Seizoensoverzicht 2011/2012

beschouwingen,Theatermaker — simber op 15 september 2012 om 22:37 uur
tags:

Waar waren de premières? Het was onder recensenten en andere theaterzaalbewoners een kort moment van schrik. Het was normaal dat januari en februari niet de drukste maanden waren, maar zó weinig nieuwe voorstellingen was wel erg verrassend. Was het een vroeg gevolg van de bezuinigingen? Was dit hoe het theaterlandschap er over een jaar uit zou zien? De oorzaak bleek achteraf iets prozaïscher: alle subsidiënten hadden hun deadlines tussen januari en maart. Alle energie van de theatermakers ging in die maanden niet in voorstellingen zitten, maar in hun beleidsplan.

Het was een merkwaardig tussenjaar voor het theater. De bezuinigingen zijn onderweg en kregen in de loop van het seizoen steeds concreter vorm. Maar ondertussen is er in de subsidiestroom van de meeste gezelschappen nog niets veranderd en kunnen ze nog steeds op dezelfde manier voorstellingen maken als ze altijd al deden. Seizoen 2011/2012 werd er daardoor een van plannen maken en voorbereidingen treffen en artistiek gezien een van stilte voor de storm.

In de grote zaal ontstond er maart een discussie over de spektakelvoorstellingen van Het Zuidelijk Toneel (HZT) en het degelijke burgermanstoneel van De Utrechtse Spelen (DUS). Deze twee gezelschappen kozen al ruim voor de bezuinigingen voor een koers waarin publiekssucces de dominante factor werd. Rain Man (van DUS) werd echter een “nogal brave voorstelling die aan de film niets toevoegt, en nergens boven een vrije productie uitstijgt. Dat is voor een gesubsidieerd gezelschap te weinig”, oordeelde Herien Wensink in NRC.

Tijdens het debat dat de acteursbelangenvereniging ACT organiseerde legde Hein Janssen de vinger op de zere plek bij de voorstelling 1001 Nacht van HZT: “(regisseur) Matthijs Rümke kiest ervoor om aan cabaretier Marc-Marie Huijbregts een hoofdrol te geven, in plaats van aan een goeie acteur die die rol veel mooier zou spelen. Dan kies je dus voor een gegarandeerde publiekstrekker in plaats van een betere voorstelling.” (Rümke ontkende dit overigens krachtig.)

Deze discussie voorafschaduwde opvallend genoeg een van de keuzes van de Raad voor Cultuur, die in mei haar advies gaf over de (flink afgeslankte) basisinfrastructuur. Juist DUS en HZT werden door de Raad aangewezen als middelgrote gezelschappen, wat vooral in het geval van de Brabantse groep een flinke financiële aderlating betekende. Oostpool en het Noord Nederlands Toneel, juist de groepen die zich tegen de klippen op vooral artistiek willen profileren, mogen zich groot gezelschap noemen, met een rijksbijdrage van 2,5 miljoen euro.

Continue reading “Seizoensoverzicht 2011/2012” »

Interview: Nature Theatre of Oklahoma

Nee, ze komen niet uit Oklahoma, maar uit New York, waar ze deel uitmaken van de nooddruftige, maar volhardende avant-gardescene. Maar tegelijk zijn ze sinds een paar jaar de darlings van het Europese theater, met hun eigenzinnige, vaak op telefoongesprekken gebaseerde voorstellingen. Met hun mega-project Life and Times werken ze nu samen met het Wiener Burgtheater, de eerste vier afleveringen (van wat er in totaal tien moeten worden) zijn nu te zien op festival De Internationale Keuze.

Ook dit project begon met een telefoongesprek. Daarna begon het een beetje uit de hand te lopen. Kelly Copper en Pavol Liška, oprichters en regisseurs van het Nature Theatre of Oklahoma, maken van het volstrekt doorsnee levensverhaal van een van hun actrices epische theatervertelling die uiteindelijk 24 uur moet duren en die genres bestrijkt van murder mystery tot animatiefilm. De tekst van het telefoongesprek wordt letterlijk gebruikt, inclusief alle ‘you know’s, ‘like’s, uitwijdingen en onafgemaakte zinnen.

Het eerste deel, een musical, was drie jaar geleden te zien in Oostenrijk, werd geselecteerd voor het Theatertreffen en kwam naar Nederland tijdens De Internationale Keuze. De delen één tot en met vier reizen nu de wereld rond en worden in Rotterdam eenmalig als marathon gespeeld. Ik spreek Copper en Liška, die net terug in New York van een tournee in Japan, via Skype.

Wat hebben jullie met telefoongesprekken?

Liška: “Al onze teksten sinds No dice zijn gebaseerd op telefoongesprekken. Het is een andere taal en een andere manier van vertellen dan in het theater gebruikelijk is. We zijn ooit begonnen als ‘klassieke’ toneelschrijvers, we weten hoe je een stuk schrijft, maar dat frustreerde ons enorm. Toen we deze groep vormden maakten we als afspraak dat we niet verder zouden gaan met de kunstmatige theatertaal. Eerst maakten we een dansvoorstelling, maar we wilden uiteindelijk toch met taal werken. We zochten naar manieren om teksten te maken die niet geschreven zijn.”

Copper: “En ik nam al langer telefoongesprekken op. Ik wilde het idee hebben dat ik nuttig met mijn werk als kunstenaar bezig was, terwijl ik eigenlijk met mijn vrienden aan de telefoon zat.”

Continue reading “Interview: Nature Theatre of Oklahoma” »

Portret: Toneelgroep Amsterdam

beschouwingen — simber op 15 september 2012 om 22:28 uur
tags: , ,

[Oude meuk van voor de zomer. Dit schreef ik voor het nieuwe (engelstalige) Arts Holland Magazine. Het tijdschrift is hier te lezen in het onhandige ISSUU formaat.]

In toneelspelerskringen heet het simpelweg ‘het plein’. Sinds eeuwen het adres van de Amsterdamse Stadsschouwburg, verzamelplaats van vuig artiestenvolk in de omringende kroegen en daarmee geroemd en gehaat maar onmiskenbaar het epicentrum van het theater in Nederland. Het Leidseplein in Amsterdam. Als het hier trilt, voelt heel het het land de naschokken.

In tegenstelling tot veel andere Europese landen zijn schouwburgen en toneelgezelschappen in Nederland gescheiden organisaties. De huisbespeler van de schouwburg is al vaak van naam veranderd, van Nederlandsche Comedie tot Publiekstheater tot –sinds 1987– Toneelgroep Amsterdam, maar in de basis is het steeds dezelfde organisatie en, gezien haar positie aan het plein, automatisch het eerste gezelschap van het land.

Dit is een verhaal over hoe Toneelgroep Amsterdam zich, onder leiding van artistiek leider Ivo van Hove, in het afgelopen decennium wist te ontwikkelen van een gewaardeerd nationaal avantgarde-groep tot internationaal toptheatergezelschap en hoe ze dat deed door de verworvenheden die in de kleine zalen van het Nederlands theater tot bloei waren gekomen op te nemen en te verbeteren.

Twee algemene opmerkingen vooraf: het Nederlandse kunstlandschap is nooit een plek geweest van grote instituten, zoals in Frankrijk of Duitsland. De dynamiek van de Nederlandse kunsten is altijd voortgekomen uit het bloeiende middenveld van kamermuziek, kleine en middelgrote theaterzalen, festivals op locatie en eigenzinnige musea voor moderne kunst.

Continue reading “Portret: Toneelgroep Amsterdam” »

Production Houses in The Netherlands

english,overig — simber op 15 september 2012 om 22:23 uur
tags:

[Oude meuk van voor de zomer. Dit schreef ik voor het Jahrbuch des Bundesverband Freier Theater 2011/12 als uitleg van het (bedreigde) productiehuissysteem in Nederland.]

For a long time the system of production houses in The Netherlands has been the envy of the Freie Szene in Germany. The exact working of these houses however has been largely unknown.

The history of the production houses lies in the rise of black box theatres in the 1980’s. Based in the culture of community centres, squatters and punk rock venues they started to show, support and produce small scale theatre performances. In the nineties, when most of the important smaller groups received subsidies in their own right, the focus of the production houses shifted toward younger theatre artists: scouting directors and choreographers, supporting their work for a few years, helping them in setting up their own company and finding an audience.

It wasn’t a clearly defined field: some organisations called themselves ‘studio’ or ‘workshop’, some kept working with established artists. Some were inextricably connected with the venue they arose from (like Frascati in Amsterdam, de Toneelschuur in Haarlem or Grand Theatre in Groningen), some were connected with festivals (like Huis and Festival a/d Werf in Utrecht) others had only minimal performing spaces.

During the last years of the 00’s ‘talent development’ suddenly became the buzzword of Dutch cultural policy. The role of the production houses became clearly marked and the field was heavily institutionalized. 21 Production Houses became part of the so called ’cultural basic infrastructure’. They receive funding of roughly between 500.000 and a million euro each. Ten are aimed at theatre, four at dance, three at modern music and others at mime, youth theatre, music theatre and multicultural theatre.

The mission of the new style production houses was layed out most clearly in an interview with Mark Timmer, artistic director of Frascati: “When a theatre maker leaves school he or she has a diploma, but isn’t a director yet. You have to learn how to manage and inspire a group of people in practice. When you’re starting as an independant director you need some kind of structure: working space, actors, technicians, stage designer, publicity and so on. We give talented artists time and chance to develop their own artistic signature. And we do that in a somewhat sheltered environment with support and guidance within reach. Young directors need to be allowed to fail.”

This system seems to work very well. Almost every esthablished director or collective below a certain age has spent at least some time working within the structure of a production house. Talented directors like Susanne Kennedy, Jetse Batelaan or Dries Verhoeven have moved on to one of the bigger companies in The Netherland, or have founded their own. Especially interesting has been the project TA2, in which the country’s biggest company Toneelgroep Amsterdam worked together with Frascati and the Toneelschuur to have young directors work with their ensemble of actors.

On the other hand it was clear form the start that 21 production houses is a ludicrously large number. There are hardly enough young directors to fit all the (5 to 10) spots at each house, and, more importantly, the absorbtion capacity of the Dutch theatre field for new directors and groups is far from infinite.

But in its austerity fever the Dutch right wing government took it to the other extreme, cutting the national funding for all production houses, claiming ‘talent development’ is a task of the big companies themselves. This is a dangerous argument though: when young directors are limited to working within the ‘machine’ of a big company, they won’t develop their own voice, but turn into carbon copies of their predecessor, eventually not leading the company but being subservient to the institution.

Maybe the production houses partially brought their fate to themselves: they hardly ever take credit for their work, serving the artist and letting him or her shine. When they later become succesful you’ll often hear the cliché: great artists surface by themselves.

Now the future doesn’t seem so bleak as we feared earlier. Most cities value the work of the production houses within their walls greatly and do what’s possible to keep it afloat. Some houses merge with other institutions, some tighten their bonds with the local companies. Some will inevitably perish, but maybe that isn’t all bad.

The best news however is the fall of the right wing government, late April 2012. The populist PVV party is now out of power and one of the first things the government did was to reverse some of the cuts in the arts budget.

De Komende Opstand

[Oude meuk van voor de vakantie. Dit schreef ik voor Rekto:Verso. Het staat ook hier]

Het Kunstenfestivaldesarts presenteert een opmerkelijk samenwerkingsproject van de Duitse theatergroep Andcompany&Co met Nederlandse en Vlaamse toneelspelers. Der (kommende) Aufstand is een radicaal politieke manifestatie, een ideaal vechthuwelijk van Duitse filosofische degelijkheid en Hollandse botte directheid. Het vaderlandse politieke theater kan daar een voorbeeld aan nemen.

‘Wees maar niet bang! Wij zijn slechts acteurs. We zijn verkleed als bedelaars. Wij oefenen hier de opstand.’ Het is een ratjetoe aan spelers dat met deze woorden Der (kommende) Aufstand opent: roepatleten van het Duitse provincietheater (in dit geval het Oldenburgisches Staatstheater), muzikale performance-mimers uit Nederland, drie muzikanten, de Vlaamse regisseur Joachim Robbrecht en een spelende dramaturg van het kleine Andcompany&Co.

Al in de eerste scène blijkt hoezeer de Nederlandse en Duitse mentaliteiten elkaar aanvullen. De overdaad en het directe contact met het publiek doen denken aan het werk van De Warme Winkel, maar inhoudelijk krijg je een razend knappe opeenstapeling van de meest uiteenlopende referenties: van de zestiende-eeuwse watergeuzen (genoemd naar het Franse woord voor bedelaar, ‘gueux’) tot de huidige Occupy-beweging en de Nederlandse kunstbezuinigingen. Steeds staat een van de acteurs met de rug naar het publiek – precies zoals de politiek hen verwijt – terwijl hij ons toespreekt via de human mic van de anderen.

Uitgangspunt voor de voorstelling is een essay van Friedrich Schiller, Der Abfall der Niederlande, over de Nederlandse opstand tegen de Spaanse koning, die leidde tot de Tachtigjarige Oorlog en de onafhankelijkheid van het land. Nederland kan nu wel een beetje opstand gebruiken, moeten de makers gedacht hebben.

Continue reading “De Komende Opstand” »

Verslagje Opening Theaterfestival

“Mark Rutte, neem een voorbeeld aan je Franse collega Sarkozy, trouw met een actrice! Meer sex tussen politici en kunstenaars.” In de Stadsschouwburg werd gisteravond het Nederlands Theaterfestival, waarin de beste voorstellingen van het afgelopen seizoen nog een keer te zien zijn, geopend met de traditionele speech ‘De staat van het theater’.

Normaalgesproken wordt die uitgesproken door een oudere prominent (Pierre Audi, Liesbeth Colthof, Joop van den Ende waren eerdere sprekers), maar dit jaar gaf festivaldirecteur Jeffrey Meulman het woord aan drie theatermakers van rond de dertig: Jeroen De Man (van theatergroep De Warme Winkel), Walter Bart (van Wunderbaum) en Ilay den Boer.

Wie hoopte dat dat tot een gemeenschappelijk generatie-statement of een theatrale lezing zou leiden, kwam bedrogen uit. Het werden, na een korte gezamenlijke inleiding, drie speeches van drie jonge mannen achter het katheder – wat onvermijdelijk tot onderlinge vergelijking uitnodigde. De Man blikte terug op onze roerige tijden vanuit het honderdjarig jubileum van Aktie Tomaat in 2069 en schetste een toekomst waarin Toneelgroep Hologramsterdam geurloos theater maakt, maar besloot serieuzer met een pleidooi voor kunstenaars die misschien wel briljant zijn, maar niet handig zijn in verkooppraat en cultureel ondernemerschap.

Den Boer pleitte voor een theater dat net zo belangrijk is voor haar publiek als voetbalclubs voor hun trouwste supporters. Hij schetste een mooi beeld, maar in de uitwerking stelde zijn verhaal teleur, met grote statements over dé beleidsmakers, hét theater, en dé doelgroepen dat met de daadwerkelijke problemen van het (gesubsidieerde) theater weinig van doen had.

Het was Walter Bart die met een onnavolgbare lijst van 37 “waarheden, vragen en mogelijke oplossingen” het verzamelde theatervolk een opwindende impuls gaf. Hier stond een kunstenaar die nu een paar jaar beleidsgereutel, crisisretoriek en politieke bemoeienis had doorstaan en er een even absurd als lucide artistiek antwoord op gaf. “Shakespeare is niet de weg uit de crisis.” “Kunstenaars stellen zich niet afhankelijk op, wij ZIJN afhankelijk.” En: “We moeten onze halfdooie democratie de genadetrap geven en op zoek gaan naar nieuwe samenlevingsvormen. Theater is een samenlevingsvorm!”

De drie statements waren samen veel te lang, niet al te coherent en onderling tegenstrijdig. En daarmee misschien toch weer een heel duidelijk generatieportret.

Eerder op de avond werd de Erik Vos Prijs voor aanstormend regietalent door de naamgever zelf uitgereikt aan Alexandra Broeder. Broeder krijgt de prijs voor haar confronterende werk, waarin ze kinderen van hun meest duistere kant laat zien en zo de geaccepteerde verwachtingen van het gedrag van kinderen ter discussie stelt. “De theatrale wereld die Broeder voorspiegelt, is daardoor fascinerend, zinnenprikkelend en verontrustend”, schreef de jury. Broeder was blij dat haar werk compromisloos en onveilig wordt genoemd: “Kijken mag bij mij nooit veilig zijn.”

Arthur Japin, de voorzitter van de jury die de selectie voor het festival heeft gemaakt, vertelde kort over zijn belevenissen in het afgelopen theaterseizoen en dankte de aanwezige makers voor hun passie en doorzettingsvermogen in het licht van de “beschimping” en “minachting” die de kunstsector de afgelopen jaren over zich heen heeft gekregen.

Het Nederlands Theaterfestival duurt nog t/m 9/9. Meer info op www.tf.nl

Modern Repertoire op het Theaterfestival

beschouwingen,Parool — simber op 29 augustus 2012 om 17:03 uur
tags: , , , ,

Morgen opent het Nederlands Theaterfestival met de voorstelling Dood van een Handelsreiziger van het Ro Theater. Een jury onder leiding van schrijver en (oud-)acteur Arthur Japin selecteerde de tien beste voorstellingen van het afgelopen seizoen. Naast de moderne klassieker van Arthur Miller is tijdens het festival opvallend veel twintigste-eeuws toneelrepertoire te zien.

Vooral Miller lijkt de laatste jaren herontdekt. Dood van een Handelsreiziger uit 1949, een meedogenloze afrekening met de American dream, is natuurlijk zijn meest bekende stuk, maar twee jaar geleden stond bijvoorbeeld Erik Whiens heldere regie van Van de brug af gezien op het festival en vorig seizoen maakte Toneelgroep Amsterdam indruk met de voorstelling Na de zondeval – losjes gebaseerd op Millers relatie met Marilyn Monroe.

Maar Miller is niet de enige moderne toneelschrijver die op het festival wordt gespeeld. Ook Thomas Bernhard komt langs (Am Ziel), net als Harold Pinter (Bedrog) en Hugo Claus (Onvoltooid verleden, uit de Vlaamse selectie). Normaal zou het misschien niet zo opvallen, al die moderne schrijvers, maar dit jaar springt het in het oog omdat er geen oudere stukken tussen staan. Alleen Tsjechov is vertenwoordigd, met Gerardjan Rijnders’ regie van, maar de immer populairste toneelschrijver in Nederland, Shakespeare, is geheel afwezig. Ook klassieke tragedies, waarvan er pakweg vijftien jaar geleden nog zeker tien per jaar te zien waren, lijken vrijwel geheel van het repertoire verdwenen te zijn.

Zegt deze focus op twintigste-eeuws repertoire iets over het huidige toneellandschap? Het ligt eraan waarnaar je op zoek bent. Miller blijkt bij uitstek geschikt om in tijden van crisis onze burgerlijke verlangens en angsten te onderzoeken; Am ziel, net als de meeste andere stukken van Thomas Bernhard een cynische afrekening met het hypocriete Oostenrijkse intelectuelenmilieu, is koren op de molen van kunstenaars die hun positie in de samenleving onder de loep willen nemen; en Bedrog van Pinter, een in omgekeerde volgorde verteld liefdesverhaal over een driehoeksverhouding, blijkt bij iedere opvoering een buitengewoon rake observatie over liefdesrelaties in tijden van individualisme.

Misschien zijn deze opvoeringen ook wel meer een onderzoek naar het toneelrepertoire zelf. We noemen deze stukken dan wel ‘modern’, maar hedendaags zijn ze niet meer. Alle genoemde auteurs zijn dood. Maar aan hedendaagse stukken lijkt juist een enorm gebrek: de huidige generatie toneelschrijvers, zoals Jon Fosse, Elfriede Jelinek of Marius von Mayenburg, schrijft geen affe stukken meer, maar teksten die niet het uitgangspunt zijn van een toneelvoorstelling, maar slechts één van de bouwstenen. In die zin zijn regisseurs die twintigste-eeuws werk ensceneren misschien wel op zoek naar ‘het laatste toneelstuk’.

Maar dat geldt natuurlijk niet voor alle theatermakers. Nederland is eigenlijk geen land van het ijzeren toneelrepertoire, hier worden vooral veel nieuwe teksten gespeeld. Maar ook die oogst valt dit jaar tegen. Een jongere generatie makers gaat juist heel beeldend en intuïtief te werk. De Warme Winkel samplet zich een slag in de rondte in Alma, haar collage-voorstelling over de Oostenrijkse society-dame Alma Mahler; mimegroep Boogaerdt/VanderSchoot heeft in Bimbo geen woord nodig om de hedendaagse sexuele beeldcultuur genadeloos te becommentariëren en Benjamin Verdonck creëert in zijn voorstelling Disisit met een eigen knutseltaal en -beeld een eigen fantasievolle wereld.

Zo bezien zijn die twintigste-eeuwse stukken nu ‘gewoon’ repertoire geworden en staan Pinter, Bernhard en Miller eenvoudigweg naast Shakespeare, Schiller en Racine te wachten om door hedendaagse regisseurs en toneelspelers wakker gekust te worden.

Het Nederlands Theaterfestival duurt van 30 augustus t/m 9 september. Meer info op www.tf.nl

Verslagje Dromen van Goud

Wat opvallend veel fitte mensen in het DeLaMar gisteravond. Onder de titel Dromen van goud brachten het theater en entertainmentbureau Xsaga op initiatief van oud-zwemmer Johan Kenkhuis een aardig ‘theaterprogramma voor sportliefhebbers’, dat effectief de harten sneller laat kloppen voor de aankomende Olympische Spelen in Londen, en dan vooral voor de Nederlandse atleten die meedoen.

Het past in een trend die al een paar jaar zichtbaar is: theaters spelen in op de maatschappelijke kalender om vermaak en diepgang te bieden tijdens collectieve belevenissen. De Stadsschouwburg organiseert op 5 december een Sinterklaasgala voor volwassenen, na Dodenherdenking is er Theater na de Dam, de ochtend na de presidenstverkiezingen een All American Breakfast in de Melkweg. En hoewel de sportwereld en de kunsten opvallend weinig verbindingen hebben, is zo’n Olympisch theaterprogramma natuurlijk een -ahum- gouden idee.

De sportliefhebbers worden op hun wenken bediend. Op de Chesterfield banken midden op het podium komen Pieter van den Hoogenband, Ellen van Langen en het halve dameshockeyteam van Minke Booij te zitten, die door Toine van Peperstraten vakkundig ondervraagd worden over wanneer ze begonnen te dromen over gouden medailles en hoe ze die dromen hebben waargemaakt.

Het levert aardige inzichten op over de hoeveelheid inspanning, concentratie en opoffering die achter iedere medaille schuilgaat. Wat de vlot pratende sporters vooral duidelijk maken is dat de prestatie nauwelijks meer over het lichaam gaat: dat is volledig onder controle, geoefend met coaches, gemonitord door artsen en gemasseerd door verzorgers. De geest is nu strijdperk en het is zaak om alles dat sporters op hun weg vinden, de zenuwen, de pijn en de angst om te zetten in perfect gefocuste motivatie. “Wat is pijn?” vraagt Van Langen retorisch, “Pijn is maar lichamelijk.”

Maar er zijn ook voldoende geestige anekdotes, over de kluis waarin Van Langen haar medailles bewaart, over de groepsprocessen in het hockyelftal en over Van den Hoogenband die tijdens de finale van de honderd meter vrij in Athene zijn vinger brak toen hij doelbewust de aantikplaat met gestrekte vingers in plaats van met z’n vlakke hand raakte; die paar centimeters bezorgden hem waarschijnlijk het goud.

Het theaterdeel eromheen was dan weer een beetje mager. Muzikant en videokunstenaar Mondo Leone (Leon Giesen) speelde aangename nummers, al was het verband tussen de Spelen en Muhammad Ali wel erg vergezocht. Sportjournalist Arthur van den Boogaard schreef passend mythische intermezzo’s over Prometheus die het vuur van de Olympus stal en over de geschiedenis van het Olympisch vuur en nazi-spelen van 1936. Hij is echter geen showman en lang bleef de avond een beetje mat.

Pas met het optreden van Peter Heerschop na de pauze, als ‘minister van enthousiasme en aanmoediging’, werd de avond méér dan een avond Holland Sport (het onvolprezen sportprogramma van Wilfried de Jong en Matthijs van Nieuwkerk) in het theater. Hij gaf een peptalk voor sporters en toeschouwers, waarin hij liet voelen dat passie voor sport van twee kanten moet komen en dat het klagerige Nederland uitstraalt op onze sportprestaties (en op het zomerweer). “Door prestaties in de sport maken we een ander land.” Na deze stichtelijke woorden werd de ‘gouden golf’ van 21 gouden medailles die ons aan het eind werd voorspeld met toekomstige Parool-voorpagina’s ineens een beetje voorstelbaar.

Verslagje Over het IJ

Parool,verslagjes — simber op 9 juli 2012 om 00:11 uur
tags: , , , ,

Twee voorstellingen op het locatietheaterfestival Over het IJ in Amsterdam Noord doen sociale experimenten met hun publiek. De een een beetje halfhartig, de ander met grote impact.

Om met die laatste te beginnen: Stranger van Emke Idema is de ontdekking van het festival. Een complex spel over eerste indrukken, vooroordelen en projectie krijgt een ideale interactieve vorm die erg goed bij de losse sfeer van de zomerfestivals past.

Vooraf wordt het publiek verdeeld in een aantal speler, juryleden en supporters. De zes spelers krijgen een kort levensverhaal en moeten een ‘team’ samenstellen uit het woud van portretten achter hen; het zijn uitgeknipte zwartwitfoto’s van heel diverse, normale gezichten op manshoge stokken. Een verzameling figuren zonder context op wie je je fantasie kunt projecteren. Wie is de aardige chef die jou een kans geeft? Met wie zou je een one night stand kunnen hebben?

Het spel begint als steeds twee van die portretten tegenover elkaar ingezet worden bij vragen als: wie heeft het meeste bezit? Wie is het meest egoïstisch? Je hebt niets anders om op af te gaan dan een gezicht en je intuïtie, maar toch zijn  de jury, die de winnaar moet aanwijzen, en het publiek, dat moet aanmoedigen, opvallend eensgezind. Blijkbaar komen onze projecties en vooroordelen behoorlijk overeen. Al snel worden de vrager absurder: wie houdt het meest van knakworst? Wie komt er altijd te laat?

Het spel wordt geleid door een opgenomen computerstem. Bij onduidelijkheden moet het hele publiek met elkaar bepalen hoe we verder gaan. De sfeer wordt al snel speels en gezellig, maar er zit een stekelig randje aan. Is dit wel ok? We hebben allemaal geleerd dat het niet netjes of zelfs gevaarlijk is om op eerste indrukken af te gaan, maar oh wat zijn er goed in met z’n allen.

Langzaam zoekt het spel de grenzen op. Niet alleen de portretten, ook mensen uit het publiek worden nu tegenover elkaar gezet. En dan is het toch ineens een stuk pijnlijker om te kiezen wie het meest sexueel actief is of wie niet tegen zijn of haar kinderen op kan. Gaat het spel te ver? Of het publiek? Stranger geeft inzicht in iets enorm complex, en laat je achter met een nieuwe blik op de wereld en op al die onbekenden die je tegenkomt. Grote kunst, en helemaal van nu.

Ook Orkater begint haar voorstelling The Promised Land met het publiek een rol geven. Op een winderige kade bij het NDSM-terrein moet iedereen een uitgebreid formulier met persoonlijke gegevens invullen. We worden immigranten gemaakt, die zometeen op Ellis Island de inspectieprocedure door moet.

Drie jaar geleden leerden acteurs en theatermakers Ria Marks en Titus Tiel Groenestege samen een groep New Yorkse toneelschoolstudenten kennen. Inmiddels is deze groep afgestudeerd en werken ze nu samen met vaste Orkater-spelers en muzikanten aan het grootschalige en engelstalige locatieproject The Promised Land, ter gelegenheid van het twintigjarig jubileum van Over het IJ.

Bij die grootschaligheid hoort een eigen pont, die het hele publiek –mannen en vrouwen zijn inmiddels gescheiden en we worden steeds gemaand ons formulier bij ons te houden– naar de Houthavens vaart, waar in een grote loods een immigratiestation is nagebouwd. Daar zien we beeldende bewegingstheaterscènes, die losjes over emigratie gaan, maar een spannende voorstelling wordt het niet, al is de muzijale begeleiding puik, met invloeden uit netzoveel windstreken als de immigranten zelf.

En wat een voorstelling met dit onderwerp eigenlijk in Amsterdam? Hiervandaan zijn veel emigranten vertrokken, meldt de groep. Maar de voorstelling gaat over aankomen, niet over weggaan. Dus, hup, naar New York ermee, en nog iets verzinnen met al die formulieren. Die woeien nu aan het eind de Spaarndammerbuurt in.

Over het IJ duurt nog t/m 15/7. Meer info op www.overhetij.nl

Recensie: ‘Domestica’ van Dansgroep Amsterdam en WArd/waRD

Parool,recensies — simber op 5 juli 2012 om 23:54 uur
tags: , , , ,

“Trust. Honorability. Desire…” In het stikdonker klinkt de ritmische woordenstroom als een gebed. Na iedere paar woorden klinken ze nog een keer, maar nu nauwelijks herkenbaar, alsof de spreker de mond is gesnoerd. Als het licht aan gaat zien we dat hij het zelf is die zijn hand strak over zijn mond heeft.

Choreografe Ann van den Broek was lange tijd danseres bij het gezelschap van Krisztina de Châtel voordat ze haar eigen gezelschap WArd/waRD begon. Nu werken beide choreografen samen aan de voorstelling Domestica, met dansers van beide groepen.

De titel suggereert enige huiselijkheid, maar die wordt minimaal vormgegeven, vier platen met poten in verschillende formaten en hoogtes suggereren een stoel, een bank, een tafel en een bed, erboven schijnt hard tl-licht.

Deze ‘huiskamer’ wordt bevolkt door 11 dansers. Ze bewegen door elkaar, soms per ongeluk een paar vormend, schijnbaar toevallig vind een lichaamsdeel een aaiende hand. Ze zien er onmiskenbaar modern uit, met hun ironische snorren, korte donkere jurkjes en skinny jeans. Op de donderende, ultralage bassen van de muziek betasten ze zichzelf met hun uitgetrokken schoenen. 11 dansers is een mooi aantal: steeds onstaan er kleine groepen of paren, maar nooit is er evenwicht.

Later wordt het meer sexy. Op een schokkend ritme, ergens tussen hijgen, hikken en huilen stampen ze kruizen op de vloer. Maar de lichamelijkheid wordt ook snel gewelddadig. Een danser verstikt een ander, maar als een worstelaar geeft die met een paar klappen op de vloer aan dat het spel afgelopen is. In een volgend deel verwijzen de bewegingen duidelijk naar judo. Een danser werkt een ander sierlijk naar de grond en alle anderen volgen de beweging van het slachtoffer. Een prachtig beeld van verliezers zonder winnaar.

Steeds is er een duidelijk onderscheid tussen scènes met schoenen aan – de dansers zijn individuën – en schoenen uit – het is een groep. Het is een mooie reflectie op binnen en buiten, privé en openbaar, bewoner en gast, veiligheid en gevaar die in alle elementen van de voorstelling terugkomt en het is wonderbaarlijk hoe de gedisciplineerde groep dansers hun eigenheid nu eens uitvent, dan weer ondergeschikt maakt aan de gestileerde choreografie.

De dubbelheid die het thema is moet inmiddels ook bestaan tussen Van den Broek en De Châtel, die met hun geschiedenis van leerling en meester of uitvoerende en ontwerper ook een nieuwe verhouding moeten vinden en hun huis moeten openstellen. Dat leidt tot aftasten, begeren en zelfverdediging.

In Japan is een opleiding pas voltooid als de meester iets heeft geleerd van de leerling. Domestica is een voorstelling van twee meesters.

Domestica van Dansgroep Amsterdam en WArd/waRD. Gezien tijdens Julidans, 5/7/12 in de Stadsschouwburg. Aldaar 6/7. Na de zomer tournee t/m 18/12. Meer info op www.dansgroepamsterdam.nl

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2025 Simber | powered by WordPress with Barecity