog springt maar wel degelijk impact heeft.

The Art of Impact

De komende twee jaar ondersteunt het ministerie van OCW kunstprojecten bestaande en nieuwe kunstprojecten die een duidelijk maatschappelijk effect hebben onder de noemer The Art of Impact. Voor het programma is 7 miljoen euro beschikbaar. De besteding daarvan is uitbesteed aan de cultuurfondsen. Zij zoeken nog een intendant die de keuze voor de te subsidiëren projecten zal maken.

Bij maatschappelijke impact denkt het ministerie aan projecten waarin kunstenaars zich bezig houden met leefbare wijken en steden, energie en klimaat, zorg, welzijn, technologie, wetenschap en economie. De complexe vraagstukken op deze terreinen vragen volgens het ministerie om creativiteit en innovatie, en juist kunstenaars kunnen die aandragen. Vanuit de podiumkunsten wordt de Wijksafari van Zina als voorbeeldproject genoemd. Projecten uit andere disciplines gaan over dichters die schrijven voor de uitvaart van mensen zonder nabestaanden, en modeduo’s bestaande uit jonge ontwerpers en gepensioneerde ambachtslieden.

Recensie: ‘Het begin van alles’ van de Toneelmakerij

Met steekwagentjes en palletkarren rijden twee mannen een grote hoeveelheid kisten het toneel op. ‘Gedierte’ staat er op een, ‘Nieuwe Rozenstraat’ op een ander, ‘Geheim’ op een derde. De verhuizers blijken een filosofische inslag te hebben.

Het begin van alles is de vierde voorstelling waarin regisseur Liesbeth Coltof samenwerkt met Rieks Swarte als decorontwerper. Samen bedachten ze een vrolijke potpourri aan scheppingsverhalen, die begint als de verhuizers het eerste gebod van hun vak overtreden en één van de kisten openen. Het is de kist waar ‘Het begin van alles op staat’, maar die is leeg. Alles begint met niets.

In de andere kisten zitten de prachtig speelse decorknutsels van Swarte: een kussen met vier stokken wordt een hert en een paar lappen vilt een olifant. Complicerende factor is het meisje (Laurien Riha) dat in een van de kisten zit.

Samen met vaste Toneelmakerij-acteurs Tjebbo Gerritsma en Roel Adam treffen ze met z’n drieën de nieuwsgierig-naïeve toon van hen die alles voor het eerst ontdekken, in terloops poëtische zinnen van schrijver Tjeerd Bischoff. Ze spelen met de dieren en geven ze namen, blazen elkaar leven in, jagen monsters achterna en knutselen mensen van hout en klei.

De voorstelling is bedoeld voor kleuters vanaf 5 jaar, zo’n beetje de leeftijd waarop kinderen de echt grote vragen gaan stellen over leven en dood. Ik kreeg de indruk dat Het begin van alles veel vraagt van de kinderen, maar de belangrijkste les lijkt me aan te komen: je kunt alles maken van niets, in ieder geval in het theater.

Het begin van alles van de Toneelmakerij. Gezien 28/2/15 in de Krakeling. Aldaar 21-22/3, tournee. Meer info op www.toneelmakerij.nl

Recensie: ‘De Vrek’ van Van Engelenburg Theaterproducties

Parool,recensies — simber op 2 maart 2015 om 10:46 uur
tags: , ,

Het begint nog zo vrolijk. Kenneth Herdigein verwelkomt als volleerd MC het publiek, stelt de spelers voor, begroet BN’ers in de zaal en vertelt een paar grappen over het ontstaan van de voorstelling. De andere acteurs swingen loom mee. Maar de schwung is er al snel uit als ze beginnen met het daadwerkelijke stuk.

Deze Vrek van Molière wordt gespeeld door een cast van louter zwarte acteurs. Dat is een statement in het over het algemeen erg witte toneel, en je zou nog kunnen betogen dat Molières satire –over een gierige vader die meer van zijn geld houdt dan van zijn kinderen– drijft op het soort typetjes en sociale situaties dat nu populair is in De Dino Show of de films van Tyler Perry.

Maar de cast is wisselvallig en de bewerking en vooral de regie zijn zo rommelig dat het al snel volkomen onduidelijk is waar het in deze voorstelling om gaat. Sommige scènes worden nog overeind gehouden door het komisch talent van Herdigein als een drietal typetjes en de fysieke humor van Michiel Blankwaardt als de knecht die alle liefdesintriges probeert te regelen.

Dieptepunten zijn de paar liedjes, lelijke musicalwerkjes van de geluidsband, zó slecht versterkt dat de teksten onverstaanbaar worden – vooral onverdragelijk aan het slot, als de hele dramatische ontknoping gezongen wordt. Dan daalt deze voorstelling af naar een bedenkelijk, amateuristisch niveau.

Op een paar punten komt de aangename losheid van het begin weer terug, maar het is te weinig. Deze cast had een beter project verdiend.

De Vrek van Van Engelenburg Theaterproducties. Gezien 23/2/15 in de Stadsschouwburg. Tournee t/m 16/5. Meer info op www.devrek.nl

Recensie: ‘Annie M.G. op Soestdijk’ van Het Toneel Speelt

Geweldige toneelspelers die doen alsof ze slecht spelen, dat is vaak grappig. In Annie M.G. op Soestdijk speelt een batterij topcomediènnes een geestige toneel-over-toneel-voorstelling en weet tussendoor ook te roeren.

In 1958 kreeg Annie M.G. Schmidt –toen nog vooral bekend vanwege haar hoorspelserie over de Familie Doorsnee en haar kinderboeken– het verzoek van paleis Soestdijk om een toneelstuk te schrijven voor de toneelclub van koningin Juliana en haar Leidse studievriendinnen.

Schmidt schreef Vrouwen om dr. Deninga, een eenakter over de secretaresse, echtgenote, maîtresse, moeder en vriendin van moeder van dr. Deninga, die zelf verder niet op het toneel verschijnt. Het stuk werd in 1995 herontdekt, Mary Dresselhuys en Nettie Blanken speelden een paar scènes in het Theaterinstituut, maar openbaar opgevoerd werd het nooit.

Nu vormt het stuk de basis voor de voorstelling Annie M.G. op Soestdijk. Ton Vorstenbosch en Janine Brogt verwerkten een groot deel van Schmidts stuk in een verhaal over hoe de koningin met haar vriendinnen op het paleis repeteert onder leiding van een artistieke regiedame. Pikant is dat het stuk, over een man die even overspelig als afwezig is, natuurlijk overduidelijke paralellen heeft met het moeizame huwelijk van Juliana en Bernhard.

Regisseur Mette Bouhuys gebruikt het weinige dat er bekend is over de toneelavonturen van de vorstin, de vele bekende kwesties in het leven van Juliana –de Greet Hofmans affaire, haar afkeer van protokol, etc.– en een hoop fantasie om een portret te schetsen van een koningin die niet alleen het toneel gebruikt als uitlaatklep voor het verstikkende hofleven, maar die door het spelen ook iets essentieels over zichzelf ontdekt.

Dat klinkt misschien pretentieus, maar het werkt door de uitmuntende cast. Ria Eimers maakt van de vorstin een grillig, steeds verrassend personage, nu eens over het toneel stampend, dan weer esotherisch dwepend met “het hogere”, soms bars uitvallend, maar dat dan weer compenserend met een boertige lach, even bazig als besluiteloos.

Annet Malherbe en Trudy de Jong zijn uiterst komisch als jeugdvriendinnen die niet per se tot hun genoegen zijn verordonneerd om ‘Jula’ een beetje op te vrolijken. Zij zijn de generatie van keeping up appearances, maar in het stuk-in-het-stuk moeten ze zich laten gaan, wat veel ruimte laat voor fysiek humor.

Saskia Temmink als de regisseuse (goed getroffen) en Julia Akkermans –die eerder al komisch talent vertoonde in De Verleiders– vertegenwoordigen de jongere generatie, hoopvol over een “een nieuwe tijd waarin het eindelijk allemaal leuk gaat worden”, zoals Akkermans uitroept terwijl ze danst op Jailhouse Rock.

De setting is een ouderwets coulissendecor (ontwerp: Catharina Scholten), beschilderd als bos, dat later in miniatuurvorm terugkomt als het decor waarin de uiteindelijke voorstelling speelt. Een knap Droste-effect in een voorstelling die enthousiast speelt met de theatersetting.

Maar misschien gaat de voorstelling vooral over de intimiteit van het repetitieproces, waarin voor een korte periode alles gezegd kan worden en formele verhoudingen oplossen. Het is die intimiteit die Juliana in deze voorstelling zo begeert.

Schmidts stuk eindigt cynisch, met straf en zelfbedrog. De makers van Annie M.G. op Soestdijk proberen er een positieve draai aan te geven, maar kunnen niet verhullen dat hun Juliana aan het eind even eenzaam is als aan het begin. Topamusement met een schrijnend randje.

Annie M.G. op Soestdijk van Het Toneel Speelt. Gezien 18/2/15 in DeLaMar. Aldaar t/m 22/2. Meer info op www.delamar.nl

Een nieuwe blik op spreiding

Voor de Kunsten ’92 publicatie De Provinciale Staat van het Cultuurbeleid (winter 2015)

Een woensdagmiddag in Heerlen. Een mooie, modernistische winkelstraat met een aantal grote leegstaande winkelpanden. Maar ook een enorme bouwplaats rondom het station: het Maankwartier wordt een winkelcentrum met kantoren en horeca, in een brug over het spoor heen. En een weergaloos mooi cultureel centrum in een monumentaal oud warenhuis. Optimistische groei in een krimpgemeente.

Het lijkt onvermijdelijk dat cultuurspreiding de komende jaren weer de politieke agenda gaat bepalen. De verhoudingen tussen rijk, provincies en gemeenten zijn aan het schuiven. De grote steden zijn succesvol in het binnenhalen en vasthouden van jonge creatieven, de regio krimpt en vergrijst. Vanuit de Randstad wordt een stad als Heerlen al snel afgeschreven. Alle indicatoren staan op rood: negatieve bevolkingsgroei, hoogste aantal 55+’ers van Nederland, sterk afnemend aantal basisschoolleerlingen. Wat voor rol heeft cultuur hier überhaupt te spelen? En wat zijn de ontwikkelingen waar de provinciesrekening mee moeten houden?

Wie in het stadscentrum tussen de strakke gebouwen van architect Frits Peutz loopt en wie met de lokale cultuurdragers spreekt, merkt al snel dat de werkelijkheid natuurlijk veel genuanceerder is. “In mijn vak zijn krimp en vergrijzing tegengestelde bewegingen”, zegt schouwburgdirecteur Bas Schoonderwoerd. “Het aantal 55-plussers neemt hand over hand toe en dat is een groep mensen die van oudsher veel naar het theater gaan. Sinds de heropening van Theater Heerlen na de verbouwing, zeven jaar geleden, zijn de bezoekcijfers van de schouwburg ieder jaar gestegen.”

De doem van de krimp lijkt ver weg. De vorige wethouder van cultuur riep zelfs al de ‘culturele lente’ van Heerlen uit. Er werd een nieuw popcentrum geopend en er kwam een cultureel centrum in het Glaspaleis, een oud warenhuis dat vanwege zijn bijzondere architecteur (van Peutz) een rijksmonument is, met exposities, repetitieruimtes, de openbare bibliotheek en een modern Limburgs restaurant bovenin. In de oude gebouwen van het CBS huizen nu talloze creatieve bedrijfjes: webwinkels, telematica-ingenieurs, reclamebureaus en creatieve ZZP’ers.

Een van de aanjagers van dit creative ondernemersklimaat is Egid van Houtem. Met zijn bedrijven Social Beta en Rhizome organiseert hij TEDx-conferenties, bemiddelt hij tussen ondernemers en de gemeente, en fungeert hij als incubator en coach voor kleine creative bedrijven.

“Het gedachtegoed van Richard Florida heeft hier grote impact gehad”, vertelt Van Houtem. “De gemeente heeft veel geïnvesteerd in cultuur om creatieven vast te houden en dat zorgde voor ruimte voor nieuwe initiatieven. Daar komt men nu wel van terug, maar de investeringen in cultuur hebben wel wat opgeleverd.”

Van Houtem is geboren en getogen in Zuid Limburg. Anders dan een aantal van zijn jeugdvrienden keerde hij na zijn studie in Breda terug. “Hier kun je pionieren, in Amsterdam ben je een van de velen. Hier is de ruimte, maar je moet er wel voor knokken. Op het gebied van e-culture is Amsterdam natuurlijk het centrum, maar wij zijn regelmatig de tweede. Wij hadden hier in Heerlen bijvoorbeeld de tweede TEDx-conferentie van Nederland en evenementen rondom Bitcoin, waar verder niemand nog mee bezig was. In samenwerking met de gemeenten zoeken we naar bedrijven die leegstaande winkels kunnen vullen. Daardoor hebben we nu een 3d-print-winkel in het centrum.”

Misschien is Heerlen voor Amsterdammers een perifere plek, maar Heerlenaren zelf zien de stad juist als het centrum van de grote, internationale ‘Euregio’, het bovenregionale samenwerkingsverband waar ook Aken en een deel van België aan deelnemen. Bovendien zien ze Heerlen als de de kern van een stadsregio in Zuid Limburg, dat weliswaar verdeeld is over zeven gemeenten, maar samen één stedelijk gebied vormt met 250.000 inwoners.

Maar achter die weidse visie schuilt één historische, bepalende gebeurtenis: de mijnsluiting. Twee generaties lang was Heerlen een bloeiende stad gebouwd op kolen. Iedereen heeft familie die in de mijnen werkte en de toeleverende en verwerkende industrie zorgde voor een bevolking die bestond uit een mengeling van arbeiders en hoogopgeleide ingenieurs. Toen de Stadsschouwburg Heerlen in 1961 werd geopend, was het het grootste podium van Nederland. Het Nationale Ballet en de opera repeteerden er. “Het mecenaat van de mijnen heeft enorm veel mogelijk gemaakt”, zegt Schoonderwoerd, “En de behoefte van die goudzoekers was er ook naar. Er was een enorme eruditie. Dit theater heeft altijd eigen operaproducties gemaakt. In deze regio gebeurde blijkbaar iets.” In 1965 was het Joop den Uyl, toen minister van economische zaken, die op dat grote podium het einde van de inmiddels verliesgevende mijnindustrie aankondigde.

“Er is toen een grauwsluier over de regio neergedaald”, zegt Schoonderwoerd, “De arbeiders raakten werkloos en het dynamische middenkader vertrok voor een belangrijk deel naar België, omdat je daar minder belasting hoefde te betalen. Pas de laatste zeven a acht jaar zie ik weer een zelfbewuste sociale groep ontstaan. Die vormt de humuslaag van waaruit veel culturele dynamiek ontstaat en dat wordt door de overheid goed gevolgd. Maar die groei van de infrastructuur van een poppodium en Schunck is niks meer of minder dan een inhaalslag.”

De roemruchte toespraak van Den Uyl wordt vanavond, 49 jaar na dato, op dezelfde plek nagespeeld door toneelspeler Jaap Spijkers, in de gelegenheidsvoorstelling De Toespraak die de opening van het Jaar van de Mijnen markeert. Het is een samenwerking van professionele en amateur-acteurs en muzikanten en een Vlaams mijnwerkerskoor, onder regie van een van de nieuwe artistiek leiders van Toneelgroep Maastricht, Servé Hermans. Aan het eind houdt Heerlenaar Frans Timmermans een nieuwe toespraak met zijn visie op de komende vijftig jaar.

Schoonderwoerd is blij met de avond, maar oorspronkelijk had hij er een ander idee bij. “Dit is niet een voorbeeld van hoe podiumkunst moet, maar het is wel een voorbeeld van hoe kunst óók relevant kan zijn. Ik wilde eigenlijk een nieuw toneelstuk laten schrijven ter gelegenheid van het Jaar van de Mijnen. Ik kreeg geld voor een schrijfopdracht, maar geen van de grote gezelschappen wilde het produceren. Dat is een weeffout in het systeem. Ik ben wat dat betreft jaloers op mijn collega uit Aken. Hij heeft een Duits ‘Stadttheater’ dat voor een dergelijke gelegenheid twee jaar vantevoren opdracht kan geven voor een stuk en daar vervolgens een grote voorstelling van kan maken. Hij heeft veel meer mogelijkheden om in te spelen op wat er nodig is in zijn stad en kan zelf onderwerpen aan de orde stellen. Hij is vervolgens weer jaloers op mij: ik kan uit de hele wereld putten. Zo’n productie als War Horse, een National Theatre productie, kan hij daar nooit tonen.”

Daarmee snijdt Schoonderwoerd een heikel punt aan in de spreidingsdiscussie. Spreiding in Nederland betekent van oudsher diversiteit in vestigingsplaatsen van instellingen en daarnaast veel gesjouw met busjes met decor en acteurs door het land. Maar in een tijd waarin stedelijke identiteiten sterk in opkomst zijn, blijkt het lastig om kunstaanbod te maken dat voor alle plekken in Nederland relevant is. Terwijl de reisverplichting voor bijvoorbeeld toneelgezelschappen oorspronkelijk bedoeld was om kunst van hoge kwaliteit overal in het land te brengen. “De producties die hier komen ademen wel met de wereld mee, maar weinig met mijn stad”, zegt Schoonderwoerd

Een voorstelling als De Toespraak illustreert de andere kant. Het is een losse voorstelling, waarin steeds een nieuw aspect van de cultuur rond de mijnen ter sprake komt; de kerk, de vakbond, het gevaar, de trots. De koorzang is mooi en weemoedig. Het is prachtig om Spijkers de plechtige, ernstige toon van de woorden van Den Uyl te horen vatten. Maar het blijft een gelegenheidswerk, in te korte tijd gemaakt om een diepere laag te vatten. Met de woorden van Schoonderwoerd in het achterhoofd ben je benieuwd naar de invulling die een toneelschrijver met meer tijd aan dit thema had kunnen geven. Tegelijkertijd moet je erkennen dat een voorstelling met een dergelijk onderwerp buiten Zuid Limburg geen enorme belangstelling zal oproepen.

Opvallend is dat zowel Van Houtem als Schoonderwoerd uit zichzelf beginnen over de informele stedenband tussen Amsterdam en Heerlen. Schoonderwoerd: “Toen Eberhard van der Laan minister van Wonen, Wijken en Integratie was heeft hij als eerste krimp op de agenda gezet. Toen hij burgemeester van Amsterdam werd, bleef hij zich daarvoor verantwoordelijk voelen.” Van der Laan zette een samenwerkingsovereenkomst op touw voor Amsterdam met de krimpgemeentes Delfzijl, Sluis en Heerlen. Op cultureel gebied gaat het onder meer om optredens van het Concertgebouworkest. Van Houtem is vanuit het Amsterdamse cultuur- en debatcentrum Pakhuis de Zwijger de ambassaseur van de stad voor Heerlen.

“De jonge mensen hier en in Amsterdam leven allemaal in dezelfde wereld, namelijk hier”, zegt Van Houtem, wijzend naar zijn smartphone. “Ik denk dat solidariteit tussen generaties een groter probleem is dan die tussen Randstad en regio. Kijk bijvoorbeeld naar de pensioendiscussie.” Maar ook in zijn eigen vakgebied ziet Van Houtem een generatiekloof. “In Limburg zijn dingen snel politiek, men betrekt stellingen. Dingen zijn hier nog vrij hiërarchisch. Wie het in Limburg voor het zeggen hebben zijn mannen op leeftijd. Kijk bijvoorbeeld naar het team dat het bid deed van Maastricht voor de titel Culturele Hoofdstad van Europa: zowel de zakelijk als artistiek leider waren boven de zestig. Er was jongere cultuuradviseur, Mathijs Maussen, die hier wel iets wilde doen, maar dat werd afgehouden. Hij is een van de trekkers geworden van het succesvolle bid van Leeuwarden.”

Hoe nu verder in Heerlen? Schoonderwoerd haalt met instemming Johan Simons aan die het Duitse systeem prijst omdat de intendant van een stadstheater daar twee keer per jaar in de gemeenteraad moet verschijnen om zijn plannen aan te kondigen en te verdedigen. “In Nederland is onder Minister Brinkman in 1988 de kunst genationaliseerd. Dat heeft artistiek heel veel opgeleverd en het was beleidsmatig ook nodig want een instituut als het Limburgs Symfonie Orkest werd daarvóór door 38 subsidiegevers ondersteund. Maar het heeft ook negatieve gevolgen gehad, met name in de verbinding met de lokale culturele context. Op lokaal niveau moet er immers een discours plaatsvinden die het kunstwerk bij het publiek laat landen. Dat lokale discours is verloren gegaan, mede door de implosie van de lokale media. Ik heb onlangs tegen mijn wethouder gezegd: nu alles aan het schuiven is in de kunsten, zou het wel eens kunnen dat de nationaliseringsslag gaandeweg z’n correctie krijgt.”

“Dat betekent dat we op lokaal niveau bewustwording moeten creëren en moeten nadenken over wat de podiumkunst dóet. En dan niet alleen een gebouw neerzetten en over budget nadenken, maar ook inhoudelijk wezenlijk nadenken over de functie van kunst in jouw regio. We zien dat nu aankomen, dus we doen er goed aan om nu al nadrukkelijker de discussie te zoeken met de raadscommissie en de gemeenschap. Het is nu zaak om de kunsten niet verder te verbrokkelen. We moeten grote, robuuste instituten bouwen. En hoe je daarbinnen enerzijds de vernieuwingsimpuls vasthoudt en anderzijds de overdracht en canon z’n werk laat doen, dát vind ik spannend.”

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2025 Simber | powered by WordPress with Barecity