Arts Holland Magazine: Expat perspective

english,interviews,overig — simber op 31 augustus 2013 om 14:47 uur
tags: ,

[Geschreven voor de tweede editie van het Arts Holland Magazine]

Like many expats living in The Netherlands, Nigel Bagley (director of industry affairs at Unilever) after a few rather painful initial months, fell in love with the low lands, and especially with its arts and culture. After living in Amsterdam with his wife for twelve years, in a canal house chock-full with contemporary art works, he offers a unique perspective on Dutch cultural attitudes.

Mr. Bagley and his wife are cultural omnivores, one day getting down with The Killers in the Ziggo Dome, the next day visiting the Opera, and the next scouring the local galleries for new works by unknown artists.

“Prior to coming to Amsterdam we lived in New York and London, so we lived in these fantastic cultural cities”, he says in his living room looking out over the Prinsengracht. “My  awareness of Dutch culture was non-existent. Of course I was taught Rembrandt and Van Gogh in school, but who was interested?”

“I remember our first weekend here. We arrived on a Sunday and at night we went out for something to eat and there wasn’t a single place open. And then it rained for three months. We thought: we can’t live here. Luckily we agreed on staying only two years. But after a few months we started to see a different side of Amsterdam. And it was the arts and the culture that changed our perspective.”

“The main quality of Dutch culture, compared to London or New York, is how accessible it is. People here always say ‘Amsterdam is like a village’ in a very  negative way. But I think that’s actually very charming. You can go out on a Saturday afternoon and go to the galleries and the museums, and they’re all minutes away. In the evening there are world class concerts, performances and the most fantastic events, all within walking distance. And in all these places you often see the same people, so it’s easy to meet them and keep in touch. That’s a great charm, and something you can’t do in New York or London.”

Needless to say, Bagley and his wife stayed after the first two years. They bought the appartment the lived in. “I hate to even be called an expat, because this is my home.”

Bagley has seen quite some change in the cultural institutions the last decade, and most of it for the better. “Take the Van Gogh Museum for instance: it was a nice place, but suddenly they started opening on Friday evenings. So when we have visitors for the weekend, could there be a nice way to start their stay than go to a museum and have a drink? So you start spending more time in the places you already love. And you also have this other fantastic cultural thing in Holland: the Museumkaart, with which you can visit almost any museum free of charge for a small yearly subscription fee. So you can say: I’m going to the Rijksmuseum just to see that painting of the winter scene by Avercamp with the man having a crap.”

“Ten years ago when Foam opened it was quite a different building to most of the museums in the city, and the way they presented their exhibitions was unique aswell, more modern, less musty. As a photography museum it’s in the top league with ICP in New York or the Photographers’ Gallery in London. But the astonishing thing is: just down the road there’s Huis Marseille, and in Den Haag there’s another photo museum, and in Rotterdam another. So you have four fantastic photo museums in an area the size of greater London. That’s incredible.

As an art collector Bagley spends a lot of time in local galleries. Again, accessibility is the key. “When you walk anywhere in Holland, you can look into people’s homes because no-one shuts the curtains. And many, many people have paintings on their walls. There’s a culture here of art buying at all levels, which doesn’t exist in the US or the UK. This is reflected in the art galleries: many focus on young artists, there’s no snootiness and the prices are realistic.”

Bagley has even become an evangelist of sorts for Dutch culture, especially the performing arts. “Some of the best dance I’ve ever seen was by the Nederlands Dans Theater (NDT) with choreographers Lightfoot & Leon. We have friends in London and Germany who now go to the NDT because we told them how good they are. But beside that there’s so much more: The National Ballet, Conny Janssen, Emio Greco, The Netherlands Opera. How can a country so small manage to do all of this?”

“Part of the answer is government subsidies. I’ve lived very well, having my entertainment delivered by Dutch arts subsidies. And I believe strongly that as an expat, you shouldn’t only come in for two or three years and take things, you should also give back. So we sent a letter to the Holland Festival which we enjoyed very much, saying we’d like to give back some of the subsidy they spent on us.”

“Shortly after we received a phone call, and the Festival said they nobody had ever just written them to become a sponsor. So you can see that a ‘culture of giving’ is still in it’s infancy. But as a consequence the money you give is well received. In London you can sponsor something and no-one from the institution you support will ever talk to you. In Holland there’s a coyness about asking for your money that I find rather endearing.”

And Bagley also gives back in another way, for instance by contributing to the famous Grachtenfestival, during which every summer classical concerts take place on pontoons in the Amsterdam canals. “During the festival people opened their homes for in house concerts. Violinist Lisa Jacobs, then unknown, now a soloist with the Concertgebouw Orchestra, played in our living room for 36 visitors. It was a sunny day, and I sat in the open window and saw people on the street stop and listen to the music. That was quite a wonderful experience and it really felt like the essence of Dutch cultural life.”

Nigel Bagley (Scotland, 1959)
Director of industry affairs at Unilever
Lives in Amsterdam since 2001
Married, no children

Verslag Over Het IJ

Voor Over Het IJ hoef je het IJ helemaal niet meer over. Traditiegetrouw staat het locatietheaterfestival begin juli weer op het NDSM terrein in Amsterdam Noord, maar tegelijk zijn er ook een hoop interessante voorstellingen op en rond het Centraal Station. Zoals de interactieve iPod-performance Like me van Judith Hofland of Dantons dood van Joost van Hezik. Bij allebei deze voorstellingen moet je als toeschouwer aan het eind een persoonlijke keuze maken.

Like me is een soort speurtocht op het station met een smartphone in je hand en een koptelefoon op je hoofd. Via het beeldscherm en de stem van Hofland krijg je instructies waarheen je moet lopen, en op welk bankje je moet gaan zitten. Maar Like me gaat niet over wandelen, maar over sociale netwerken zoals Facebook. Op bepaalde punten in de wandeling moet je persoonlijke gegevens invullen, en je krijgt af en toe meldingen op je scherm van andere deelnemers.

Knap is de verwevenheid van de voorstelling met bestaande sociale netwerken. Als je een foto moet kiezen om jezelf aan je volgers te presenteren kun je kiezen uit drie plaatjes van jezelf die rechtstreeks uit Google komen. Verwarrend is het inbreken van een hacker in je wandeling, die zich voordoet als je beste vriend. En op een mooie manier ongemakkelijk is het als je ineens naast iemand anders zit met eenzelfde iPod en koptelefoon die zichzelf net zo een beeld zit te vormen van jou als jij van haar.

Like me is een ingenieus spel; theater zonder toneelspelers waarbij je een geheime verbinding maakt met een onbekende. Hofland wil iets zeggen over onze relaties met virtuele vrienden. Gesprekken met haar vrienden vallen stil omdat iedereen alles al van elkaar weet door Facebook en Twitter, vertelt ze over de koptelefoon. Maar juist dat gevoel weet de voorstelling niet te vangen, want Like me gaat juist over het leren kennen van vreemden. Die tegenstrijdigheid haalt de angel uit de keuze tussen vriendschap online of in het echt die je aan het eind moet maken.

Ook bij Dantons dood moet je kiezen. Timen Jan Veenstra maakte een stevige bewerking van Büchners klassieker over factiestrijd binnen de Franse revolutie, waarin hij ook de schrijver zelf ten tonele voert. Morele scherpslijper Robespierre (een uitstekende Sadettin Kirmiziyüz) die een soort permanente revolutie predikt staat tegenover de fatalistische hedonist Danton (Justus van Dillen) die zich afvraagt waar de terreur en de moorden ookalweer om begonnen waren.

Regisseur Joost van Hezik maakt er een energieke maar ook vrij warrige voorstelling van. In een betonnen ruimte ergens onder de perrons roepen verfspatters en spandoeken met leuzen de sfeer van een geheime vergadering op, terwijl boven je de treinen en de omroepberichten klinken– de bedrijvige regelmaat van de burgermaatschappij. Mooi is de scène waarin de moord op koningin Marie-Antoinette met veel rode verf een kruising wordt van een executie, een verleiding en performance art.

Aan het eind moet je beslissen: is de menselijke natuur niet veranderen en blijf je zitten voor de sterfscène van Danton, of ga je mee naar buiten met Robespierre om de revolutie voort te zetten? De vertrekkers marcheren onder begeleiding van de Marseillaise het station in en kunnen alvast beginnen aan hun eigen dodenlijsten. Maar net als bij Like me is de keuze tussen genieten en bloedvergieten vals en dat is jammer.

Op een steenworp afstand van CS, in het vrij luxueuze hotel Double Tree is de installatie Fare Thee Well van Dries Verhoeven te zien. Op een terras op de tiende verdieping kijk je met een telescoop naar teksten op een lichtkrant op het Botel in de NDSM haven, drie kilometer verderop. Het zijn vaarwelgroeten aan vervlogen of vervliegende ideeën – van het wittefietsenplan tot tonijnsteaks, van spontane gesprekken met voorbijgangers tot platenzaak Fame. Je hebt geen keuze: je moet blijven kijken naar deze hypnotische boodschappen van de overkant van het IJ, een melancholiek requiem voor een voorbije  tijd.

Over Het IJ duurt nog t/m 14 juli. Meer info op www.overhetij.nl

Recensie: ‘De City’ van Marijke de Kerf, regieopleiding Maastricht

Parool,recensies — simber op 4 juli 2013 om 10:00 uur
tags: , , , ,

“Hoe was jouw dag?” “Goed, niet bijzonder.” Nietszeggend dialoogje; het blijkt ook niet te kloppen. Hij kwam die dag zijn kantoor niet in omdat z’n pasje het niet deed. Zij raakte op het station in gesprek met een bekende schrijver. En dan komt ook nog de buurvrouw binnenvallen om te klagen over het lawaai dat de kinderen maken, voordat ze uitbarst in een verhaal over haar man die oorlog voert in een verre stad die tot grijs stof wordt verpulverd.

De City is geschreven door Martin Crimp, en de Engelse toneelschrijver is een meester in het surreëel en apocalyptisch maken van ogenschijnlijk alledaagse situaties. Regisseur Marijke de Kerf studeert er nu mee af aan de regieopleiding van de Toneelacademie Maastricht. In een geheel wit decor laat ze haar acteurs Crimps zinnen met grote precisie fijnslijpen. De absurde opkomsten via spleten in het witte achterdoek versterken de langzaam opgebouwde nachtmerrie.

De Kerf wordt geholpen door een opvallende cast. Naomi Velissariou –die eerder dit seizoen opviel in de performance Kwartet van Urland en in Wie is er bang voor Virginia Woolf van Dood Paard– is erg goed als onbevredigde echtgenote, die met haar lijzige stem en een schoudergebaar haar man probleemloos in de hoek kan zetten. Opmerkelijk is de rol van de Waalse Anne-Charlotte Bisoux als de buurvrouw, wiens sterke accent, gekoppeld aan grote accuratesse een prachtig vervreemdend effect sorteert.

Het bezwaar dat je tegen deze regie zou kunnen inbrengen is dat De Kerf het mysterie en de dubbelzinnigheid van Crimp iets te veel wegpoetst. Maar ze weet met haar dienstbaren en bijna ambachtelijke enscenering een sfeer op te roepen die je lang bijblijft.

ITS Festival: De City van Marijke de Kerf. Gezien 25/6/13 in Frascati. Meer info op www.itsfestivalamsterdam.com

 

Speltheater

beschouwingen,Theatermaker — simber op 3 juli 2013 om 10:00 uur
tags: , ,

Tijdens Over Het IJ vorig jaar was het een onverwachte ontdekking: Stranger van Emke Idema. Een performance zonder acteurs waarin een groep toeschouwers begeleid door een sprekende computer samen de voorstelling moesten maken door gezamenlijk een spel te spelen. Deze zomer gaat Stranger in reprise, maar zien we ook andere voorstellingen die zich deels gedragen als spel. Het begin van een nieuw genre? “Je wordt alerter als je jezelf op het spel moet zetten.”

Het is een kleine trend: voorstellingen met spel. En dan niet toneelspel, maar eerder gezelschapsspel. Judith Hofland laat in Like Me twee vreemden samen een interactieve tour maken op Terschelling, terwijl ze elkaar via een sociaal netwerk steeds beter leren kennen; PIPS:lab en Oneseconds bouwden een interactief Spookhuis waarin de toeschouwer met zichzelf geconfronteerd wordt; en in de nazomer komt de Duits-Britse groep Gob Squad met de installatie Party Games naar Nederland.

En dan was er Stranger: Idema creëerde een levend bordspel, waarbij leden uit het publiek tegen elkaar strijden. Ze moeten een team samenstellen met grote portretfoto’s van willekeurige mensen en vragen beantwoorden over wie van hen wel eens iets heeft gestolen, bij wie je kunt uithuilen, wie het meest van knakworst houdt. Allemaal gebaseerd op eerste indrukken en vooroordelen over uiterlijk die je normaalgesproken liever voor je houdt, maar die je door het competitie-element ineens ongegeneerd verkondigt. En als je daar eenmaal aan gewend bent gaat het spel een stapje hoger: dan moet je ineens niet meer anonieme foto’s beoordelen, maar je mede-toeschouwers.

Als het al gaat om een nieuw genre, zijn de grenzen ervan moeilijk af te bakenen. Bij Hofland en PIPS:lab speelt technologie een grote rol, Stranger is juist nadrukkelijk lo-tech. Idema en PIPS:lab gebruiken geen acteurs, Gob Squad is een spelerscollectief dat toeschouwers bij zich op het podium haalt. Hofland haalt de theatersituatie grondig overhoop, Idema en Gob Squad laten hem intact. Maar de overeenkomsten zijn groter: het publiek wordt verleid tot actieve participatie; er is veel aandacht voor het toelichten van de regels; en het belangrijkst: de toeschouwer wordt verantwoordelijk gemaakt voor het welslagen van de uitvoering.

Idema is tegelijk met de herneming van Stranger bezig met een nieuw project, dat ook weer de vorm van een spel zal krijgen. “Als kind hield ik helemaal niet van spelletjes”, zegt ze. “Ik vond het plat om alleen maar te willen winnen. Ik vond het belachelijk dat je niet mocht onderhandelen over een regel. Ik wilde meta-spelen. Mijn nieuwe voorstelling gaat over hoe de staat regels maakt. Over wat er gebeurt als je buiten de wet komt te staan, omdat regels altijd mensen uitsluiten. Dit spel krijgt een ‘level 2’: dan wordt het een meta-spel en kunnen de regels ter discussie staan.”

Ook Judith Hofland was geen spelletjes-kind. “Ik hield meer van speurtochten. Dat je aanwijzingen moet verzamelen en een puzzel moet oplossen. Ik houd ook enorm van Extreem luid & ongelooflijk dichtbij van Jonathan Safran Foer of de film Amélie.” Hofland’s nieuwe voorstelling Like me wordt, net als haar eerdere Met open ogen, een speurtocht waarbij je gestuurd wordt door en opdrachten krijgt van een smartphone. Met Like me onderzoekt ze hoeveel mensen over zichzelf willen vertellen en hoe eerlijk ze zijn op sociale media als Facebook. “Ik wil mensen een ervaring geven hoe het is als iemand met aan de haal gaat met wat er over je te vinden is op internet. En tegelijk vragen hoe geloofwaardig je blijft als je geconfronteerd wordt met je zelf gemaakte maar niet helemaal kloppende online profiel.”

Beide makers snijden in hun werk dus thema’s aan als imago, vooroordelen en stigma’s. Voor Idema heeft dat een heel duidelijke politieke dimensie: “Als ik geconfronteerd wordt met maatschappelijke problemen loop ik er vaak tegenaan dat ze té complex zijn: het systeem voelt onmenselijk en ik heb er te weinig verstand van en ik weet ook geen oplossingen. Met een spel kun je ideeën beheersbaar maken: een beperkte groep mensen kan in ieder geval iets regelen voor zichzelf. Door te spelen eigen je jezelf dus een politieke ruimte toe die ik interessant vind. Een ruimte waarin passies en onderbuikgevoelens een rol kunnen spelen. We doen vaak alsof in politiek alles rationeel is, maar passies spelen een grote rol. Het spel brengt die passies naar boven en daarmee kun je tegenstellingen zichtbaar maken die in politieke dialogen nu vaak ontbreken.”

Het is natuurlijk de vraag of deze experimentele theatervorm een noodzakelijke voorwaarde is om die ruimte te creëeren. Idema: “Ik probeer een vorm te vinden waarbinnen de voorstelling een sociaal en politiek laboratorium kan zijn. Een spel is niet noodzakelijkerwijs de definitieve vorm. Maar ik wil de toeschouwer verleiden om zichzelf te onderzoeken, door het leuk te maken om te doen. Bij Dasarts heb ik als vooronderzoek Stranger ook wel eens gepresenteerd zonder spelelement. Dan heb je niet meer dan een verzameling portretfoto’s en de vraag aan toeschouwers om er bijvoorbeeld vijf mensen uit te zoeken die wel eens iets hebben gestolen. De reacties waren toen heel heftig: mensen vonden het heel onethisch wat ik deed en werden extreem politiek correct in hun keuzes omdat ze hyperbewust werden. Het spelelement is belangrijk om dat weer iets af te zwakken en om mensen te verleiden primairder te reageren. En het wordt meteen heel anders als je toeschouwers vraagt om zichzelf op het spel te zetten. Als je wordt gevraagd om je ergens fysiek in te gooien wordt je je bewust en kom je in een alerte staat.”

Ook Hofland is gefascineerd door de rekbaarheid van regels binnen een spel. “Je moet toeschouwers verleiden om mee te doen en ze vooraf heel erg gerust stellen dat het niet ingewikkeld is en dat ze veilig zijn. En je moet ze een trigger geven waardoor ze nieuwsgierig worden en mee willen gaan met een personage of het verhaal. Een eerdere voorstelling begon met een meisje dat op zoek was naar haar opa. Zo glijd je erin en dan kan het uiteindelijk confronterend en persoonlijk worden. Ik speel graag met het feit dat jij onzeker wordt, omdat je zelf iets moet gaan doen. Ik daag toeschouwers uit om grenzen over te gaan, maar ik wijs ze er ook op dat ze heel braaf doen wat ik allemaal zeg. Dat vind ik in games ook vaak leuk: tegen de randen van de simulatie aan rijden.”

‘Speltheater’ is natuurlijk een loot aan de boom van het ervaringstheater, dat zo’n tien jaar geleden via de zomerfestivals aan een opmars begon. Die voorstellingen hadden vaak op hun eigen manier elementen van een spel in zich –de absurde regels in Broeders van Jetse Batelaan (2006); de manier waarop je de enorme theatrale ruimtes van de Deense Signa Sørensen mag verkennen– maar waar bijvoorbeeld Dries Verhoeven of Boukje Schweigman hun toeschouwers een hele bijzondere persoonlijke ervaring boden lijken makers als Hofland en vooral Idema geïnteresseerd in het creëren van gezamenlijke belevingen. Idema: “Ik ben op zoek naar een collectieve ervaring. Het ‘klassieke’ theater vind ik bijna altijd té individueel. Ik mis de mogelijkheid om terug te praten.”

Zo bezien is speltheater maar een kleine stap verwijderd van zogenaamde LARPs: ‘live action role playing games’. Hoewel dit soort spelvormen, met hun nadruk op fantasy of historische veldslagen, iets te nerdy zijn om in de theaterwereld heel serieus te worden genomen –enkele theaterwetenschappers daargelaten– is speciaal in Scandinavië een vorm van sociaal spelen in opkomst (zogenaamde ‘Nordic LARP’) die wordt toegepast in het onderwijs, management en in politiek activisme. Idema’s werk lijkt daar vrij naadloos bij aan te sluiten.

De opkomst van speltheater hangt ook samen met de opkomst van relatief nieuwe, door internet mogelijk gemaakte spelvormen van World of Warcraft tot Wordfeud. Maar theater reflecteert juist op iets dat in de rigide omgeving van de spelcomputer niet bestaat: de uitzondering op de regel. En dat heeft een grotere betekenis. De verhouding tussen staat en burger wordt, onder sterke invloed van automatisering en digitalisering, meer rigide, gestratificeerd en juridisch afgedicht. Digitalisering heeft z’n eigen afwijkingen: we leren denken in hacks en glitches. Juist deze vorm van theater kan het publiek er weer even aan herinneren dat regels afspraken zijn die opnieuw bekrachtigd of gewijzigd kunnen worden.

Voorstellingen:

Like me van Judith Hofland: Oerol, Over Het IJ
Stranger van Emke Idema: Oerol, Boulevard
Spookhuis van Pips:Lab: Lowlands

Profiel: Jan Zoet

Parool,profielen — simber op 2 juli 2013 om 10:00 uur
tags: ,

Sinds april dit jaar is Jan Zoet directeur van de Amsterdamse Theaterschool. Voor deze baan gaf hij de Rotterdamse Schouwburg op, waar hij sinds 1998 directeur was. Deze week spelen op het ITS Festival de afstudeervoorstellingen van ‘zijn’ leerlingen. Hun nieuwe direceteur is een dienstbare ridder voor de kunsten, met vele vingers in de pap.

Je zou hem makkelijk een kunstbobo kunnen noemen: de bestuurder die iedereen kent, in een groot aantal besturen zit, commissielid is bij de Raad voor Cultuur en die deelneemt aan talloze formele en informele overlegjes. Maar iedereen die je spreekt over Jan Zoet roemt zijn oprechte betrokkenheid. “Hij vindt de inhoud belangrijker dan zichzelf”, zegt dramaturg en vriend Paul Slangen. “Hij wil dat de kunstenaar centraal staat”, zegt acteur Walter Bart van Wunderbaum.

Jan Zoet (1958) groeide op in Oude Wetering (ZH) als oudste van vijf kinderen in een katholiek gezin. Zijn vader was derde generatie timmerman, zijn moeder huisvrouw die zich bezig hield met de administratie van het familiebedrijf. Beide ouders waren (en zijn) actief in het lokale verenigingsleven, vertelt Zoets broer Leon. “Onze vader zat in het bestuur van de bank. Het is een typisch verhaal van de oorlogsgeneratie: wijze mensen die weinig kansen hebben gehad.”

Op het gymnasium openbaarde zich zijn liefde voor het theater. “Hij werkte mee aan schoolvoorstellingen en wilde naar de toneelschool”, herinnert Leon Zoet zich, “Maar onze ouders waren tegen. Ze wilden dat hij een vak leerde.” Hij koos voor Nederlands in Leiden, maar studeerde er Theaterwetenschap naast.

Naast zijn studie begon hij te werken bij Mickery, het legendarische theater van Ritsaert ten Cate, dat begin jaren ’70 net verhuisd was van Loenersloot naar het Rozentheater in Amsterdam. “Hij was daar het onbetaalde hulpje van Ritsaert”, vertelt Leon Zoet, “Hij is praktisch en werkte deels op kantoor, maar was niet te beroerd om een paar spijkers in de muur te slaan als dat nodig was.” Ten Cate heeft een beslissende invloed op Zoet: “Ritsaert heeft hem geleerd om van kunstenaars en wat hen drijft te houden”, zegt muziektheatermaker Paul Koek, “We hebben vaak gesprekken gehad die de hele nacht duurden. Hij wil altijd weten wat je échte motivatie om iets te maken.”

De ambitie om zelf kunstenaar te worden heeft Zoet dan al opgegeven. Hij werkt als recensent, dramaturg, leraar en producent en is lange tijd zakelijk leider van Theatergroep

Hollandia van Koek en Johan Simons, die voornamelijk op locatie werkt. Koek herinnert zich de ambitie die Zoet al snel ten toon spreidde: “Hij wilde directeur worden. Ergens in het theaterveld, verder maakte het niet zoveel uit.” Het ging hem daarbij niet om de macht, benadrukken zowel Koek als Slangen: “Hij wil invloed omdat hij denkt dat zijn opvatting over kunst gangbaarder moet zijn”, zegt Slangen, “Hij gepassioneerd over de ontwikkeling van de kunst. Vernieuwing is voor hem geen loos begrip.”

Als hij in 1998 naar Rotterdam gaat om schouwburgdirecteur te worden kan hij zijn visie in praktijk gaan brengen. Samen met zijn programmeur Annemie Vanackere is hij mede-initiator van vele initiatieven en festivals (waaronder De Internationale Keuze, Motel Mozaïque en de Rotterdamse Operadagen) en oogst veel lof voor zijn programmering. In 2005 wint hij hiervoor, uitzonderlijk voor een schouwburg, de Prijs van de Kritiek. Collega Melle Daamen, directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam: “Rotterdam heeft heel lang de beste programmering gehad van alle schouwburgen in Nederland. Jans beleid draaide om artistieke afwegingen, niet om geld of publiek.”

Hij heeft veel contact met zijn collega Gabriël Oostvogel, die aan de overkant van het Schouwburgplein in Rotterdam concertzaal De Doelen bestiert: “We begonnen ongeveer gelijktijdig en voelden ons de new kids on the block. We vonden elkaar in de opvatting dat grote instellingen zich niet moeten verschansen, maar eropuit moeten en de stad moeten betrekken.”

Dat was niet altijd makkelijk in de jaren na de moord op Fortuyn. Oostvogel: “De schouwburg werd regelmatig elitair genoemd door lokale politici, maar Jan kon heel goed uitleggen waarom hij deed wat hij deed. Hij haalde het gesprek weg van termen als populistisch en elitair.” Samen met Zoet zat Oostvogel bij Leefbaar Rotterdam-wethouder Wim van Sluis om over de plannen voor de Operadagen te praten. Binnen een half uur was de financiering geregeld. “Jan heeft een productief gebrek aan scepsis”, zegt Oostvogel, “En hij laat zich niet door tegenslag ontmoedigen.”

De meest zichtbare verandering die Zoet doorvoerde in Rotterdam is de verbouwing van de kille, betonnen foyer van de schouwburg. Walter Bart is er zeer enthousiast over: “Het werd een waanzinnige, modernistische huiskamer, met een gigantische sci-fi videowall. Daarmee heeft hij de schouwburg echt geopend naar de stad, met behoud van smaak.”

Na vijftien jaar was het duidelijk dat Zoet in Rotterdam de grenzen van de mogelijkheden had bereikt. Zijn laatste grote plan mislukte: “Hij had al lang het idee dat de Schouwburg en het stadsgezelschap [het Ro Theater] moesten fuseren, met Wunderbaum erbij”, vertelt Bart, “Maar de mogelijkheden waren op. Hij moet met Alize Zandwijk van het Ro Theater zo’n tien jaar aan tafel hebben gezeten. Hij heeft zelf plaats gemaakt voor iets nieuws.”

Nu wordt hij directeur van de toneelschool waar hij ooit naartoe wilde. Een onverwachte stap. “Men vroeg mij om suggesties voor die functie”, vertelt Daamen, “Ik zei meteen dat Jan Zoet de beste keus was, maar dat ik ze weinig kans gaf dat hij het zou doen. Hij is de beste omdat hij begrijpt wat er op die school nodig is. Er is nu een enorm aantal opleidingen met bijbehorende eilandjesmentaliteit.” Ook Slangen verwacht veel: “Jan is een verbinder: hij kan heel goed alle afdelingen van een bedrijf, met allemaal hun eigen zienswijze achter één visie krijgen.”

Zoet heeft één zoon, Jimi, die tegenwoordig zelf theatermaker is bij het performancecollectief Urland. Sinds een aantal jaar heeft hij een relatie met Nicole van Vessum, directeur van De Parade. Hij woont nog steeds in Oude Wetering, naast zijn ouders, in het huis van zijn oma dat hij als student al betrok. “Het is een harde werker”, zegt Melle Daamen, “Een serieuze jongen. Hij heeft iets lijzigs, waardoor je even de indruk kan krijgen dat hij een beetje een softie is. Maar het is een buitengewoon gepassioneerde man met een uitgesproken mening.” Walter Bart: “Hij is toch een soort smaakpurist, met piekfijne pakken van Paul Smith, die altijd heen en weer beweegt tussen boardrooms en de modder van locatietheaterfestivals. Het is een estheet, maar staat wel midden in de wereld.”

Het ITS Festival duurt nog t/m 28/6. Meer info op www.itsfestivalamsterdam.com

Recensie: ‘Der aufhaltsame Aufstieg des Arturo Ui’ van het Berliner Ensemble

Ook in het theater is retro doorgedrongen. Een van de grootste successen dit afgelopen seizoen was de reprise van de bijna veertig jaar oude opera Einstein on the Beach; Toneelgroep Amsterdam (Othello), Carver (Café Lehmitz) en Het Nationale Toneel (Strange Interlude) hernamen voorstellingen van ruim tien jaar oud. En nu dus het Holland Festival waar dit weekend Der aufhaltsame Aufstieg des Arturo Ui uit 1995 te zien was.

Arturo Ui is stuk van Bertolt Brecht uit 1941, een satirische parabel over de opkomst van Hitler, verplaatst naar de onderwereld van Chicago. Regisseur en schrijver Heiner Müller ensceneerde de voorstelling bij Brechts oude gezelschap, het Berliner Ensemble. Het werd zijn laatste regie: 30 december 1995 stierf hij.

Maar zijn zwanenzang toert nog steeds met succes de wereld over en dat is deels de verdienste van de kil-komische operette die Müller van het stuk maakte, maar vooral van de weergaloze hoofdrolspeler Martin Wuttke.

Het is in de zesde scène dat de reikwijdte van de voorstelling duidelijk wordt. Wuttke speelde Ui tot nu toe als een hijgende hond met een rood geschminckte tong en een Donald Duck-stem: een gemene gangster, maar een overzichtelijk gevaar. In deze scène neemt hij les van een oude toneelspeler (Jürgen Holtz), die bedaard blijft zitten terwijl hij Ui over het toneel dirigeert en hem leert lopen, staan en zitten.

Dan leert Ui spreken, aan de hand van de rede van Antonius in Shakespeare’s Julius Caesar; een geniaal clownsnummer van versprekingen, herhalingen, hakkelen, gierende uithalen en overslaande stem, uitmondend in de bekende hysterisch retorische stijl. Hier zie je iemand die zijn stem vindt en al beseft dat die stem uiteindelijk een veel machtiger wapen zal zijn dan zijn Browning revolver.

De rest van de voorstelling steekt bij deze diabolische Wuttke maar mager af. Het tempo is traag, het demonstratieve spel waarbij ieder gebaar nadruk krijgt voelt zwaar en ouderwets en dat tijdens belangrijke monologen van de acteurs die de equivalenten van Goebbels en Göring spelen hoorbaar gesouffleerd moet worden haalt de vaart er nog meer uit. Dan wordt Arturo Ui museumtoneel van het stoffigste soort.

Het ligt ook een beetje aan de boodschap. Brecht wilde niet alleen Hitler belachelijk maken maar ook aantonen dat zijn opkomst ‘aufhaltsam’ –‘weerstaanbaar’– was. De adel en het bedrijfsleven hebben zijn machtsgreep niet tegengehouden omdat ze dachten baat bij hem te hebben.

In het Nederland van na Fortuyn, waar de Tweede Wereldoorlog als ultieme toetssteen van de moraal hardhandig is afgedankt, voelt Brechts waarschuwing dat “de schoot waaruit dit beest kroop nog steeds vruchtbaar” is weinig relevant. Wat overblijft is een onmodieus griezelsprookje, zij het een met een zeer gedenkwaardige grote boze wolf.

Holland Festival: Der aufhaltsame Aufstieg des Arturo Ui van het Berliner Ensemble. Gezien 21/6/13 in de Stadsschouwburg. Meer info op www.hollandfestival.nl

Recensie: ‘De Meeuw’ door Toneelgroep Amsterdam

Een lange, zwarte verfstrook trekt naar beneden op het achterdoek. Aan de achterkant schildert de onzichtbare Bas Peeperkorn met een kwast aan een lange steel langzaam en nonchalant een Chinees aandoend berglandschap. Met deze fraaie vondst opent De Meeuw van de Duitse regisseur Thomas Ostermeier bij Toneelgroep Amsterdam. Zowel de verwondering over het maken van kunst als het achterliggende onheil worden erin zichtbaar.

Want De Meeuw van Tsjechov gaat over kunst maken. De jonge, aanstormende generatie –de schrijver Kostja en actrice Nina– zoekt nieuwe vormen, maar is te driest en voelt zich continu tekort gedaan door de oudere – de gevierde actrice en Kostja’s moeder Arkadina en haar minnaar, de schrijver Trigorin.

Ostermeier, die als gastregisseur twee jaar geleden al een mooie Spoken maakte bij Toneelgroep Amsterdam, weet het ensemble een vrij opvallende nieuwe speelstijl mee te geven. Weg zijn de rauwe emotionele uitbarstingen en de gestileerde psychologie, er wordt losjes en naturel gespeeld; ze spelen bijna alsof ze niet spelen. De tekst is vlot gemoderniseert en er is ruimte voor improvisatie. Hans Kesting als Trigorin kondigt voor de zaal de scènes aan en omschrijft de plaats van handeling. In deze versie wordt Trigorin erg vereenzelvigd met Tsjechov: de oudere kunstenaar die een lucide toneelstuk schreef over de artistieke opstand van de jeugd.

Die opstand bestaat uit de rampzalige première van een toneelstuk van Kostja (een nijdig melancholieke Eelco Smits), waarin hij zelf de duivel speelt met een enorme rode voorbinddildo waaruit vuurwerk spuit. Plattelandsbakvis Nina (Hélène Devos) speelt de hoofdrol en je ziet haar oplichten onder de complimenten van Trigorin, die daarop meteen voor haar valt.

Deze Meeuw blijft lang lichtvoetig van toon en een beetje sloom. Er zit een subtiele, onderkoelde humor in hoe Nina de diva-poses van Arkadina afkijkt, en in het tragisch zwartgallige personage Masja (Janni Goslinga). En dan lopen er ook nog twee kippen te scharrelen over de met aarde bedekte toneelvloer. Die contrasteren mooi met de twee neergeschoten en opgezette meeuwen: symbool voor de radicale, idealistische kunst van Kostja en Nina; Trigorin en Arkadina hebben hun vleugels ingeleverd om veilig, comfortabel en laf hun graantjes te kunnen pikken.

Pas helemaal aan het eind krijgt de voorstelling ook emotionele impact. Een jaar later keert Nina –na omzwervingen een middelmatige actrice geworden– terug naar Kostja. Ze houdt zich groot maar is gebroken. Devos is prachtig in deze scène en het fatale eindpunt van het stuk is plotseling onontkoombaar.

Devos heeft iets weg van de jonge Chris Nietvelt, dezelfde sprietige, springerige uitstraling. De gelijkenis tussen de twee actrices werd eerder uitgebuit in Nooit van elkaar van Ivo van Hove. Ook in De Meeuw spiegelen ze elkaar en vullen ze elkaar aan. Maar hier laat Devos haar eigen kunnen zien. En dat is niet gering.

De Meeuw door Toneelgroep Amsterdam. Gezien 16/6/13 in de Stadsschouwburg. Aldaar t/m 23/6 en vanaf 14/8. Meer info op www.toneelgroepamsterdam.nl

Recensie: ‘Desdemona’ van Toni Morrison, Rokia Traoré en Peter Sellars

De hemel is een plek waar engelen in witte gewaden muziek maken. Een plek waar “alles bekend is, maar niet alles begrepen”. Een plek waar menselijke zielen ronddolen en hun verdriet leren dragen. Een plek waar Desdemona op zoek kan naar haar Othello.

Desdemona is een personage uit Shakespeare’s tragedie Othello. Ze komt er daar nogal bekaaid vanaf: ze is een ideale vrouw en in Shakespeare’s tijd betekende dat stil en dienstbaar. Othello is tegenwoordig een problematisch stuk: de hoofdpersoon is zwart en volgens de Bard komen zijn jaloezie, zijn impulsiviteit en zijn gruweldaden –aan het eind doodt hij zijn echtgenote Desdemona– rechtstreeks voort uit zijn huidskleur.

De Amerikaanse schrijfster en Nobelprijswinnares Toni Morrison raakte in gesprek met theaterregisseur Peter Sellars over het stuk, en uit hun discussie ontstond het idee voor een voorstelling waarin Desdemona háár verhaal vertelt, vanuit het hiernamaals. Morrison voegde een belangrijk personage toe: een zwarte bediende Barbary die de Venetiaanse edelmansdochter heeft opgevoed. Deze Barbary wordt gespeeld door de Malinese singer/songwriter Rokia Traoré.

De combinatie van Morrisons gedragen teksten en Traorés bezwerende muziek maken dit meer een poëzie-concert dan een theatervoorstelling, maar gelukkig is er de prachtige Amerikaanse actrice Tina Benko. Sober en precies vertelt ze de vaak abstracte gedachten over liefde, afhankelijkheid en verraad. In het leven na de dood dwalen ook de andere zielen uit het verhaal rond –haar moeder en die van Othello; haar dienstmeid Emilia– en die brengt ze allemaal met een eenvoudige wisseling van stem en accent tot leven.

De setting is onopgesmukt: op het toneel staan naast de twee sterren nog twee muzikanten (die de afrikaanse snaarinstrumenten ngoni en kora bespelen) en twee zangeressen, wiens kalme dansbewegingen grote schaduwen op gekleurde achterdoek werpen. Tussen de microfoons staan rijen lege glazen flessen en karaffen te schitteren in het licht van talloze kleine lampjes.

Het mooist zijn de scènes waarin Benko Othello speelt, die Desdemona vertelt over zijn hardvochtige jeugd als kindsoldaat, zijn fantastische reizen, en zijn geheime gruweldaden in de oorlog. En uiteindelijk gaat het ook over die ene bloeddorstige daad: zijn moord op haar. En steeds zingt de magnetische Traoré tussendoor nieuwe liederen over verzoening en de kracht om het slechte tegen te gaan en waardigheid terug te vinden.

De voorstelling voltrekt zich in een plechtig tempo. Deze schimmen hebben de hele eeuwigheid om nader tot elkaar te komen. Als levend mens verlang je soms naar iets meer vaart.

Desdemona is geen kritiek op Shakespeare, het is een aanvulling. Morrison, Sellars en Traoré openen nieuwe –vrouwelijke en Afrikaanse– perspectieven op een bekend verhaal dat daardoor alleen maar rijker wordt.

Holland Festival: Desdemona van Toni Morrison, Rokia Traoré en Peter Sellars. Gezien 11/6 in het Muziekgebouw aan het IJ. Aldaar nog 12/6 en 13/6. Meer info op www.hollandfestival.nl

Recensie: ‘The New Rambo Generation’ van YoungGangsters

Parool,recensies — simber op 17 juni 2013 om 10:00 uur
tags: , , ,

Actiefilmtoneel. Dat hadden we nog niet. De jonge regisseurs Annechien de Vocht en Lotte Bos maken nu met hun groep YoungGangsters al een paar jaar vrolijk gewelddadige voorstellingen voor jongeren. Hun meest recente, The New Rambo Generation, trekt deze zomer langs de festivals, maar ging dit weekend al in première voor een grote groep middelbare scholieren.

Een bejaarde veteraan in een rolstoel wordt geëerd met een standbeeld. Hij was de enige overlevende van de slag om heuvel 737. Maar de onthulling van het beeld brengt hem in een flashback waarin hij de hele strijd opnieuw beleeft, in de jungle van Vietnam.

De locatie, Het Stenen Hoofd aan het IJ, wordt met een paar stellages en camouflagenetten omgetoverd tot gevaarlijke jungle, waar kwistig wordt gesmeten met ontploffingen, nepbloed en ander vuurwerk. De vijf acteurs spelen heel aanstekelijk, vet aangezet en in het engels filmclichés brullend niet alleen de good guys –met mitrailleurs van pvc-pijpen–, maar ook de vietcong en de meisjes aan het thuisfront.

Hoogtepunt is een eindeloze vechtscène waarin kung fu, schaduwboxen en eindeloos inventief gebruik van sponsjes en flesjes rode verf tot een geestig bloederige climax leiden.

Hier en daar is er nog een poging tot moralisme –oorlog is heus wel slecht–, maar de voorstelling bezingt het kleine-jongetjes-gevoel van het oorlogje spelen zo effectief dat de kritiek die die makers er ook in willen stoppen bespottelijk is. En weten 16-jarigen van nu überhaupt nog wie of wat Rambo is? Het enige wat hen echt shoqueerde was de man-man-kus aan het eind.

The New Rambo Generation van YoungGangsters. Gezien 7/6/13 op Het Stenen Hoofd. Nog te zien op o.a. Oerol en Over het IJ. Meer info op www.younggangsters.com.

GeoGuessr

niet-theater,overig,Parool — simber op 11 juni 2013 om 10:00 uur
tags: ,

Hoge bergen, wild water, naaldbomen. Scandinavië? Canada? De Alpen? Op zoek naar aanwijzingen: ah, gele verkeersborden waarschuwen voor een scherpe bocht in de weg. Waarschijnlijk de VS, ik gok Alaska en zet mijn marker op een overtuigend uitziend stukje van de kaart. Jammer! Toch Canada, ik zit er 1300 kilometer naast. Evengoed 2000 punten.

Welkom bij GeoGuessr, het nieuwe spel in je browser dat de komende week je tijd gaat opeten. Het uitgangspunt is te simpel voor woorden: je wordt gedropt op een willekeurige locatie in Google Streetview. Je kunt bewegen, om je heen kijken, in- en uitzoomen. Alleen het vertrouwde minikaartje rechtsonder is weg. Je weet niet waar je bent; aan jou de taak om het uit te vinden. Vijf locaties krijgje per ronde, daarna mag je je uitslag wereldkundig maken via Facebook of Twitter, en kun je je vrienden uitdagen om het beter te doen.

Als je begint ben je al heel tevreden als je alleen op basis van wat je in Streetview ziet het land of de regio correct hebt geraden, maar al snel ga je op zoek naar aanwijzingen waarmee je je locatie preciezer kunt bepalen. Zeker als je landt in bewoond gebied kom je straatnaambordjes, richtingaanwijzers en bedrijven tegen. En het spel gaat in een hogere versnelling als je voor het eerst besluit in een ander venster de zoekmachine erbij te halen.

Volgende ronde: welvarend uitziende suburb in de duinen. Palmen en electriciteitsdraden. Texas? De straatnaambordjes zijn te onscherp om te lezen, maar in een tuin staat een bord voor JB makelaars, met een telefoonnummer. Eerste Google-resultaat is van een bedrijfje in de buurt van Perth, Australië. In de buurt vinden we een straatnaambordje dat wél leesbaar is: Tenggara Avenue. In de buurt van Perth vinden we die in het dorpje Two Rocks. Even de goede plek op de kaart vinden: drie meter ervandaan. Da’s het betere werk.

Het is moeilijk om te achterhalen waarom GeoGuessr zo enorm verslavend is. Misschien is het omdat we met onze Tomtoms en smartphones bijna vergeten zijn wat het is om verdwaald te zijn. Of misschien heeft het er juist mee te maken dat we in films en op televisie zoveel beelden van over de wereld hebben gezien dat we pretenderen altijd te kunnen achterhalen waar we zijn.

GeoGuessr, ontwikkeld als hobbyproject door de Zweedse IT’er Anton Wallén, is natuurlijk gebonden aan de beperkingen van Google Streetview: je zult jezelf vaak terugvinden in de VS, Australië, Noord Europa en –opvallend genoeg- Zuid Afrika. Soms zitten er verwarrende grapjes in, en zwem je ineens onder water tussen het koraalrif en de tropische vissen (in de buurt van Hawaii). Nederland ben ik nog niet tegengekomen. Misschien in de volgende ronde. Snel kijken!

GeoGuessr; Browserspel – www.geoguessr.com

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2025 Simber | powered by WordPress with Barecity