Recensie: ‘Helling’ van Maren E. Bjørseth/Frascati Producties

Parool,recensies — simber op 14 februari 2013 om 10:00 uur
tags: , , , ,

Een wat zonderlinge jongen met poëtische ideeën over de dood en een obsessie voor olifanten, die zich “de buurman van de wereld” noemt en last heeft van over elkaar buitelende herinneringen. Thomas Höppener kijkt open, een beetje onzeker de tribune in. Steeds lijkt hij op het punt te staan om weg te lopen, maar over zijn schouder blijft zijn blik vastgezogen aan het publiek.

Höppener speelt een personage uit een recente Noorse roman, Helling van Carl Frode Tiller. Regisseur Maren Bjørseth, ook Noors, maar opgeleid in Amsterdam, koos het verhaal voor de eerste voorstelling na haar afstuderen. Bjørseth geldt als een talent: met haar afstudeervoorstelling Een Poppenhuis won ze vorig jaar de prestigieuze Ton Lutz Prijs.

Helling is het verhaal van zijn gekte, maar het bijzondere is dat het geheel vanuit zijn perspectief getoond wordt. Niet híj lijkt raar, maar zijn omgeving. Alle mensen om hem heen – ouders, pleegouders, pestende klasgenoten, foute vrienden, zijn vrienden, enzovoort– worden als karikaturen gespeeld door Rick Paul van Mulligen en Keja Kwestro: monsterlijk, wee, mierzoet, grotesk, leip of kwaadaardig.

Bovendien vallen, door zijn vervormde geheugen, tijden, plaatsen en gezelschappen voortdurend door elkaar. Bjørseth regisseert dit als harde cuts, waarbij vaak midden in een scène de personages en sfeer radicaal wijzigen. Een liefdevolle omhelzing wordt een vernederende ruzie, de dronken pa wordt de flemende pleegvader. Van Mulligen en Kwestro werken zich uiterst knap door deze strakke emotionele choreografie.

En langzaam, tergend langzaam wordt duidelijk dat deze eigenaardige jongen toch niet zo lief is als hij lijkt. De witte wand met de grote cilinder van het decor (Marjolijn Brouwer) suggereren een MRI scanner of andere medische omgeving. Voor wie reconstrueert hij dit verhaal eigenlijk?

Met haar strenge, consequente aanpak en haar grote vertrouwen in de acteurs betoont Bjørseth zich een zelfverzekerde, veelbelovende regisseur. Maar Helling ontwikkelt zich te traag om anderhalf uur te boeien. Ze maakt een enge psychologische horrorshow, waaruit je als toeschouwer niet kunt ontsnappen. Maar je raakt niet geraakt, maar murw.

Helling van Maren E. Bjørseth/Frascati Producties. Gezien 6/2/13 in Frascati WG. Aldaar t/m 9/2. Meer info op www.theaterfrascati.nl

Afrika op het toneel

Parool,PS Kunst — simber op 13 februari 2013 om 21:02 uur
tags: , , ,

Vier Vlaamse voorstellingen zijn samen te zien in het programma Afrika! in de Stadsschouwburg. Over missiewerkers, wetenschappers, grondbezitters en legerkapiteins. Wat is de aantrekkingskracht van het donkere continent op theatermakers? En kan het eigenlijk wel? Afrika op het toneel brengen?

Het is een onloochenbare trend: in België zijn de voormalige koloniën hot. En sinds het succes van David van Reybrouck’s vuistdikke, AKO- en Librisprijswinnende pil Congo, een intrigerende mix van mythologie, reisverslag, biografie, en politieke geschiedenis van de voormalige Vrijstaat is er ook in Nederland volop belangstelling voor het reusachtige land rond de evenaar.

Minder bekend is dat Van Reybrouck in de aanloop naar Congo twee toneelmonologen schreef, die in eigen land immens populair zijn en sinds hun première steeds opnieuw opgevoerd worden. Deze twee voorstellingen vormen nu het hart van de Afrika! week. In Missie (2007) laat hij een pater (meesterlijk gespeeld door Bruno Vanden Broeke) aan het woord die in een lezing terugkijkt op zijn vijftig jaar in de brousse.

In Die siel van die mier (2004) is het Josse de Pauw die college geeft en terugkijkt. Hij speelt een wetenschapper die bezeten is van termieten en die in hun geordende bestaan een houvast vindt voor de chaos die zijn vroeger leven in Congo, waar hij een geliefde en een vriend verloor.

Deze twee voorstellingen worden geflankeerd door recenter werk. Eerst is daar Duister hart, een bewerking van Joseph Conrads roman Heart of Darkness –opnieuw van en met Josse de Pauw– waarin Conrad helemaal aan het begin van de koloniale periode al messcherp analyseert welke trauma’s en neuroses Afrika oproept bij westerlingen.

En dan is er Africa, een nieuwe voorstelling van schrijver Peter Verhelst en acteur Oscar van Rompay, die gaat over de realiteit van het moderne Afrika en die het mythische continent juist wil deconstrueren.

Van Rompay belichaamt een modernere houding ten opzichte van het continent, die niet meer is gevormd door kolonialisme, maar door ontwikkelingshulp. Van Rompay kocht een aantal jaar geleden een lapje grond in Kenia en werkt nu, naast zijn vaste baan als acteur bij NT Gent, een paar maanden per jaar daar als farmer. De voorstelling Africa is deels zijn eigen geschiedenis.

“De voorstelling werd gaandeweg de repetities persoonlijker dan aanvankelijk gedacht en bedoeld”, zegt Van Rompay aan de telefoon. “Peter Verhelst wilde met mij een voorstelling maken over Afrika, maar raakte steeds meer geïnteresseerd in mijn verhaal.”

Van Rompay ging voor het eerst naar Afrika als tiener. Via een ontwikkelingsorganisatie kwam hij terecht in Kenia, waar hij kinderen Engels en wiskunde gaf. “Ik was zeventien en had een clichébeeld van Afrika. Ik hoopte dat ik op de savanne terecht zou komen met een olifant in m’n achtertuin. Maar zo ging het natuurlijk niet.” De liefde en fascinatie voor het land verdwenen niet toen zijn dienst erop zat. “Ik ben teruggegaan en bleef teruggaan. En een paar jaar geleden besloot ik: als ik hier wil blijven komen wil ik geen toerist zijn, dan wil ik iets opstarten.”

Hij kocht acht hectare land, wat nog behoorlijk wat bureaucratische voeten in aarde had, en begon het te bebouwen als houtplantage. “Er stond niks op, nu groeit er eucalyptus en staat er een huis voor de conciërge die het bedrijf beheert. Eucalyptus is een gewas voor de lange termijn. Het staat er nu drie jaar en ik kan het nu al kappen en verkopen als brandhout of als palen voor in de bouw, maar hoe langer je kunt wachten, hoe beter. Het is vlak in de buurt van de school waar ik les gaf. Sommige dagarbeiders die soms op de plantage werken zijn oud-leerlingen van me. Ze noemen met nog steeds mwalimu, ‘leraar’.”

Naast het persoonlijke deel van de voorstelling, waarin Van Rompay vertelt over zijn leven daar als blanke landeigenaar, heeft Africa nog een ander, mytisch deel. “We proberen ook een soort ‘totaalervaring’ van Afrika te bieden, in decor, licht en geluiden. Ik speel ‘de zwarte’. Dat is natuurlijk een grap, net als de titel van de voorstelling. Afrika is niet te vatten op het toneel. Je kunt alleen over jezelf praten en hopen dat je en passant iets over dáár zegt.”

Ook Josse de Pauw vindt dat de Congo-voorstellingen waaraan hij meewerkt vooral reflecteren op België. “Het is voor ons onverwerkt verleden. Er wordt wel meer over gesproken dan vroeger, maar er blijft weinig over Congo bekend en er wordt ook veel over gelogen. We zijn er bang voor; er is daar iets fout gelopen en dat wordt weggemoffeld. Vergeet niet dat de Belgen pas zeer laat bij Congo betrokken raakten: het was altijd privébezit van koning Leopold II. En daarna liep de betrokkenheid vooral via de katholieke missies. Als kind heb ik nog zilverpapier ingezameld voor de zwarte kindjes, die ook bij de Heere Jezus moesten geraken.”

Voor De Pauw is het toeval dat de twee voorstellingen nu naast elkaar staan. “Die siel van die mier is muziektheater, waarin ik in de loop der jaren met de muzikanten enorm veel vrijheid heb opgebouwd. Het is een soort jazz. Guy Cassiers vroeg me na onze samenwerking in Onder de Vulkaan opnieuw om een boek te bewerken en te spelen, en dat deed ik natuurlijk zeer graag.” Duister hart is een typische Cassiers-voorstelling, met geavanceerde video-techniek, waarmee De Pauw soms zichzelf als tegenspeler kan hebben.

Beiden zijn niet per se verheugd dat het Afrika-programma in de Stadsschouwburg nu bestaat uit vier monologen van witte mannen. Maar opmerkelijk is het wel. Jan Goossens schreef er een knorrig artikel over en met recht, want hij is de directeur van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS) in Brussel, die al jaren uitwisselingen organiseert tussen Belgische en Congolese theatermakers. Hij pleit voor meer dialoog en oprechte interesse.

Maar misschien moet er aan die dialoog eerst iets anders vooraf gaan: zelfonderzoek. Eeuwenlang is Afrika voor het westen een fantoom van haar absolute tegendeel: het ‘wilde’ Afrika tegenover het ‘beschaafde’ westen, natuur tegenover cultuur, armoede tegenover rijkdom en –de centrale metafoor in Conrad’s boek– donker tegenover licht.

Door zich meer te verdiepen in de nuances van de geschiedenis van het kolonialisme (zoals in Missie) of oog te krijgen voor het alledaagse leven in een Afrikaans land (zoals in Africa) kan het westerse publiek het oude, gedroomde Afrika zien voor wat het is –een hersenschim– en daardoor relativeren. Of zoals Van Reybrouck zei in een interview: “Ik zoek een meer volwassen kijk op het koloniaal verleden, zonder te vervallen in koloniaal triomfalisme maar evenmin in postkoloniale zelfkastijding.”

En bij die volwassen houding hoort ook de erkenning dat het westerse koloniale trauma er voor veel Afrikanen steeds minder toe doet. Van Rompay merkt dat in zijn plantagewerk: “Blanke vrienden die op bezoek komen moeten vaak even slikken als ze mij als chef orders zien uitdelen aan zwart personeel. Maar het is denk ik meer ons probleem dan hun probleem. De dagarbeiders hebben liever mij dan een Keniaanse baas, wat die hebben vaak minder geld om te investeren en aan de lange termijn te denken. En die blanke bezoekers kijken naar mijn zwarte vrienden alsof het mijn vrienden niet zijn.”

“Maar soms krijg je ook de indruk dat Afrikanen wíllen beantwoorden aan het stereotype beeld wat westerlingen over hen hebben. Hoe vaak ik daar niet ‘Hakuna Matata’ heb gehoord. Het betekent “maak je geen zorgen”, maar onderzoek toont aan dat er in Kenia méér mensen depressief zijn dan in België.”

Afrika! Toneel, muziek en literatuur over het oude en nieuwe Afrika – 7 t/m12 februari 2013 in de Stadsschouwburg. www.ssba.nl/afrika
Duister hart van Het Toneelhuis: 9 februari
Die siel van die mier van LOD/Josse de Pauw: 10 februari
Missie van de KVS: 11 februari
Africa van NT Gent: 12 februari

Meer Afrika:

In ongenade van Toneelgroep Amsterdam (13 t/m 16 februari in de Stadsschouwburg)
Uitgekotste hoogleraar voegt zich bij zijn dochter op een farm op het platteland en kan daar niet voorkomen dat ze wordt verkracht door zwarte roofovervallers. Mooie, lucide hoofdrol van Gijs Scholten van Aschat.

Ougadougou van Tijdelijke Samenscholing (t/m 16 maart op tournee)
Actrice Carole van Ditzhuyzen zocht verre familieleden in Burkina Faso. Subtiel, onromantisch en muzikaal prachtig egodocument van jonge dertigers verdwaald in Afrika.

En iets langer geleden:

Mightysociety9 van Eric de Vroedt
Politieke mash-up van Medea en Probo Koala, over hoe Nederland z’n problemen dumpt in de derde wereld.

Beroemden van Stan/Discordia/De Koe/Dood Paard
Dadaïstische acteursfantasie gebaseerd op de documentaire Leven in Afrika van Hans Fels.

Les Spectateurs van Omsk
Beeldende, minimalistische performance vormt een weerslag van een maandlang verblijf van het gezelschap in Kinshasa.

À l’attente de Livre d’Or van de KVS
Vrolijke Congolees-Belgische coproductie over de onwil en onmogelijkheid om elkaar te begrijpen.

Verwerking van Nederlands koloniaal verleden:

Mightysociety10 van Eric de Vroedt
Bouta van Productiehuis Rotterdam

 

 

 

 

 

Recensie: ‘Orlando’ van Het Toneelhuis

Parool,recensies — simber op 5 februari 2013 om 10:00 uur
tags: , , , , ,

Het is een verhaal dat opvallend vaak op het toneel gebracht wordt: Orlando van Virginia Woolf, over een man die ruim driehonderd jaar leeft en halverwege in een vrouw veranderd. Ooit speelde Catherine ten Bruggencate het als monoloog, twee jaar geleden won Maria Kraakman de Theo d’Or voor de rol in de versie van Oostpool en gisteravond stond Katelijne Damen solo op het podium in een voorstelling die ze maakte met de Vlaamse regisseur Guy Cassiers.

Damen bewerkte het fantastische verhaal zelf tot toneelmonoloog en verhult met lang uitgesponnen zinnen de literaire oorsprong niet. De tekst legt daarbij tussen de avonturen in Elizabethaans Londen en in Turkije veel nadruk op de uitgebreide en barokke natuurbeschrijvingen. Orlando wordt dan ook voortgedreven door een verlangen om de oude eik in de tuin van zijn jeugd overtuigend te beschrijven.

Woolf schreef het verhaal als een weerspannige biograaf en Damen zet die dubbelzinnige houding mooi om naar veelvormig toneelspel: nu eens ingeleefd, dan weer demonstratief afstand nemend. Gedurende de voorstelling wordt ze vrijer, darteler en lichamelijker.

Cassiers zet tegenover de vertellende acteerstijl zijn bekende videovormgeving: de vloer staat vol afbeeldingen die via erboven hangende camera’s gefragmenteerd worden geprojecteerd op het achterdoek. Soms wordt er eindeloos ingezoomd, terwijl er steeds nieuwe snippers van schilderijen, architectuur en geschriften ontstaant, als een soort fractal. Dan weer vormen de verschillende projecties één grote afbeelding, van een koepelplafond, of van een onscherpe boom. Tegenover de geconstrueerde natuur in de tekst plaatst hij scherven cultuur in beeld.

Toch gaat de voorstelling vervelen en zelfs een beetje tegenstaan. Het is allemaal erg mooi en smaakvol, maar ook bloedeloos en te weinig dynamisch. Cassiers cerebrale aanpak werkt buitengewoon goed bij zijn epische toneelbewerkingen van boeken als Op zoek naar de verloren tijd of De man zonder eigenschappen, maar bij Orlando is iets meer warmbloedigheid op z’n plaats.

Orlando van Het Toneelhuis. Gezien 28/1/13 in de Stadsschouwburg. Tournee t/m 27/2. Meer info op www.toneelhuis.be

Recensie: ‘De Samoerai’ van Bambie

“Sterf elke ochtend en elke avond opnieuw en wordt als iemand die voortdurend dood is.” Bambie, de mimetheatergroep die zijn voorstellingen het liefst nummert, geeft haar laatste een titel: De Samoerai. De groep liet zich inspireren door het boek Hagakure uit de achttiende eeuw, vol met afwisselend wijze en geestig absurde leefregels voor Japanse krijgsheren.

Als de spelers inderdaad samoerai zijn, zijn het wel merkwaardige exemplaren: de eerste (Jochem Stavenuiter) lijkt dronken, de tweede (Ingejan Ligthart Schenk) is een huilebalk en de derde (Gerindo Kartadinata) is een aggresieve druktemaker. Op lage tafels halen ze hun toeren uit: de vingers van Stavenuiter maken een lange tocht, Kartadinata balanceert op krukjes de anderen intimiderend met zijn wapenstok en zijn vervaarlijke gegrom. Het zijn kleine, komische varieté-acts. Misschien zijn samoerai in vredestijd, met hun wijde kleren en hun wit geschminckte gezichten, eigenlijk een soort clowns.

De voorstelling verloopt eerst als een traditioneel Japans verhaal: er moet een meester teruggevonden worden (wiens adem het licht kan dempen en feller maken) en er moet een lange reis worden afgelegd. Dat leidt tot de mooiste scènes: Ligthart Schenk gaat op pad met een zwaar beladen tafel op zijn rug; Kartadinata beklimt een andere tafel die door Ligthart Schenk wordt opgetild en die ineens een hele hoge berg wordt als Stavenuiter het papiersnippers laat sneeuwen.

De voorstelling draait (ook letterlijk) als het reisdoel bereikt wordt. De meester (Klaske Bruinsma) blijkt de moeder van de drie krijgers. Het iets te jolige deel rond haar kolossale bed is het zwakste van de voorstelling. Maar het eind is weer prachtig: de drie mannen laten Bruinsma dansen als een pop uit het Bunraku-theater, zorgvuldig al haar ledematen sturend.

Bambie-voorstellingen zijn soms wat stuurloos, met veel ideeën maar weinig lijn. (Gast)regisseur Jetse Batelaan heeft van De Samoerai echter een hecht bouwwerk gemaakt over traditie en overdracht. En daarin is het vast geen toeval dat gekozen is voor Bruinsma, ooit lid van de invloedrijke mimegroep Bewth.

Het zou namelijk goed kunnen dat dit de laatste voorstelling van Bambie is. De groep raakt, net als Lighart Schenks gezelschap ’t Barre Land, haar subsidie kwijt. Dat is misschien onvermijdelijk, maar het vraagt van kunstenaars welke leefregels en tradities zíj willen meenemen naar volgende avonturen of doorgeven aan een nieuwe generatie. De Samoerai is een levenslustige, aandoenlijke meditatie over die vraag.

De Samoerai van Bambie. Gezien 26/1/13 in Frascati. Aldaar t/m 2/2. Tournee. Meer info op www.bambie.org.

Jaaroverzicht Theater 2012

overig — simber op 31 januari 2013 om 08:13 uur
tags: ,

Een aantal jaar schreef ik het lemma ’theater’ voor het Spectrum Jaarboek

Voor het theater was 2012 het jaar waarin de aangekondigde bezuinigingen op cultuur concreet werden. De Raad voor Cultuur en het Fonds Podiumkunsten publiceerden hun adviezen en ook de grote gemeenten beslisten over de verdeling van hun subsidies. Voor een aantal theaters en gezelschappen betekende dit de aankondiging van het einde. Het Onafhankelijk Toneel in Rotterdam, ’t Barre Land in Utrecht en De Engelenbak in Amsterdam zijn slechts enkele van de instellingen die per 2013 geen subsidie meer krijgen en hun activiteiten sterk moeten beperken of zelfs moeten sluiten.

De grote gesubsidieerde gezelschappen worden niet in hun voortbestaan bedreigd, maar met name Het Zuidelijk Toneel (HZT) uit Tilburg en De Utrechtse Spelen (DUS) uit Utrecht moeten een flinke korting incasseren. Beide gezelschappen kondigden een koerswijziging aan. HZT stopt met de gezichtsbepalende theaterspektakels zoals De reis om de wereld in 80 dagen met Bert Visscher en NUHR en Vertellingen van 1001 nacht met Marc-Marie Huijbregts en Ashton Brothers, die door de kritiek over het algemeen slecht werden ontvangen, maar die wel publiek trokken.

Bij DUS verliep de reorganisatie een stuk heviger. In het najaar werd bekend dat het gezelschap in grote financiële problemen verkeerde, door al te optimistische verwachtingen over de reprise van de voorstelling Orfeo ed Euridice, een opera op locatie in de tuin van Paleis Soestdijk. Het gezelschap kampte met een tekort van 2,1 miljoen euro. DUS wijtte de moeilijkheden aan de crisis, maar waarnemers konden zich niet aan de indruk ontrekken dat de ruime ambities van het gezelschap niet in overeenstemming waren met de zakelijke capaciteiten en dat het financiële toezicht behoorlijk heeft gefaald.

De gemeente moest bijspringen, het eigen theater van het gezelschap (De Paardenkathedraal) moet worden verkocht en de zakelijk leider vertrok. Aan het eind van het jaar kondigt ook artistiek leider Jos Thie zijn vertrek aan. DUS gaat als lege huls de nieuwe cultuurnotaperiode in: een flink kleiner gezelschap, zonder eigen theater, op zoek naar een artistiek directeur die nog jaren bezig zal zijn om de gemaakte schuld weg te werken.

Ook bij Toneelgroep Amsterdam was het onrustig. Een aantal gezichtsbepalende acteurs, onder wie Barry Atsma, Jacob Derwig en Fedja van Huêt, verliet het ensemble, en Het Parool publiceerde in het najaar een onthullend artikel over de grimmige werksfeer binnen het gezelschap en de despotische leiderschapsstijl van Ivo van Hove. Tegelijk wist het gezelschap zich te vernieuwen, met het engageren van nieuwe vaste acteurs als Ramsey Nasr, Bart Slegers en Aus Greidanus Jr. en het grotezaaldebuut van jonge regisseur Thibaut Delpeut. Zijn Nora, met een imposante Halina Reijn in de titelrol, was een geslaagd en venijnig commentaar op hedendaagse grotestadsprinsesjes. Ook bleef het gezelschap triomfen vieren in het buitenland, met een succesvolle tournee naar onder andere Seoul en New York.

Wie een hedendaagse roman voor het toneel bewerkt weet zich verzekerd van een vaste publieke belangstelling. De spoeling wordt echter dun, en gemakzuchtige toneelvoorstellingen van Herman Koch’s Het Diner en Saskia Noort’s De Eetclub voeden de verdenking dat producenten het publiek vooral cynisch aan het uitmelken zijn.

Het Nationale Toneel kwam origineler uit de hoek. Het gezelschap had een onverwachte hit met de voorstelling De Prooi, naar het onderzoeksjournalistieke boek van Jeroen Smit over de ondergang van ABN-Amro. Bewerker Sophie Kassies maakte van Smits non-fictie een Shakespeariaans drama, waarin Mark Rietman als bankdirecteur Rijkman Groenink tragisch te gronde gaat door zijn eigen hoogmoed. Voor werknemers in de financiële sector bleek het een must-see.

Het lijkt het begin van een trend: de komende jaren komen er nog meer non-fictie-boekbewerkingen op de podia. Zoals De Verleiders; de casanova’s van de vastgoedfraude, een vrije productie naar het boek van Vasco van der Boon en Gerben van der Marel, net als De Prooi over malversaties en grote ego’s in de financiële wereld, dit keer met Pierre Bokma en Victor Löw in een bijtende, cabareteske show over de verleidingen van het grote geld.

Nederland blijft het land van bewerkingen en nieuwe stukken. Hernemingen van Nederlandse stukken zijn bijzonder. Daarom was het dapper dat Het Toneel Speelt een oeroude traditie nieuw leven inblaast: op 1 januari speelde het gezelschap Gijsbrecht van Amstel in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Sinds de première van het stuk in 1638 is dat een goed gebruik, maar in 1968 vond met het maar ouderwets en werd de traditie afgeschaft. Mark Rietman maakte van de titelrol een memorabele polderpotentaat, als kopman van een ensemble dat Vondels verzen bijna nergens liet dreinen. Met de garantie van speelbeurten in 2013 en 2014 lijkt de traditie goed op weg naar herstel.

Een andere bijzondere herneming was die van Cloaca. Tien jaar geleden was het tragikomische stuk van Maria Goos over een uit elkaar spattende mannenvriendschap een opzienbarend succes. Nu regisseerde Gerardjan Rijnders een nieuwe versie, met een nieuwe generatie acteergozers als Tygo Gernandt en Thijs Römer, die toonden dat het stuk nog weinig van z’n venijn verloren heeft.

In de kleine zaal was er veel aandacht voor het langlopende Mightysociety-project van schrijver en regisseur Eric de Vroedt, dat zijn tiende en laatste voorstelling presenteerde. De serie voorstellingen over ‘brandende actuele thema’s’ werd de afgelopen jaren veelvuldig geprezen, en de lof bereikte zijn hoogtepunten toen De Vroedt deze zomer binnen een week zowel de Amsterdam Prijs voor de kunsten als de Prijs van de Kritiek in ontvangst mocht nemen. Later won hij ook nog de Clara Meijer-Wichmann Penning voor het ‘onder de aandacht brengen van brandende maatschappelijke kwesties waarin mensenrechten en de menselijke waardigheid onder druk staan.

Het laatste deel, Mightysociety10, was overigens een zeer persoonlijke voorstelling, waarin De Vroedt zijn eigen vader op het toneel zette, als het personage Lex, een failliete zakenman die in Indonesië een nieuwe liefde vindt, maar ten onder gaat aan drank en zijn eigen gal. Hein van der Heijden maakte er een memorabele rol van, hard en cynisch het leven met volle teugen nemend, zonder ervan te genieten.

Sowieso was het een goed jaar voor Van der Heijden. Hij won de Louis d’Or, de belangrijkste Nederlandse toneelprijs, voor zijn rollen in Oom Wanja en Vincent en Theo, beide van Hummelinck Stuurman Theaterproducties. De vrouwelijke tegenhanger, de Theo d’Or, ging naar Marlies Heuer voor haar rol in Am Ziel.

Die Am Ziel was nog onderwerp van een aardig akkefietje in de theaterwereld. Heuer speelde haar rol in een kleine voorstelling die de aanstormende regisseur Paul Knieriem maakte bij de Toneelschuur in Haarlem. De jury van Het Nederlands Theaterfestival was zodanig onder de indruk dat ze de voorstelling selecteerde als een van de tien beste van het seizoen voor het festival in september in Amsterdam. Maar in die periode was al een andere uitvoering van dit toneelstuk te zien in het De La Mar Theater, namelijk een versie van Productiehuis Zeelandia, met schrijver Arnon Grunberg in een van de rollen. Er ontstond een in Nederland ongebruikelijk conflict over de opvoeringsrechten van het stuk van Thomas Bernhard uit 1981. De Toneelschuur delfde het onderspit en mocht haar uivoering slechts één keer voor een besloten publiek spelen.

Het is niet nieuw dat theater zich ook vaak buiten de theaters afspeelt, maar de Wijksafari van Adelheid Roosen en haar groep Zina was iets zeer bijzonders: een wandeling door de Amsterdamse achterstandswijk Slotermeer, met in een aantal huizen kleine voorstellingen. Tijdens de tocht verplaatsten de toeschouwers zich deels achterop de scootertjes van hangjongeren. Roosen won er de Prosceniumprijs mee.

Aan het eind van het jaar werd de theaterwereld geschokt door de volstrekt onverwachte dood van acteur Jeroen Willems, die in elkaar zakte tijdens de repetities voor het gala ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van Koninklijk Theater Carré. De buitengewoon veelzijdige acteur had eerder in het jaar nog veel indruk gemaakt met zijn Duitstalige vertolking van de titelrol in Ludwig II, die hij speelde bij de Münchner Kammerspiele. Dat gezelschap, dat onder leiding staat van zijn oude kompaan regisseur Johan Simons, was in maart een week lang te gast in de Stadsschouwburg Amsterdam, een bijzondere kennismaking met het Duitse repertoiregezelschap dat imponeerde met voorstellingen als Gesäubert/Gier/4.48 Psychose (een compilatie van drie stukken van Sarah Kane) en Ruf der Wildnis van de Letse regisseur Alvis Hermanis, waarin zes acteurs samenspelen met evenveel honden.

In het jeugdtheater viel het Amsterdamse gezelschap De Toneelmakerij op, met de marathonvoorstelling Mehmet de Veroveraar. De Toneelmakerij, vier jaar geleden ontstaan uit een fusie van de groepen Wederzijds (van Ad de Bont) en Huis aan de Amstel (van Liesbeth Colthof) en toen nog door het ministerie van OCW opgetuigd als grote jeugdtheatergroep, ziet haar subsidie worden teruggebracht tot een derde van de huidige bijdrage. Mehmet was dan ook een eenmalige uiting van grootschaligheid, een feestelijke en weelderige voorstelling over een jonge Turkse prins. Ad de Bont nam met deze voorstelling afscheid van het jeugdtheater, zijn tekst won de Taalunie Toneelschrijfprijs.

De musical-gebeurtenis van het jaar was Hij gelooft in mij van Joop van den Ende Theaterproducties, over André Hazes. De nieuwe voorstelling, geschreven door Frank Ketelaar en Kees Prins en met muziek van de Amsterdamse smartlappenkoning, was een eclatant succes bij zowel kritiek als toeschouwers, met Martijn Fischer als geloofwaardige Hazes en Chantal Janzen als zijn vrouw Rachel. Ook ouder Amsterdams repertoire maakte een comeback: een nieuwe versie van De Jantjes oogste veel bijval.

In 2012 werden overigens geen John Kraaijkamp Musical Awards uitgereikt. Er was al enige tijd onvrede over de door Joop van den Ende in het leven geroepen prijzen, en musicalproducent Albert Verlinde had zijn medewerking aan de onderscheidingen al in 2011 opgezegd. De organisatie kondigde aan te onderzoeken of de prijzen konden samengaan met de VSCD Toneelprijzen (o.a. de Louis en Theo d’Or), maar aan het eind van het jaar volgde de bekendmaking van een nieuwe jury en een nieuw gala in 2013.

In het cabaret waren het de vertrouwde namen die de dienst uitmaakten. Theo Maassen maakte een programma, Met alle respect, waarin hij opnieuw zijn persoonlijke sores en de nationale crisis virtuoos aan elkaar wist te knopen, tegen het einde van het jaar maakte Freek de Jonge zijn tradionele, hoogwaardige kerstvoorstelling Circus Knibbe en Richard Groenendijk won de cabaretprijs Poelifinario voor zijn show Alle dagen. Opvallend was de prijs Neerlands Hoop voor rapper en knuffelallochtoon Ali B, die zich dus nu cabaret-talent mag noemen.

Maar uiteindelijk kregen de subsidieperikelen de overhand. Tegen het eind van het jaar druppelde het ene na het andere opheffingsbericht binnen. Gezelschappen als het OT in Rotterdam, Keessen&Co uit Arnhem en Carver uit Amsterdam speelden hun laatste voorstellingen, het Huis van Bourgondië in Maastricht, De Engelenbak en het Rozentheater in Amsterdam sloten hun deuren. Daarnaast is er nog een flink aantal groepen dat ondanks het stoppen van hun subsidie (nog) niet aan opheffing denkt, maar die het komende jaar moet gaan bewijzen zich te kunnen handhaven in de nieuwe kunstenwerkelijkheid.

Die onduidelijkheid geldt dubbel voor jonge theatermakers. Wie nu afstudeert aan een theateropleiding kan niet langer gebruik maken van de vele productiehuizen die Nederland tot en met dit jaar telde – waar jonge talenten hun artistieke signatuur kunnen ontwikkelen– en zijn afhankelijk van de grote gezelschappen, die zelf ook met veel minder geld moeten zien rond te komen. Bijna alle instellingen zijn bezig met nieuwe vormen van financiële ondersteuning – van crowdfunding en donateurskringen tot samenwerkingen met maatschappelijke partners – maar voor niemand is dat een afdoende tegenwicht voor de afgenomen subsidiestroom.

Ook het in aanraking brengen met cultuur van de jongste generatie staat door de bezuinigingen onder druk. Het vak CKV (culturele en kunstzinnige vorming) op de middelbare school dreigt te worden afgeschaft, waardoor (onder andere) klassikaal theaterbezoek afhankelijk wordt van het eventuele enthousiasme van de docent. De aangekondigde afschaffing van de cultuurkaart –waarmee leerlingen goedkoop culturele activiteiten kunnen bezoeken– gaat echter niet door; een van de eerste beslissingen van de in november aangetreden minister voor cultuur Jet Bussemaker (PvdA).

Een wel heel wrang verlies is de sluiting van het Theater Instituut Nederland. Verschillende reddingspogingen van het instituut –o.a. een nieuw theatermuseum in de Stopera in Amsterdam– hadden geen effect, de door professionals veelgebruikte bibliotheek moest sluiten en de collectie wordt deels overgenomen door de Universiteit van Amsterdam. Het verleden van het theater staat dus ook wankele benen en de toekomst is vooralsnog niet rooskleurig.

Recensie: ‘Ouagadougou’ van Tijdelijke Samenscholing/Frascati Producties

Het begint met een licht absurde opsomming: 81 lampen, 6 buurlanden, 8 muziekinstrumenten, 3 muzikanten, 2 toneelspelers en 1 reis. Dat zijn de ingrediënten van Ouagadougou, de nieuwe voorstelling van Tijdelijke Samenscholing. De twee acteurs, Carole van Ditzhuyzen en Michiel Bakker, en één van de muzikanten, Stan Vreeken, maakten in december een reis naar Burkina Faso, het Westafrikaanse land met de grappig klinkende en tot de verbeelding sprekende hoofdstad.

Tijdelijke Samenscholing –een paar jaar geleden ontstaan als afstudeerproject van toneelspelers van verschillende opleidingen; vandaar de naam– is een collectiefje  dat zich nadrukkelijk in de traditie van Discordia en ’t Barre Land plaatst. Ze vielen op met twee kleine voorstelingen, Pocoloco (over Jan Arends) en met name Interview, waarin ze de manipulatieve kracht van hun ogenschijnlijk nonchalante acteerstijl etaleerden.

De drie gingen op zoek naar de familie van Van Ditzhuyzen. Haar grootvader trok via Senegal naar Parijs en nu is zij op zoek naar haar roots, met niet meer dan een naam en een zwartwitfoto in een van de armste landen van de wereld.

Ze vertellen over hun vaak erg geestige belevenissen; over taxichauffeurs die je meenemen naar hun huis, over hotelkamers zonder airconditioning; over hoe ze allemaal bij verschillende gelegenheden een nieuwe naam hebben gekregen.

In een decor van olievaten en golfplaten praten ze op een manier die volstrekt onnadrukkelijk en zeldzaam on-toneelmatig is. Ze voeren twee gesprekken door elkaar heen, praten vaak net iets te zacht en binnen het verhaal zijn er steeds momenten dat ze elkaar even een ‘echte’ vraag lijken te stellen.

Het werkt omdat Van Ditzhuyzen en Bakker intrigerende spelers zijn. Ze zijn aandoenlijk in hun openhartige naïviteit over Afrika en messcherp in hun analyse van de situatie. Is het wel zo’n goed idee om zo’n zoektocht naar familie te ondernemen met collega’s voor een theatervoorstelling?

Maar wat de voorstelling echt optilt is de muziek van Stan Vreeken, die hij speelt samen met Julian du Perron en Kees Dijkstra, op gitaar, bas, duimpiano en speciaal gemaakte N’Goni. Hij schreef een serie verhalende bluessongs over de grootvader, een nomade die door de woestijn zwerft. Het klinkt alsof Jeff Buckley een vervolg heeft gemaakt op Graceland. Prachtig.

Tijdelijke Samenscholing lijkt met deze voorstelling aan te haken bij de nu zo courante stroming van egodocumentair theater, maar aan het eind blijkt ook hier een dubbele bodem. Ouagadougou gaat dan ook niet echt over Afrika, maar meer over de complicaties van zelfgekozen familie.

Ouagadougou van Tijdelijke Samenscholing/Frascati Producties. Gezien 12/1/13 in Frascati. Aldaar t/m 19/1. Tournee. Meer info op www.tijdelijkesamenscholing.nl

Recensie: ‘Moeders’ van Bellevue Lunchtheater en Marijke Schermer

Parool,recensies — simber op 17 januari 2013 om 10:00 uur
tags: , , , ,

Strak staat het speelgoed in het gelid, een keurig grid van oranje en gele knuffels, popjes en legoblokken. “Het is hier een enorme… chaos”, vindt Stine. Zij is een succesvolle carrièrevrouw die 60 uur in de week werkt en de kinderen overlaat aan een Filipijnse nanny en ze is op bezoek bij haar zus Kaat die juist gestopt is met werken om zich volledig te wijden aan de zorg voor haar dochter.

Moeders is de nieuwe lunchpauzevoorstelling in Bellevue, geschreven en geregisseerd door Marijke Schermer die –zoals ze eerder deed in Safety First en Sic Transit Gloria Mundi– een groot maatschappelijk thema, de dilemma’s van het moderne moederschap, terugbrengt naar de huiskamer. Niet op een politieke manier, zoals Eric de Vroedt, maar alledaagser. De voorstelling was een initiatief van de actrices die de zussen spelen, Marjolein Ley en Evrim Akyigit – beiden jonge moeder, maar Schermer heeft er een eigen draai aan gegeven. “Moederschap als de achilleshiel van het feminisme” is de ondertitel en op de flyer wordt geschermd met boeken van Rachel Cusk en Elma Drayer.

De twee vrouwen wisselen al champagne-drinkend dan ook erg veel opiniepaginameningen uit, in vaak onhandig lange en theoretische zinnen. Maar vaak genoeg is Moeders scherp en grappig, vooral als de twee tegenover elkaar moeten toegeven dat de extreme keuzes die ze gemaakt hebben niet echt ideaal zijn. In de details verraad zich de eigen ervaring van de actrices: Kaat die alles schoonmaakt met babydoekjes, het eeuwige getingel van muziekknuffels en de terreur van de zelfgemaakte appeltaart.

Punt is wel dat de voorstelling nu nog te sloom is. Pas aan het eind, als Stine een onverwachte keuze maakt krijgt de voorstelling even de pit die het conflict als geheel had verdiend.

Tussendoor horen we via de voice-over het verhaal van Stine’s kindermeisje Elena, die haar eigen kinderen jarenlang niet ziet, omdat ze aan de andere kant van de wereld op andermans kinderen past.

Dit deel voelt nog onuitgewerkt en dat blijkt te kloppen: Moeders is een vroege versie van een stuk dat de makers komende tijd nog verder willen uitbreiden en invullen. Daar liggen zeker mogelijkheden. Nu zien we vooral de uitersten, maar die maken nieuwsgierig naar het alledaagse modderen en compromissen sluiten waar de meeste moeders (en vaders) toch vooral mee te maken hebben.

Moeders van Bellevue Lunchtheater en Marijke Schermer. Gezien 9/1/13 in Bellevue. Aldaar t/m 20/1. Meer info op www.lunchtheater.nl

Voorstuk De Theatertroep

Bepakt met Praxis-tasjes en emmers verf druppelen ze het café in. De piepjonge toneelspelers van De Theatertroep hebben later nog een decor af te maken. Net zoals hun geestverwanten van ’t Barre Land en Discordia doen de acteurs alles zelf, van tekstmateriaal verzamelen en spelen tot schilderen en koken. Deze week staan ze met hun voorstelling Dan en slechts dan als in de Melkweg.

De meeste leden van De Theatertroep kennen elkaar van de Amsterdamse Jeugdtheaterschool en dan met name van de klas ‘spelen met tekst’ van docent Jaïr Stranders (“Veel voorstellingen zien, erover praten, en theatergeschiedenis”). Jochum Veenstra en Patrick Duijtshof, toen 16 jaar oud, maakten in 2006 voor het eerst een voorstelling samen en sindsdien is het zwaan-kleef-aan, met steeds nieuwe mensen die in verschillende samenstellingen jaarlijks een voorstelling maken in het Polanentheater of het Ostadetheater.

“Drie jaar geleden kwam een aantal van ons op het punt dat het niet lukte op school”, vertelt Duijtshoff, “Toen besloten we: we gaan een eigen groep beginnen en we maken onze eigen opleiding wel.” Veenstra: “We vroegen mensen als Vincent van den Berg (van ’t Barre Land) en Martijn de Rijk om ons te begeleiden en we gingen heel veel spelen.”

Twee jaar geleden begon het op te vallen. Ze maakten een erg geslaagde voorstelling over Molière, met de fonetisch Franse titel Zjuh Treebuusj, die begon in een geheel lege zaal in Perdu. De troep duwde een enorme houten kar naar binnen, waar gedurende de eerste helft van de voorstelling stoelen voor het publiek, het decor en theaterlampen uit tevoorschijn kwamen. Een jaar later speelden ze een compilatie van stukken van Gerardjan Rijnders in de Vondelbunker. Het zijn niet per se briljante spelers, maar ze staan ontspannen en ongedwongen op het toneel, in voorstellingen met een opvallend filosofische inslag.

Maar tegelijk zijn de Troepers niet vies van een feestje. Afgelopen jaar speelden ze als onderdeel van de nachtprogrammering van De Melkweg regelmatig ‘Troupe en Nuit’. Veenstra: “Dat zijn vaudeville-avonden, met allerlei korte sketches, van Kees van Kooten en Monty Python tot gedichten en Shakespeare, nagespeelde interviews. Na de voorstelling ruimen de stoelen aan de kant en gaan we dansen.” “Eigenlijk spelen we daar ons wensenlijstje van stukken die we nog eens willen doen”, zegt Jasmijn Vriethoff, “Sommige fragmenten zijn grappig en toegankelijk, maar we proberen ook altijd wel conceptuelere dingen te doen. Laatst speelden we het korte toneelstuk Crankybox van Judith Herzberg helemaal.” Veenstra: “Soms komen er dronken mensen binnen die er niks van begrijpen. Dat is ook geweldig.”

Voor Dan en slechts dan als doken ze in de films van Jean-Luc Godard. “In tegenstelling tot wat mensen vaak denken vonden wij het best toegankelijke films, vooral die uit zijn beginperiode”, zegt Kyrian Esser. “We zagen in zijn films heel veel dingen die wij ook proberen te doen op toneel. Hij laat je steeds weten dat je naar een film aan het kijken bent. En hij citeert heel veel.” De Theatertroep maakt op zijn beurt weer een eigen collage-tekst. Esser: “We begonnen met het uitschrijven van de ondertiteling van de scènes die we oppervlakkig gezien interessant vonden. Pas als je het leest zie je de structuur  en ga je echt begrijpen wat hij zegt. We kwamen erachter dat de stukjes die speelbaar waren vaak heel kort waren.”

Duijtshoff: “We spelen wel heel anders dan de acteurs in zijn films. Die zijn heel erg geregisseerd en spelen gestileerd. Wij zoeken altijd naar een combinatie van echte en vastgelegde gesprekken op het toneel.” Marijn Prakke: “We verhouden ons meer tot de schrijver Godard dan tot de regisseur Godard.” De anderen spreken dat onmiddellijk fel tegen.

De leden van De Theatertroep hebben een moeizame verhouding met de bestaande theateropleidingen. Een aantal van hen deed tevergeefs auditie; Duijtshof verliet na twee jaar met ruzie de opleiding Theaterdocent; Vriethoff speelde in de televisieserie Spangas; Roos Visser heeft een tussenjaar genomen van de Rietveld Academie; “Zelfs de cellist die nu meedoet is na twee jaar gestopt met het conservatorium.”

Wat is er aan de hand? Visser: “Een opleiding is toch ook altijd voor een deel opvoeding. Het is een paradox: om originele kunstenaars te kweken moet aan de ene kant alles mogelijk zijn, maar om een opleiding te zijn moet het aan de andere kant wel structuur bieden.” Veenstra: “Ik wil heel graag het ambacht van toneelspeler leren. De lessen spraak en beweging die ik heb gehad vond ik altijd het leukst: er is maar één manier om dat te doen. Bij alle andere lessen ben je je voornamelijk tot de docent aan het verhouden.”

Duijtshoff: “We verhouden ons nu ook tot de mensen van ’t Barre Land, die ons enorm helpen, maar wat zij ons bijbrengen is niet een stijl, het is een attitude. Het gaat over hoe je autonoom kan zijn als toneelspeler.” Maar zijn die groepen, die nu ook geen subsidie meer krijgen, niet gedateerd? “Bij onze generatie is het juist heel erg in de mode. We doen veel educatie op scholen en jonge mensen kunnen die manier van kijken heel makkelijk begrijpen. Het is ook een beetje fuck the system.”

Dan en slechts dan als van De Theatertroep speelt van 9 t/m 14/1 in de Melkweg. Meer info op www.theatertroep.nl

Dienstmededeling

overig,Parool — simber op 9 januari 2013 om 16:19 uur
tags:

Het tijdstip waarop recensies op deze site verschijnen gaat veranderen.
Vaste bezoekers van deze site zijn gewend dat ik mijn Parool-recensies hier plaats zodra ik ze af heb, meestal nog de nacht na de première. Het Parool heeft daar altijd zeer welwillend op gereageerd, maar omdat de krant met ingang van het nieuwe jaar strenger het schenden van haar auteursrecht op internet gaat controleren, heeft men mij gevraagd om mijn stukken pas later hier te publiceren.

Vanaf nu verschijnen mijn recensies, interviews en voorbeschouwingen een week na publicatie in Het Parool. Mocht u ze eerder willen lezen dan wijs ik u graag op de diverse mogelijkheden om de krant digitaal te lezen. Op de PC kan dat vooralsnog alleen als u een abonnement heeft, maar op de diverse tabletten en slimfoons bestaat de mogelijkheid om met de Parool-app losse kranten te kopen á 89 eurocent per stuk.

Kortom: kóóp die krant.

Recensie: ‘Funzone’ van Mugmetdegoudentand

Funzone begint en eindigt met een lied. De opening is een vrolijk-radicale versie van Rudolph the red-nosed reindeer, waarin het rendier dat gepest wordt met z’n glimmende gok toedeloe zegt tegen de hypocriete Santa – die zonder gids pardoes met z’n slee tegen een boom klapt. De afsluiter is een ‘atheïstische gospel’ met de tekst “Wie ben ik?” als refrein.

Eigenlijk zijn het vier Rudolphs op toneel; allemaal buitenbeentjes op zoek naar zichzelf. Minou Bosua zoekt zelfkennis om zichzelf steeds maar weer te verbeteren, Dickie van den Toorn is bang dat om uit zichzelf niks te zijn en verschuilt zich steeds hilarisch nep-tappend, zijn moeder naspelend en playbackend achter iemand anders. Marcel Musters heeft zichzelf geaccepteerd, maar moet toch steeds schuimbekkend over de politiek tieren. Baby Dee heeft haar lichaam aan haar identiteit aangepast.

Ze is een New Yorkse transgender die amusant kan vertellen over haar leven onder de houthakkers en die zichzelf zingend begeleid op orgel, harp en accordeon. Allevier spelen ze min of meer zichzelf op het toneel, in een uitvergrote versie. Bosua’s zelfverbeterdrang leidt tot implosie, Musters showglimlach is zelfvoldaan op het agressieve af. Alleen Dee blijft nuchter en laconiek.

Met deze voorstelling grijpen Mugmetdegoudentand en Joan Nederlof (tekst en regie) terug op de identiteits-shows uit de jaren ’90, zoals Onder Controle en Enter. Die waren even ijdel en openharig, maar waren die zo licht en vluchtig als Funzone nu is? De spelers kibbelen, dansen, verkleden zich vaak, maar het blijft los zand. Aan het begin vertelt Musters expliciet dat ze het over ‘identiteit’ willen gaan hebben, maar is dat niet een iets te groot onderwerp voor een wufte revue van nog geen anderhalf uur?

Een tweede laag in de voorstelling is interessanter. In hun monologen en discussies playbacken de spelers soms stemmen van een geluidsband (Frans Bauer en Joop van den Ende), Baby Dee herhaalt een tekst van Musters in fonetisch Nederlands, een souffleur zegt teksten voor en tijdens het zingen raakt de tekst op het karaoke-scherm in de war. Onze identiteit komt immers voornamelijk voort uit de buitenwereld.

Ook de individuële acts zijn vaak leuk, met buitenissige, maar volkomen vanzelfsprekend zichzelf zijnde Baby Dee als middelpunt en een lieflijk absurd dansje van een roze thule bloem, een harig beest en een slaapzak als hoogtepunt.

Musters zingt aan het eind van de afsluitende gospel ‘Wie ik ben/weet ik alleen’. Dat is een wel erg gemakzuchtige uiting van het wezenloze cliché dat je in jezelf moet geloven. Heeft Musters probleemloze tevredenheid dan gewonnen? Niet helemaal. Terwijl het licht dooft roept hij met schorre stem: “Ik ga op zangles”. Toch nog iets bij te schaven.

Funzone van Mugmetdegoudentand. Gezien 28/12/12 in Haarlem. In Amsterdam (Bellevue): 28/2 t/m 17/3. Tournee t/m 30/3. Meer info op www.mugmetdegoudentand.nl.

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2025 Simber | powered by WordPress with Barecity