Recensie: ‘De Prooi’ van Het Nationale Toneel

Een kort tableau: Mark Rietman als bankdirecteur Rijkman Groenink met een ree in z’n armen. Hij laat het voorop het toneel vallen, waar het opgezette dier gedurende de hele voorstelling zal blijven liggen. Als prooi van Groenink de vervente jager, die ook ooit eens z’n eigen arm er bijna afschoot.

De toneelbewerking door Het Nationale Toneel van Jeroen Smits bestseller De Prooi, over de teloorgang van ABN-Amro, bedient zich vrij consequent van dit soort eenduidige symboliek. Het is een zeer onderhoudende, snelle voorstelling geworden, uitstekend te volgen voor wie het boek niet gelezen heeft of wie überhaupt niks van economie weet. De Prooi gaat namelijk niet over bankieren, maar over macht.

In de bewerking van Sophie Kassies leggen drie jonge bankjochies (onder wie een opvallend lepe Michel Sluysmans) steeds gretig aan het publiek de context uit en de overige rollen worden kraakhelder aangezet: Hajo Bruins is de aardsintrigant Wilco Jiskoot, Pieter van der Sman is de ogenschijnlijke schlemiel Reinhard van Tets, Jaap Spijkers is de man van de oude stempel en het familiegevoel, Betty Schuurman is de enige vrouw aan de top die nooit in de Raad van Bestuur zal komen.

Maar het alfamannetje is in alles Mark Rietman, langer, slimmer, sneller en uitgekookter dan iedereen en met een wereld- en mensbeeld uit een roman van Ayn Rand: “De wereld is wat hij is: hard. Daarin ligt alles besloten: de pijn, de hoop en de schoonheid.” Aan het eind is vooral dat mensbeeld de oorzaak dat hij het aflegt tegen Jiskoot die alles als een spel blijft zien.

Maar in het machtsthema zit ook meteen het probleem met de voorstelling. Macht is vertrouwd terrein voor een theatermaker als regisseur Johan Doesburg en De Prooi is non-fictie geperst in het bekende dramatisch schema van opkomst en ondergang, dat u kent van Julius Caesar tot The Social Network. (Vooral Shakespeare’s Richard III lijkt het model geweest te zijn voor Groenink – zelfs de lamme arm komt overeen.) De voorstelling is in die zin geruststellend: zo is het altijd gegaan, hoogmoed komt voor de val, dezelfde karaktereigenschappen die zorgen voor je succes, zorgen ook voor je ondergang, etc.

Het decor is een witte wand bekleed met bont die kan kiepen, zodat het een steile helling wordt. Helemaal om z’n as wentelt hij, zodat de andere kant zichtbaar wordt, een vloer met tafels. Maar omdat die tafels de hele tijd schuin staan, moeten de acteurs in strakke krijtstreeppakken steeds in rare poses en onnatuurlijke grijphoudingen hangen. De apenrots op efficiënte wijze verbeeld.

Jammer is alleen dat de acteurs (ongetwijfeld met de ARBO-wet in het achterhoofd) zich de hele tijd moeten vastgespen, met haken en koordjes die aan hun strakke pakken vastzitten. Dat verhullen ze niet, ze halen er leuke grappen meer uit. Maar omdat het zo in het oog loopt blijf je je afvragen het betekent. Het werkt tenslotte ook als metafoor: niet alleen letterlijke zekering, maar ook figuurlijke.

En het is niet de veiligheid van de bankiers: die jongleren weliswaar met andermans geld, en dus met een vangnet, maar omdat het ze eigenlijk niet om geld te doen is kunnen ze wel degelijk écht verliezen – zoals Groenink uiteindelijk ook doet. Het gaat dus over de veiligheid van de kunstenaars, die liever dicht bij huis blijven dan wezenlijke vragen stellen. Zoals bijvoorbeeld: waarom laten we (overheid, toezichthouders en niet te vergeten klanten) onze bedrijven op deze feodale manier leiden, terwijl we het landsbestuur sinds Shakespeare hebben gerationaliseerd?

De Prooi van Het Nationale Toneel. Gezien 10/3/12 in Den Haag. Te zien in Amsterdam (Stadsschouwburg) 23-24/4. Tournee t/m 9/6. Meer info op www.nationaletoneel.nl

Recensie: ‘Na de zondeval’ van Toneelgroep Amsterdam

“Niemand kan zeker zijn van de zuiverheid van z’n eigen motieven.” Het zinnetje komt een paar keer terug in de nieuwe voorstelling Na de zondeval van Toneelgroep Amsterdam. Het is een waarschuwing tegen al te groot idealisme, zowel in de politiek als in de liefde. Maar probeer maar eens zuiver te blijven als Marilyn Monroe verliefd op je wordt.

Regisseur Eric de Vroedt maakte tot nu toe met name voorstellingen met concrete, actuele uitgangspunten. In zijn Mightysociety-serie ging het onder andere over terrorisme, babyboomers en de Probo Koala affaire en als hij bij Toneelgroep Amsterdam repertoire regisseerde, Tramlijn begeerte of Glengarry Glen Ross, dan plaatste hij dat rücksichtslos in het Hollandse heden. Bij Na de zondeval kiest hij nu echter voor vergaande abstractie.

Het toneelstuk van Arthur Miller is strikt genomen een sterk autobiografisch portret van een midlife crisis, maar tegelijk is het –net als Strindbergs Naar Damascus, dat TGA een paar jaar geleden speelde– een genadeloos zelfportret van een bitter geworden kunstenaar. Dat zal De Vroedt hebben aangesproken: vorig jaar stelde hij in Mightysociety8 doel en functie van zijn eigen geëngageerde theatervoorstellingen aan de kaak.

De voorstelling is opgezet als een therapiesessie van hoofdpersoon Quentin (Fedja van Huêt), met een kring stoelen in een smetteloos witte ruimte. In de eerste helft speelt een groep medepatiënten zijn ouders en eerste huwelijk en komen zijn politieke bezigheden aan bod, gebaseerd op Millers socialistische sympathieën en confrontie met McCarthys anticommunistische senaatscommissie. Het is een onderhoudend, maar inhoudelijk rommelig gedeelte, met veel personages en weinig focus, al spelen Marieke Heebink en Tamar van den Dop fijne rollen als respectievelijk eerste en derde vrouw. Ook een scène tussen Fred Goessens en Kitty Courbois als vader en moeder waarin hij al het familiekapitaal kwijtraakt tijdens de beurscrisis van 1929 is prachtig bedremmeld, maar het blijven losse fragmenten zonder verband.

Over de helft van de tweeëneenhalf uur durende voorstelling komen de zaken op scherp te staan. De geblokte muren beginnen door spectaculaire videotechniek te schuiven (decor van Maze de Boer en Remco de Jong) en in het licht van operatietafellampen wordt Quentins/Millers tweede huwelijk ontleed, dat met de op Marilyn Monroe gebaseerde Maggie.

In een lange, zinderende scène spelen Van Huêt en Karina Smulders en sneltreinvaart de verleiding, de heftige liefde en de door drugs en alcohol versnelde aftakeling en strijd. Van Huêt is prachtig als man die steeds op de rand van razernij staat, tot hij eroverheen valt. Smulders lijkt eerst makkelijk op verleiding en koketterie te spelen, maar als het huwelijk mislukt schakelt ze zó snel tussen flemende diva en om aandacht smekend wrak dat je eigenlijk geen tijd hebt om het te bewonderen. Die fenomenale tweestrijd tussen de twee –ook in het echte leven een koppel– tilt de voorstelling in de tweede helft naar een zeer hoog niveau.

Toch knaagt er iets; de voorstelling zet hoog in en lijkt iets te willen zeggen over politiek én hartstocht. Maar uiteindelijk blijft alleen de liefde over. En dus de vraag welke rol De Vroedt nog ziet voor de kunst.

Na de zondeval van Toneelgroep Amsterdam. Gezien 4/3/12 in de Stadsschouwburg. Aldaar t/m 10/3. Tournee t/m 31/3. Meer info op www.toneelgroepamsterdam.nl

Theaterkrant.nl

overig,Theatermaker — simber op 2 maart 2012 om 16:29 uur

Sinds 1 februari in de lucht: Theaterkrant.nl.

Theaterkrant is een nieuwe website van TM met dagelijks recensies over theater, dans opera en jeugdtheater, waaraan ik meewerk als coördinator en webmaster. Daarnaast schrijf ik af en toe ook recensies en nieuws. Ik weet nog niet of ik die ook hier ga doorplaatsen, ik wil natuurlijk het liefst dat u ze daar bekijkt.

Recensie: ‘Het Diner’ van Hummelinck Stuurman

Schrijf een succesvol Nederlands boek en vroeger of later komt er een theaterproducent op bezoek die het op het toneel wil zetten. Vorig seizoen zagen we de klassiekers De Aanslag, De Avonden en Karakter, dit seizoen zien we moderne bestsellers als De Eetclub en De Prooi.

Je kon dus wachten op de vertoneling van de bestseller en NS Publieksprijswinnaar Het Diner van Herman Koch. Kochs Jiskefet-maatje Kees Prins bewerkte en regisseerde. En dan blijkt (weer) dat zo’n toneelbewerking niet altijd een goed idee is, de erg leuke acteurs en de transparante regie ten spijt.

Het Diner speel zich af in een duur restaurant waar een cynische ex-leraar Paul (Kees Hulst – met haar!) en zijn broer (Porgy Franssen), lijsttrekker van een grote politieke partij, samen met hun vrouwen (René Fokker en Lies Visschedijk) hebben afgesproken om het te hebben over hun kinderen. Niet iedereen weet evenveel, maar Hulst legt aan het begin de feiten uit: zijn zoon heeft samen met zijn neef een zwerver bij een pinautomaat gedood; de beelden van een bewakingscamera zijn een paar weken geleden uitgezonden bij Opsporing Verzocht, maar ze zijn niet herkend. Wat te doen?

In een vrij minimaal decor – een grote tafel op een draaischijf; tsja – wordt stukje bij beetje de puzzel in elkaar geschoven en komt de uiteindelijke vraag op scherp: wat nu te doen? Voor mensen in een restaurant zitten ze opmerkelijk weinig aan tafel, maar dat helpt in de dynamiek. Hulst is uitstekend gecast als bittere binnenvetter, en Franssen oreert steeds alsof hij op een persconferentie staat. Erg geestig is Evert van der Meulen als de fattige ober die steeds op het verkeerde moment de schotels komt duiden.

Het probleem is echter dat de roman Het Diner een knap spel is met perspectief. Je bekijkt alles met de blik van Paul en je realiseert je pas laat dat hij niet zomaar een onaangename man is, maar een echte psychopaat. Op het toneel zijn de vier personages meer in evenwicht, maar juist dat haalt de angel uit de vertelling.

Bovendien worden de boosaardige privéobservaties van Paul uit het boek hier als dialoog opgediend, waardoor de personages ongeloofwaardig koud en hard worden. De dreiging wordt te snel weggeschreeuwd of –gelachen. Ja, natuurlijk zijn het vier ploerten bij elkaar, maar een van de kernthema’s is dat iedereen de hele tijd de schijn probeert op te houden

Eén scène springt eruit, omdat die wel precies de juiste toon te pakken heeft: Visschedijk en Franssen vechten krijsend hun ruzie uit terwijl Fokker en Hulst op de achtergrond elkaar hun toetjes laten proeven, zich stil verkneukelend over de echtelijke rampspoed aan de andere kant van de tafel. Zo maken de acteurs Het Diner onderhoudend, maar ze kunnen het gebrek aan scherpte niet verhullen.

Het Diner van Hummelinck Stuurman. Gezien 23/2/12 in Leiden. Te zien in Amsterdam: 17/3 (De Meervaart), 12/6-1/7 (De La Mar). Meer info op www.toptheater.nl

Recensie: ‘Flow my tears’ van de Veenfabriek en Wunderbaum

John Dowland, beroemd luitist en componist, tijdgenoot van Shakespeare en… Indiaan? De Leidse muziektheatergroep de Veenfabriek van Paul Koek weeft in zijn nieuwe voorstelling Flow my tears op onnavolgbare wijze renaissance-muziek, electronica, Jeroen Willems, poëzie en verentooien door elkaar,  maar de structuur is uiteindelijk te los.

Jeroen Willems en Marleen Scholten (van Wunderbaum) treden op als zangers van een bandje dat de frêle liederen van Dowland speelt, maar tegelijk hun fascinatie voor Ojibwe Indianen de vrije loop laat. “Het is onze taak om de indiaan in John Dowland te bevrijden. Het is onze taak om de indiaan in zijn muziek voelbaar te maken.” Ze worden begeleid door een combo van blokfluit, contrabas, synthesizer en clavecimbel. Het podium staat vol muziekinstrumenten en heeft een bordkartonnen achterwand die gedurende de voorstelling een paar keer omvalt en door twee technici weer overeind wordt gezet.

De voorstelling is als een concert dat steeds wordt afgewisseld met verhalen, bespiegelingen en conflictjes, vooral met clavecinist Frans de Ruiter. Van Willems wisten we al dat hij kon zingen door zijn succesvolle voorstellingen over Jacques Brel en Scholten zong al eerder prachtig in de voorstelling Songs at the end of the World. Maar samen klinkt het in het begin wat onwennig. Vooral als ze beiden in de hoge registers zingen knarst er wat. Dan zijn het even acteurs die vooral spélen dat ze goed kunnen zingen.

Maar gaandeweg krijgt de sierlijkheid van Dowlands minstreel-achtige, melancholieke liederen vol tranen de ruimte. De half-klassieke, half-moderne uitvoering helpt. Walter van Hauwe bespeelt een schijnbaar zelfgemaakt, hoekig gevaarte, een electronische blokfluit die vloeiende klanken produceert zonder begin en eind, die wonderlijk mooi passen bij het afgemeten geluid van de clavecimbel.

En tussendoor vertelt Scholten buitenissige verhalen over haar krijger, loopt Willems rond met een speelgoed-pijl-en-boog met een grote roze zuignap en draagt hij een spits en lucide gedicht voor van Annelies Verbeke óver Dowland. De combinatie van mooi zingen en absurde humor doet als vanzelf denken aan de voorstellingen van de Zwiterse regisseur Christoph Marthaler.

Maar het gebrek aan samenhang gaat toch irriteren. Waarom hangt die Nederlandse vlag boven het toneel? Waartoe vloeien al die tranen uit de titel? Er wordt gehint naar een overkoepelend verhaal over gemeenschap, ergens bij willen horen, en het zoeken van schoonheid en geborgenheid in contrasten. Maar dat thema blijft te abstract. Zoals altijd wil Koek dat de muziek vervult wat het theater niet kan, maar dat is hier te veel gevraagd, zelfs voor Dowland.

Flow my tears van de Veenfabriek en Wunderbaum. Gezien 8/2/12 in de Stadsschouwburg. Aldaar nog vandaag. Tournee t/m 27/4. Meer info op www.veenfabriek.nl

Recensie: ’t Schip van Bo Tarenskeen

“Een voortzetting van de baarmoeder met nautische middelen.” Zo drijft het schip uit de gelijknamige lunchpauzevoorstelling van theatermaker en filosoof Bo Tarenskeen over de wereldzeeën. Aan boord een niet-zo-bonte verzameling van kwaliteitskrantabonnees en prijswinnaars, volledig afgeschermd van zicht op zee of deining.

Tarenskeen (1981, naast theatermaker ook initiatiefnemer van Theater na de Dam) studeerde in 2009 af aan de theateropleiding RITS in Brussel en won met zijn afstudeervoorstelling 1000 zalen de Ton Lutz prijs. Met vijf Vlaamse schoolgenoten (onder wie de van zijn werk met Laura van Dolron bekende Steve Aernouts) staat hij op het toneel in zijn nieuwe voorstelling ‘t Schip, die hij ook schreef en regisseerde. Grappig genoeg lijkt in deze voorstelling de regisseur geen vat op de tekst gekregen te hebben.

De voorstelling bestaat uit losse, soms in elkaar overlopende scènes van de passagiers en het personeel aan boord: de passagiers die maar niet kunnen kiezen uit het adembenemende aanbod aan interessante lezingen, danscursussen en culturele activiteiten, de obers die dag na dag rijsttafel serveren, boogschutters, schoonspringsters en restauratoren die aan boord gewoon hun werk kunnen voortzetten en de hoofdredacteur die de culturele wereldcruise bedacht heeft en van flinterdunne filosofische bedding voorziet.

De voorstelling ziet er prachtig uit: staal op de vloer, mintgroene tribunebanken die meebuigen met de zaal, zodat de speelvloer bijna ovaal is als –inderdaad- een schip. De spelers dragen vooral wit en grijs en door de half-doorzichtige ramen van de de zaal filtert magisch wit sneeuwlicht. De natuur helpt vormgevers Wikke van Houwelingen en Marloes van der Hoek een handje bij de klinische, futuristische sfeer.

En zo ontstaat al snel een effectief beeld van een naarbinnengekeerde, navelstaarderige klasse, die culturele en maatschappelijke ruimdenkendheid veinst om z’n eigen burgerlijklijkheid te ontkennen. En dat schipt lijkt met z’n gebrek aan uitzicht en z’n promenade waar iedereen op uitkijkt ook wel erg op een theater.

De tekst is geestig en terloops, en eigenlijk te kort voor de ambitie die Tarenskeen hier tentoon spreid. Maar waarom staan die acteurs dan steeds zo verloren in de ruimte? Waarom mogen ze zo weinig dóen behalve praten? Voor de erg leuke Bert Haelvoet zie je jeuken van ongeduld om even uit de band te springen. En zo mist ’t Schip een dwingende regie-hand om alle elementen uit de tekst tot één voorstelling te smeden.

’t Schip van Bo Tarenskeen/Bellevue Lunchtheater. Gezien 5/2/12 in Bellevue. Aldaar t/m 26/2. Meer info op www.lunchtheater.nl

Jaaroverzicht Theater 2011

overig — simber op 31 januari 2012 om 08:08 uur
tags: ,

Een aantal jaar schreef ik het lemma ’theater’ voor het Spectrum Jaarboek

Het theater werd in 2011 grotendeels overschaduwd door de aangekondigde bezuinigingen op cultuur. Hoewel er mooie voorstellingen werden gemaakt, waren veel theatermakers vooral bezig met actie voeren en plannen maken. Uiteindelijk ging de strijd niet eens zozeer tegen de bezuinigingen an sich, maar tegen de minachtende en destructieve toon die in de politiek gebezigd werd over de kunsten, die –vreest men– schadelijker is dan de 200 miljoen euro die het kabinet wil besparen.

In mei adviseerde de Raad voor Cultuur over de bezuinigingsopdracht van de staatssecretaris. Het advies kwam neer op een evenredige verdeling van de bezuinigingen over alle sectoren (dus ook musea en erfgoed, ook al waren die in het regeerakkoord uitgezonderd) en drong sterk aan op een gefaseerde invoering van de bezuinigingen over een periode van drie jaar. Het was enerzijds een redelijk en goed onderbouwd verhaal, maar anderzijds per se niet waar staatssecretaris Zijlstra van cultuur om had gevraagd.

Begin juni bracht de staatssecretaris zijn eigen plannen naar buiten, waarin hij het raadsadvies voor een belangrijk deel naast zich neerlegde en besloot om grote instellingen overeind te houden en te schrappen in de humuslaag van kleine en middelgrote theatergezelschappen, muziekensembles en festivals. De grootste gezelschappen, zoals De Nederlandse Opera, het Nationale Ballet of Het Nationale Toneel komen grotendeels ongeschonden uit de strijd, de klap komt vooral terecht bij de vele kleine gezelschappen. De productiehuizen, zoals Frascati in Amsterdam of de Toneelschuur in Haarlem – typisch Nederlandse instellingen waar jonge regisseurs en spelers worden begeleid bij hun eerste voorstellingen, worden als het aan het rijk ligt helemaal opgeheven.

Nu de Raad voor Cultuur zo gepasseerd werd kon voorzitter Els Swaab niets anders doen dan opstappen. “De nieuwe politiek heeft geen respect voor de dialoog. De botte meerderheid beslist”, zei ze daarover in een interview met de Volkskrant. In november werd ze opgevolgd door Oud-omroepbaas Joop Daalmeijer.

Na het uitkomen van de plannen van Zijlstra in juni kwam de kunstwereld in actie. Het voornaamste protest was de door jonge theatermakers georganiseerde Mars der Beschaving, die werd ingeleid op Oerol en waarbij enkele dagen later duizenden kunstenaars ’s nachts van Rotterdam naar Den Haag liepen. Hoewel de acties veel publiciteit genereerden, haalden de kunstenaars geen poltiek resultaat. Integendeel: in het najaar werd bekend dat ook een groot deel van de gemeenten en provincies, op zoek naar sluitende begrotingen, het mes zetten in de ondersteuning van cultuur.

Tegelijk met de acties werd er ook vooruit gekeken. Verschillende initiatieven waren op zoek naar oplossingen voor de legitimatiecrisis in de kunsten, zoals bijvoorbeeld Koers Kunst, een nationale brainstorm voor innovatief cultuurbeleid, waarin experts binnen en buiten de kunstsector hun beste ideeën lanceerden. Opvallend vaak kwam daarin de aanbeveling naar voren om buiten de muren van de kunst te kijken naar nieuwe kansen om het publiek te betrekken

Dit sloot naadloos aan bij een beweging die in het theater al te zien was. In Rotterdam werkte de schouwburg samen met het universitair Erasmusziekenhuis in een theatraal seminar Rotterdam Health and Happiness; in verschillende Brabantse steden vond het project Sketch plaats, van het Zuidelijk Toneel en Stichting Nieuwe Helden, waarin theatermakers, ontwerpers en architecten in een papieren bouwwerk op een centraal plein het publiek verleidden na te denken over hun wensen voor de stad; en vond op 4 mei in Amsterdam voor de tweede keer Theater na de Dam plaats, een programma met voorstellingen over de Tweede Wereldoorlog, direct na Dodenherdenking in de theaters rond de Dam.

Hierbij sluit de opvallende trend van het zelfhulptoneel aan: voorstellingen als Ontboezemingen (over borstkanker), De Hormonologen (over de overgang) en Darm Dialogen (over darmziektes). Voorstellingen voor een heel specifieke doelgroep, waarin het taboe op een ziekte wordt doorbroken, patiënten en hun familie een hart onder de riem gestoken krijgen en drama en grimmige humor elkaar afwisselen, in een interessante combinatie van De Vagina Monologen en Cliniclowns. Met name de Darm Dialogen waren een pionier op de kruising van kunst en zorg: het stuk werd geschreven in opdracht van de Maag Lever Darm Stichting en maakte een tournee langs ziekenhuizen.

De legitimatiecrisis bij de kunstsubsidies leek ook direct z’n weerslag te hebben in de zalen: het gaat slecht met de bezoekersaantallen. Voor een deel is dit direct te wijten aan de verhoging van de BTW op theaterkaartjes die op 1 juli in ging, maar ook consumenten geven minder uit aan cultuur en uitgaan vanwege de crisis. Maar ook de negatieve beeldvorming rondom de kunsten zal een rol spelen.

Die financiële problemen kwamen pijnlijk aan het licht toen in oktober musicalproducent Mark Vijn failliet ging, iets meer dan een week na de première van zijn voorstelling De Producers. Die voorstelling, een scherpe Amerikaanse satire op het musicalbedrijf met harde grappen over Hitler en de holocaust, kreeg zeer positieve recensies, maar het publiek bleef weg. Een dergelijke risicovolle productie had het wellicht nog net gered in hoogconjunctuur, maar 2011 was er niet het jaar voor.

Dan had V&V Entertainment (dat na de overstap van topman Roel Vente naar Joop van den Ende’s Stage Entertainment in augustus 2011 verder ging als Albert Verlinde Entertainment) meer succes. Het bedrijf maakte nieuwe musicals over Boney M (Daddy Cool) en Ramses Shaffy. Ramses, met Hans Hoes en Willem Spaaij tegenover elkaar als de oude alcoholische chansonnier en jonge flamboyante verleider, werd goed ontvangen.

De overige musicalproducenten brachten weinig nieuw werk, maar vertrouwden op bewezen successen en sprookjes, zoals Wicked, Zorro en Miss Saigon (alle van Stage Entertainment) en Jungle Book (FanWork). Ook het succes van de shows van André van Duin in 2011 moet in dit licht worden gezien.

Na een jaar vol met politiek geëngageerd cabaret in 2010 leek het publiek in 2011 vooral vermaak te willen. Erik van Muiswinkel maakte het mild spottende programma 4-8-’61 over de geboortedatum die de cabaretier deelt met Barrack Obama en Hans Sibbel won de Poelifinario voor het beste cabaretprogramma voor zijn show Branding (pimped). De kleinkunstenaars lijken hun hang naar actualiteit allemaal bewaard te hebben tot het einde van het jaar: het aantal oudejaarsconferences loopt de spuigaten uit, met shows van oudgedienden als Youp van ’t Hek en Freek de Jonge tot historicus Maarten van Rossem, theatermaakster Laura van Dolron en televisiepersoonlijkheid Beau van Erven Dorens.

In het gesubsidieerde toneel was het belangrijkste nieuwsfeit het aantreden van Theu Boermans als de nieuwe artistiek leider van het Nationale Toneel in Den Haag. In september liet hij de nieuwe era van start gaan met een kennismakingsfestival met reprises van eigen producties, waaronder de legendarische voorstelling De Presidentes met dezelfde drie actrices als in 1993: Marisa van Eyle, Myranda Jongeling en Anneke Blok. In november maakte hij de hooggespannen verwachtingen waar met zijn eerste grote voorstelling, het feestelijke en fantasierijke Midzomernachtsdroom. Na een relatief zwakke periode onder Johan Doesburg lijkt het Nationale Toneel klaar te staan om de artistieke concurrentie met Ivo van Hoves Toneelgroep Amsterdam aan te knopen.

Bij Toneelgroep Amsterdam vielen vooral de gastregisseurs op. De hooggeprezen Berlijnse regisseur Thomas Ostermeier maakte een stijlvolle en onderkoelde Spoken van Ibsen, en de Vlaamse, maar reeds lang in Duitsland werkende regisseur Luk Perceval zette een sombere bewerking van de Zuidafrikaanse roman In Ongenade van J.M. Coetzee op het toneel, met een lucide Gijs Scholten van Aschat in dwalend in een decor van zwarte etalagepoppen. Artistiek leider Ivo van Hove regisseerde in het Holland Festival de grootschalige marathonvoorstelling De Russen!, waarin schrijver Tom Lanoye Tsjechovs stukken Ivanov en Platonov door elkaar weefde, maar haalde daarmee bij lange na niet zijn oude niveau en hij verslikte zich danig in De Vrek van Molière (waarmee hoofdrolspeler Hans Kesting zijn 25-jarig toneeljubileum vierde) die grappig noch tragisch werd.

Buiten de Randstad lijken de grotere gezelschappen, zoals het Zuidelijk Toneel, De Utrechtse Spelen en het Noord Nederlands Toneel, hun artistieke kwaliteit meer en meer in de waagschaal te leggen, in een poging te voldoen aan de vele opdrachten vanuit de hun subsidiërende overheden die grotere toegankelijkheid, meer inbedding in de regio, talentontwikkeling en samenwerking wensen. Het theater in de provincie dreigt daadwerkelijk provinciaal te worden. De enige groep die zich daaraan vooralsnog onttrekt is Oostpool uit Arnhem, maar hun mooiste voorstelling, Till the fat lady sings, een tekst naar J.D. Salinger, speelde niet in de schouwburgen, maar in de kleine zalen.

En zo werd in de tweede helft van 2011 pijnlijk duidelijk dat het beste toneel dat in Nederland in de grote zalen te zien is (en dan nog maar mondjesmaat) afkomstig is uit België. De jonge Vlaamse honden van FC Bergman verbijsterden het Amsterdamse publiek met hun megalomane decor voor 300 el x 50 el x 30 el, waarin een levensecht bos, meerdere duiven, een filmcrew, een dood schaap en eindeloos veel figuranten meebouwden aan scènes over het verhaal van Noach en de Zondvloed. Regisseur Guy Cassiers werkt met zijn Antwerpse groep Het Toneelhuis gestaag verder aan zijn even weergaloze als apocalyptische serie voorstellingen naar het boek De Man zonder Eigenschappen van Musil.

In die kleine zalen viel de trend van egodocumentair theater op. Het wemelde dit jaar van de solovoorstellingen waarin makers van in de twintig of dertig zelf op het toneel stonden en op ongedwongen wijze het publiek zijn of haar verhaal vertelden. Nasrdin Dchar vertelde in Oumi hoe een toneelrol hem ongewild in een identiteitscrisis stortte; Marjolijn van Heemstra vertelde in Family ’81 hoe ze in India, Zuid Afrika en Frankrijk op bezoek ging bij drie mensen met dezelfde geboortedatum als zijzelf; Sadettin Kirmiziyüz vertelde in De vader, de zoon en het heilige feest hoe hij met zijn vader op Hadj ging naar Mekka; Sanne Vogel vertelde in Document over het borstkankergen dat in haar familie woedt. Kortom, het was een heuse trend.

Je zou het ‘Facebook-theater’ kunnen noemen, omdat de makers dezelfde bestudeerde openhartigheid hanteren als gebruikers van het sociale netwerk. Ze geven veel van zichzelf bloot, soms inclusief vakantie- of jeugdfoto’s, en hun ouders en opvoeding komen expliciet aan de orde. Vorig jaar speelde Ilay den Boer al een voorstelling samen met zijn vader, dit jaar werden de ouders van Joris Smit, Jetse Batelaan en van de hele Duitse groep She She Pop het toneel op gesleept.

De mooiste toneelrollen van het seizoen, die jaarlijks worden beloond op het prijzengala in september bleken al vorig jaar te zijn gespeeld: Jacob Derwig won voor zijn even hilarische als hartverscheurende rol in Kinderen van de Zon van Toneelgroep Amsterdam de Louis d’Or, Elsie de Brauw kreeg de Theo d’Or voor haar rol van moeder van een dood kind in Gif van NT Gent. De voorstelling Doek!, een komedie over twee acteurs van Maria Goos won de Toneel Publieksprijs.

Aan het eind van het jaar werken alle theatergroepen aan hun subsidieaanvragen. Halverwege 2012 zal duidelijk worden welke minderheid van groepen nog op ondersteuning kan rekenen. Achter de schermen wordt driftig gelobbyd, worden kongsi’s gesloten en fusies aangegaan. Het jaar 2011 ging duidelijk niet over de kunst, maar over overleven. De resultaten van de subsidiekortingen, de zoektocht naar nieuwe richtingen en nieuwe samenwerkingsverbanden zullen pas vanaf 2013 duidelijk worden, maar vast staat dat het theaterlandschap vanaf volgend jaar fundamenteel zal veranderen.

Simber geeft cursus

overig — simber op 16 januari 2012 om 23:58 uur
tags:

Vanaf 1 februari t/m 11 april geef ik voor de derde maal de cursus Kijken en Schrijven voor de Stadsschouwburg Amsterdam. Gedurende twee maanden bezoeken we voorstellingen, schrijven we stukken, lezen we elkaar en bespreken elkaars werk en de voorstelling.

Het gaat niet per se om recensies te leren schrijven voor in de krant, maar vooral om vrijmoedig te leren kijken, spreken en schrijven over wat u van theatervoorstellingen vindt. We hebben vijf bijeenkomsten en we bezoeken vier voorstellingen:

  • In ongenade van Toneelgroep Amsterdam
  • Missie van de KVS uit Brussel,
  • Abfall der Niederlande door Andcompany & Co (in Frascati)
  • Dood van een handelsreiziger door het Ro Theater

Er is nog plek!
Meer informatie (ook over aanmelden) vindt u op www.stadsschouwburg.nl

Mahabharata van Marjolijn van Heemstra/Frascati Producties

Parool,recensies — simber op 13 januari 2012 om 01:47 uur
tags: , , , , ,

Een Indiaas spreekwoord luidt: “Alles wat in de wereld bestaat, staat in de Mahabharata; wat er niet in de Mahabharata staat bestaat niet in de wereld.” De acteurs vertellen het terloops, als een weetje tussen vele andere die ze vanavond opdissen, zonder dat ze lijken te beseffen dat ze er later zelf ook in zullen worden opgenomen.

De Mahabharata (klemtoon ligt op ‘bha’) is een enorm en heilig epos in het Sanskriet, ongeveer zo oud als de Ilias. In het westen werd het bekend door de verfilming door theatergoeroe Peter Brook uit 1989. Zowel theatermaker Marjolijn van Heemstra als de Indiase acteur Satchit Puranik zagen die film op negenjarige leeftijd, zij in Amsterdam, hij in Mumbai. Een jaar geleden kwamen ze met elkaar in contact bij het maken van Van Heemstra’s vorige voorstelling, Family ’81.

Beiden werden bevangen door Brook’s interpretatie. Hij maakte van het Indiase epos een universeel verhaal met acteurs uit alle continenten; een Afrikaan kan de vader zijn van een Europeaan, en het kind van een Indiase. Zo maakte hij van het heldendicht een mythe over de universele verbondenheid van alle mensen op aarde.

Van Heemstra en Puranik staan samen op het toneel, zonder opsmuk of doen-alsof en vertellen over hun gezamelijke fascinatie, voor het overgrote deel in het Engels. Bij het herzien van de film bleek de magie eraf – het is goedkoop, saai en vooral het acteren is overdreven plechtig en serieus, blijkt uit een heel kort fragment dat ze tonen – maar is juist het feit dat de film twee totaal verschillende negenjarigen, zo ver van elkaar verwijderd kon raken niet een krachtige steun voor Brook’s universalistische visie?

Ze spelen in vijf minuten gekleed in kostuums uit een Indiase feestwinkel de belangrijkste plot na en ze concentreren zich op de zoektocht in India naar mensen voor wie de film belangrijk is geweest, ondertussen behoedzaam door het mijnenveld van de interculturele dialoog sluipend. Ze hebben het eigenlijk nauwelijks over de inhoud van het werk of de film behalve dat het gaat over waarom mensen die vrede willen toch conflicten hebben en verbinden het met hun eigen ervaringen met geweld en de vraag om een verklaring die dat oproept.

Het decor is allereenvoudigst, een mintgroene bank en boven hen een plafond met talloze lampjes, spaarlampen, heldere peertjes en gloeilampen met een exotisch gedraaide punt. Ook de personages uit hun korte versie zijn allemaal een eigen lampje. De sterrenhemel is dus ook de mensheid.

Het project zelf loopt uit op een conflict tijdens een symposium in het nationalistische stadje Pune, waar een meisje de Mahabharata voor India claimt en niets moet hebben van Van Heemstra’s vredesgezindheid. Ze vertelt het verhaal lelijk, boos en prekerig en even ben je bang dat de voorstelling zo gaat eindigen. Maar de zachtmoedige Puranik toont heel voorzichtig een weg voorbíj de tegenstelling van conflict en eendracht.

De twee eindigen met dezelfde dialoog die in het eerder getoonde videofragment nog zo hoogdravend klonk en nu ineens een bescheiden, bedachtzame ironie krijgt. “Wat is het grootste wonder?” “Dat iedere dag mensen sterven, maar dat wij leven alsof we onsterfelijk zijn.” En dat is, heel even, wonderbaarlijk mooi.

Mahabharata van Marjolijn van Heemstra en Frascati Producties. Gezien in Frascati op 12/1/12. Aldaar t/m 28/1. Tournee. Meer info op www.theaterfrascati.nl

Interview Jan Joris Lamers

interviews,Parool,PS Kunst — simber op 11 januari 2012 om 20:57 uur
tags: , , ,

Toneelspeler en theatervernieuwer Jan Joris Lamers wordt dit jaar zeventig en werkt gestaag door aan zijn oeuvre. Met zijn groep Maatschappij Discordia maakt hij meerdere nieuwe voorstellingen per jaar en met repertoirevereniging De Veere herneemt hij ouder repertoire. En hij maakt zich grote zorgen over het circuit van kleine-zaal-toneelgezelschappen, waar de grote klap van de cultuurbezuinigingen het hardst gevoelt zal worden. “Het is helemaal niet moeilijk om een klein beetje geld uit de nationale economie te reserveren voor het vormgeven van ons dagelijks leven.”

Waarom horen we zo weinig van de kleine-zaalgroepen?

Er heerst totale stilte. Het is alsof je jezelf zou diskwalificeren als je zou zeggen dat je het er niet mee eens bent. De meeste van mijn collega’s zitten diep met hun kop in het zand, die wachten gewoon af totdat het 2013 is en ze geen salaris meer krijgen. Niemand wil het erover hebben. Behalve dan dat ze via achterkamertjes proberen hun positie veilig te stellen.

Ik kan niet begrijpen ook in de politiek niemand zich hiertegen verzet. Ik vermoed dus dat ze vroeger ook maar wat zeiden. De VVD wilde in 1998 nog één procent van het nationaal inkomen voor kunst. Ik kan de huidige standpunten over ‘je eigen broek ophouden’ en ‘worteling in de samenleving’ dus ook niet aux sérieux nemen.

De vraag rijst steeds vaker waarom de overheid de kunsten überhaupt moet subsidiëren. Is kunst niet gewoon luxe?

Maar een markteconomie zoals wij die nu hebben kan zich die kunsten toch permitteren? Er zijn ongelofelijk veel problemen en ik denk dat een groot gedeelte daarvan door kunstenaars worden opgelost, of in ieder geval ter discussie worden gesteld.

Mensen consumeren ongelofelijk veel kunst. Je hele omgeving is vormgegeven, alles is bedacht. Alles heeft een bepaalde tijdelijke dramaturgie en dat komt allemaal uit de kunstsector. Met tijdelijke dramaturgie bedoel ik hoe je met elkaar omgaat: als je een café van twee jaar geleden in zou kunnen lopen, zou je bij wijze van spreken al geen gesprek meer kunnen voeren. Dingen als De Wereld Draait Door zijn onvoorstelbaar maatgevend voor hoe we met elkaar waarover praten.

Of neem het grote succes van Apple. Hun ontwerpideeën komen van één Duitse ontwerper in dienst van Braun, Dieter Rams. Die man gaf leiding aan een team, gaf les op academies en nu is er een moment gekomen waarop de hele wereld rondloopt met die verworvenheden

Het is helemaal niet moeilijk om een klein beetje geld uit de nationale economie te reserveren voor het vormgeven van ons dagelijks leven. Om een beetje te besteden aan mensen die ervoor zorgen dat je je huis beter kunt inrichten of beter kunt praten. Of die iets zouden kunnen uitvinden waar je later misschien wel heel veel aan hebt.

Als je daar de consequentie van neemt, dan betekent dat dat de kunstenaar midden in de maatschappij moet staan. Na de oorlog vond men dat in onze sociaaldemocratie een kunstenaar in een burgerlijke samenleving moet kunnen functioneren zonder dat hij een buitenstaander is. En er is niks mis met volle zalen of  bestsellers of andere dingen die mensen graag willen, maar dat moet niet het énige zijn. Die populaire dingen kunnen bovendien nooit bestaan als ze niet worden geïnspireerd door onderzoek dat ergens anders wordt gedaan. Als je kijkt naar de avant-garde van de kunsten is dat een constante, zichzelf vernieuwende reeks van ontdekkingen.

Een van de problemen is dat mensen het idee hebben dat beslissingen over artistieke kwaliteit oncontroleerbaar zijn. Kwaliteit is toch niet te meten?

Kwaliteit is absoluut wel te meten. Als je de carrières van muzikanten en toneelspelers bekijken dan kun je daar toch een oordeel over hebben? In de wetenschap en de industrie, overal in de maatschappij, oordelen mensen die die ingewijd zijn in de materie over elkaars werk en dan beslissen ze wat ze gaan doen. Het is natuurlijk onzin om te denken dat iedereen zomaar zou kunnen oordelen over alles.

De grootste moeilijkheid bij het beoordelen van kunst op de korte termijn –wie krijgt wel geld en wie niet– is dat je het niet weet. Uit bepaalde dingen komt niks, of voorlopig niks. Sommige dingen beklijven en andere dingen raken vergeten. Je moet daar niet te streng in zijn en afwachten.

De overheid moet dus diversiteit in stand houden. Ik vind het onvoorstelbaar raar dat dat in het toneel nu niet gebeurt. Waarom krijgen de grote groepen maar zeven tot tien procent subsidiekorting en moeten de kleine groepen 72 procent inleveren? Waarom is dat? Dat heeft niemand ooit uitgelegd. Dat gaat niet over publiekscijfers –want die zijn in de grote zalen niet beter dan in de kleine– en niet over kwaliteit, want het is niet zo dat kleine en grote gezelschappen in kwaliteit verschillen. Ik denk dat het beter was geweest als ze wat nu de basisinfrastructuur heet evenredig hadden aangeslagen.

Waarom is dat circuit van kleine-zaal-groepen zo belangrijk?

De vernieuwing van de kunst komt van personen en collectieven, niet van organisaties. Die krijgen automatisch meer bureaucratie en de kunstenaars komen in dienst van die organisatie. Ze leggen zich voor lange tijd vast, ze anticiperen op wat ze moeten maken. En a priori komen daar niet de echte vernieuwingen vandaan.

Soms wordt er een artistiek leider aangenomen die uit een andere sector komt die de zaak een nieuwe injectie geeft, maar de bedrijven zelf zijn enorm log en strijken in feite de vernieuwing weg. Het grootste gedeelte van die collectieven heeft natuurlijk een beperkte levensduur. Daar moeten andere collectieven voor in de plaats komen. En dát is nu niet meer mogelijk. Door de huidige beslissing wordt de hele kleinschalige sector eigenlijk geliquideerd.

Een paar jaar geleden heeft de Raad voor Cultuur een ‘basisinfrastructuur’ vastgesteld, met daarin alle grote gezelschappen. Dat is natuurlijk een onzinnige term. En waarom zou die bovenlaag nu nog wel worden gesubsidieerd? Waarom zitten er geen kleine groepen in die basisinfrastructuur? Ik denk dat wat er nu wordt weggehaald juist de basis is. En ik denk dat het helemaal niet waar is dat de grote gezelschappen nu de taak van de kleine kunnen overnemen.

En nu moeten die gezelschappen ook nog van alles doen om ‘hun eigen broek op te houden’. Het betekent in feite dat rijke mensen extra belasting moeten betalen en dat stuit mij erg tegen de borst. Het was toch niet de bedoeling om het feodale stelsel alsnog op een andere wijze binnen te halen? Ik ben erg bang voor die nieuwe feodaliteit. Dat bedreigt het idee van de geëmancipeerde kunstenaar.

Voor het toneel begint dat idee bij (de Russische regisseur) Konstantin Stanislavski aan het begin van de twintigste eeuw. Stanislavski is de eerste die erop hamert dat een toneelspeler niet een uitvoerder is maar een kunstenaar. Daarom noemt hij zijn groep ook het Moskous Kunstenaars Theater. En inmiddels is er wel het besef ontstaan dat een schrijver of een schilder niet méér een kunstenaar is dan een toneelspeler.

Is dat ook waarom de nieuwe voorstelling van Discordia Stanislavski heet?

Stanislavski is iemand onder wie je allerlei actuele onderwerpen kunt verstoppen. Daar gaat het natuurlijk om. Het bijzondere aan Stanislavski is niet An actor prepares of de recepten die hij geeft voor toneelspelen, want die zijn voor een groot gedeelte achterhaald. Het belangrijkste aan hem is dat hij pleit voor het vrije onderzoek en dat hij de toneelspeler niet als materiaal ziet.

Uiteindelijk wordt er nu tomeloos ouderwets toneel gespeeld. Als je kijkt naar de nieuwste ontdekkingen in de sociologie of de psychologie die beschrijven wat mensen denken over te brengen als ze met elkaar praten, dan moet je als toneelspeler onderzoek doen naar de gevolgen van die inzichten voor je vak.

Stanislavski en Dansjenko hadden toen het het Moskous Kunst Theater operichtten precies hetzelfde probleem als wij nu: ze vochten tegen de commercie. De hele smaak en sfeer werd aangepast aan de omzet. Het ging om de bar en dat wilden we niet meer. Je moet het publiek niet geven wat ze willen, maar waarvan jij denkt dat ze er kennis van moeten nemen. Anders heeft het geen enkele zin.

Stanislavski van Maatschappij Discordia speelt van 17 t/m 28 januari in Frascati

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2025 Simber | powered by WordPress with Barecity