Interviews schrijvende spelers/spelende schrijvers

(Voor de Toneelschrijversspecial van Theatermaker, februari 2014)

Niet alle toneelschrijvers zitten te zweten in hun werkkamer, hopend dat de regisseur en de acteurs hun werk recht zullen doen. De meeste toneelstukken worden in Nederland namelijk geschreven door makers die de teksten later zélf gaan spelen. Hoe verhouden bij hen het schrijven en het spelen zich tot elkaar? En wat gebeurt er als één van de personages jij zelf bent? “Ik ben eigenlijk al aan het spelen als ik aan het schrijven ben.”

Hoewel ze naam maakten als speler of theatermaker begint ook voor Marjolijn van Heemstra, Sadettin Kirmiziyüz en Naomi Velissariou iedere voorstelling achter de schrijftafel. Van Heemstra schrijft al haar teksten zelf; Kirmiziyüz schrijft soms zelf, maar gaf Joeri Vos opdracht om een deel van de tekst te maken voor What’s happening brother en schreef Somedaymyprincewill.com samen met regisseur Caspar Vandeputte; Velissariou stond vorig seizoen als actrice in stukken van Martin Crimp (bij Marijke de Kerf) en Edward Albee (bij Dood Paard), werkt voor haar eigen voorstellingen vaak samen met Rik van den Bos, maar schreef voor haar eigen voorstelling A Tragedy (simplified) voor het eerst zelf de tekst.

Ondanks hun alles-zelf-doen-mentaliteit geldt voor alledrie dat er een duidelijke cesuur is tussen het schrijven en de vloer op gaan. Kirmiziyüz: “Schrijven is voor mij een organisch onderdeel van repeteren, maar als je eenmaal de vloer op stapt, dan ligt de structuur vast. Natuurlijk verander ik nog wel wat – bij Somedaymyprincewill.com zelfs na de première nog – maar dat zijn kleinere dingen. Ik geloof erg in serendipiteit: dingen vinden waarnaar je niet op zoek was. Sommige scènes die ik schrijf zijn een soort steno: op de vloer gebeurt er weer iets nieuws mee. Het is een dynamisch proces.”

Voor Van Heemstra zijn haar teksten bindender. “Ik wacht lang met de vloer op gaan, omdat ik aan het puzzelen ben met de structuur van het verhaal. Ik ben het meeste bezig met opbouw en gelaagdheid, ik vind het mooi als de thema’s op alle niveaus resoneren. Als ik het in de voorstelling vertel klinkt het eenvoudig, maar als je het leest zie je dat er veel verbanden zijn tussen de verschillende elementen. Ik ben oorspronkelijk geen actrice; voorstellingen maken was mijn opleiding. Het zelfvertrouwen om dat te doen komt vanuit de tekst.”

Velissariou is juist wel een actrice, maar ook afgestudeerd theaterwetenschapper. In haar eigen voorstellingen probeert ze die twee uitersten te verenigen. “Ik ben gefascineerd door het idee om theatertheorie op de vloer te brengen. In de voorstelling Kwartet: een powerballad,die ik maakte met Urland, speelde ik een soort getroebleerde dramaturge die een extreem theoretisch verhaal over Heiner Müller afsteekt. Ik schreef een heel droge tekst, een onspeelbare constructie. Dat vind ik heel leuk om aan te pakken. In A Tragedy (simplified) werkte ik dat idee verder uit, aan de hand van de Ars Poetica van Aristoteles.”

Alledrie benadrukken ze dat ze min of meer hardop aan het schrijven zijn, alsof ze proeven hoe ze die zinnen straks uit zullen spreken. “Ik zit vaak te lachen achter de laptop”, zegt Kirmiziyüz. “Ik ben eigenlijk al aan het spelen als ik aan het schrijven ben. Het moeten zinnen zijn die ik zou kunnen zeggen.” Van Heemstra – naast actrice ook dichteres, columniste en sinds vorig jaar romanschrijfster – schrijft veel en snel: “Ik schrijf soms wel een versie per dag en die lees ik dan voor aan mensen. Ik heb heel fijn contact met Liet Lenshoek (dramaturge van het Ro Theater), zonder dat ze iets zegt weet ik al hoe het beter moet. En inderdaad vooral hardop lezen, dan hoor je of het klopt of niet. Maar dat doe ik bij columns ook.”

“Ik moet het allemaal opschrijven: ‘ik ga nu even die spelen’; ‘ik ga nu even opkomen’. Ik vind het zelf fijn om meegenomen te worden. Ik heb te veel theater gezien dat ik niet begreep omdat ik de codes niet kende. Ik schrijf zoals ik het zelf graag zou zien.”

Meer dan de andere twee is Velissariou tijdens het schrijven bezig om het zichzelf lastig te maken op het toneel. “Zo’n tekst is absoluut een opdracht aan mezelf als actrice. De tekst van A Tragedy (simplified) bestaat uit vijf delen en ik wilde mezelf dwingen om met ieder deel een andere kant op te gaan. Eén deel schreef ik zonder bijvoegelijke naamwoorden; daarmee krijgt de tekst iets objectiefs, en als je dan heel veel commentaar in je spel legt werkt dat vervreemdend. Een ander deel schreef ik metrisch, zodat ik het later op muziek kon zetten.”

“Ik vertrouw erop dat mijn teksten, hoe droog ook, niet theoretisch zullen aanvoelen als ik ze speel. Ik denk dat ik het kan maken om vrij theoretische constructies te bouwen, die niet theoretisch aanvoelen. En dat is een soort uitdaging die niemand anders mij zal vragen. Een regisseur die op dat conceptuele niveau nadenkt lost dat op in vorm, en zal je nooit vragen om dat in spel te doen. Ik vind het spannend om mezelf dat soort dingen te vragen, maar ook lastig hoor. Want ik wil het mezelf dan wel moeilijk maken, maar als je het moet spelen denk je ook: wat een klotetekst.”

Alledrie schrijven ze niet alleen voor zichzelf, maar ook over zichzelf. Kirmiziyüz en Velissariou maakten voorstellingen over hun komaf, en Van Heemstra zet haar eigen levensvragen en belevenissen centraal. Hoe maak je van jezelf een personage? Kirmiziyüz: “Het is een kwestie van uitvergroten. Bij de voorstellingen over mijn familieleden vormde ik mezelf naar het negatief van het hoofdpersonage. Ik overdrijf hen, maar ik overdrijf mezelf nog veel meer. Mijn vader is traditioneel, dus in die voorstelling werd ik atheïstisch en een beetje ondeugend; mijn broer is de doener, dan ben ik de denker; mijn moeder is hier vreemd en in Turkije thuis, bij mij is het andersom. Je moet een zekere meedogenloosheid hebben om je familie zo in te zetten, maar ik ben het meest meedogenloos voor mezelf.”

Van Heemstra: “Ik maak mezelf iets extremer in mijn voorstellingen, ik zet vooral de conflicten flink aan. Maar het zijn wel degelijk míjn vragen die ik gebruik. Juist dat het geen fictie is geeft de voorstellingen spanning. Ik kan me ook moeilijk voorstellen dat iemand anders die teksten zou spelen. Ik laat ze ook niet uitgeven of insturen voor prijzen of zo.”

Velissariou: “Het is altijd ik, en dat vergroot ik uit of ik dik het in of ik abstraheer het. A Tragedy (simplified) gaat over een vrouw die probeert een theatrale vorm te vinden om eigenlijk iets heel simpels te vertellen. Ik kom nu aan het eind van de voorstelling uit bij een soort authentieke vorm waarin ik iets vertel over mijn zus. Ik heb dat in het repetitielokaal op camera verteld, toen teruggeluisterd (heel genant) en uitgetypt. Maar het blijft natuurlijk een simulacrum: als je zo’n tekst uit je hoofd leert en in het theater zegt is dat alles behalve oprecht en authentiek.”

Interview: Adelheid Roosen en Johan Simons

interviews,Parool — simber op 14 februari 2014 om 12:00 uur
tags: , , , ,

Hij regisseert Dantons Dood bij Toneelgroep Amsterdam en zij maakt haar nieuwe project met wijkbewoners, De Oversteek, daar dwars doorheen. Johan Simons en Adelheid Roosen verschillen in alles. Hij is duidelijk, slaat graag met zijn vuist op tafel en spreekt klare taal over de wereld en de revolutie, zij praat zoekend en tastend, soms verdwalend in haar zinnen. Ze vinden elkaar in hun bewondering voor de filosoof Peter Sloterdijk en in de houding dat ze nooit willen opgeven. “Ik wordt extremer naarmate ik ouder wordt.”

Dantons dood en De oversteek zijn twee projecten die door elkaar heen lopen. Hoe zit dat in elkaar?

Roosen: “Ik maak nu al jaren voorstellingen met wijkbewoners. En ik wilde, mede door de hele discussie over kunst in de Zijlstra-periode, de cultuurgebouwen ter discussie stellen. Want we zeggen wel dat de schouwburg een openbaar gebouw is, maar ik wil de vraag stellen: in hoeverre is dit gebouw eigenlijk openbaar? Dus ik kom hier binnen met een groep wijkbewoners en vluchtelingen die anders nooit in de schouwburg komen, we maken de voorstelling mee, we blijven slapen en ’s morgens ontbijten we met de schouwburgdirecteur en de medewerkers. En dat doen we in alle theaters waar Danton’s dood staat.”

“Om die beweging te maken, de schouwburg in, moet dat gebouw wel in functie zijn. Want als dat gebouw dood is, heb je niks aan de uitspraak die De Oversteek doet. Dus ik had een voorstelling nodig die niet van mij is, waarin ik met die mensen zou mogen binnenwandelen. Ik ben alliantiepartner van Toneelgroep Amsterdam, dus ik keek eerst naar de voorstellingen die zij op stapel hadden staan. En ik koos meteen Johan, omdat…”

Simons: “Omdat-ie goed is!” (beiden bulderen van het lachen.)

Roosen: “Omdat ik dacht: hij laat dat toe.”

Maar kan het publiek dan ook mee slapen in de schouwburg?

Roosen: “Ja, in Amsterdam spelen we veel langer dan in de andere steden, maar we wilden dat idee van blijven slapen wel consequent doorvoeren, vanuit het idee: hoever kun je gaan om van de schouwburg een buurthuis te maken. Daarom is het hier steeds een kleinere groep van ongeveer twintig mensen, de ‘waakgroep’ die blijft slapen, en voor de rest van de plekken heeft de Stadsschouwburg mensen uitgenodigd die juist wel veel naar het theater gaan. Die zien de voorstelling en worden aan het eind op het podium uitgenodigd en gekoppeld aan een wijkbewoner, een soort kennismaking met het hedendaagse volk. Ik vind dat een mooi gebaar; de Franse revolutie gaat over gelijkheid en wanneer ben je nu gelijker aan je medemens dan als je slaapt.”

“In de andere steden hebben we steeds moeten overleggen met de brandweer over hoeveel slaapplekken er mogen zijn op het podium. Meestal hebben we er een paar over en kunnen we aan het eind van de voorstelling mensen uit de zaal uitnodigen om te blijven slapen. We leggen een slaapzak en een tandenborstel voor je klaar. Dit soort dingen organiseren is de afgelopen jaren veel moeilijker geworden. Alle schouwburgen zijn van goede wil en zeer gastvrij, maar er is geen personeel meer om dit soort inspanningen te doen. Soms kan het computersysteem van de kassa het zelfs niet aan. Daarom wilde ik blijven slapen, om die ‘heropening’ van de culturele instituten zo extreem mogelijk in te zetten.”

Hoe past dat in de voorstelling?

Simons: “De voorstelling is veel breder dan alleen het verhaal over die vluchtelingen die op het toneel staan. Dantons Dood van Büchner is een enorm rijk ideeëndrama. Je hebt twee vrienden, Robespierre en Danton, die samen verantwoordelijk zijn voor de Franse revolutie. Maar in de loop van de bloedige revolutie worden ze het fundamenteel oneens. Danton (Hans Kesting) wil de republiek opzetten en het slachten stoppen, omdat hij inziet dat het toch nooit perfect wordt. Hij ziet het menselijk tekort. Robespierre (Gijs Scholten van Aschat) gelooft dat de revolutie permanent  moet worden, en dat je dan uiteindelijk uitkomt bij de utopie, bij een nieuwe mens. Maar die kennen wij niet, maar ik denk dat je dan uitkomt bij genetische manipulatie. Daarom heb ik Büchners stuk aangevuld met teksten van Houellebecq en Sloterdijk, die daarover hebben nagedacht.”

Waar heb je het eigenlijk over als je het woord revolutie gebruikt?

Simons: “Wij weten helemaal niet meer wat revolutie is. We kennen dat gevoel niet meer, jammer genoeg. Wij kunnen wel over maatschappijmodellen spreken, maar het blijft toch theorie en dat maakt ons heel er moe. De enige revolutie die we wel in de praktijk voelen, is de genetische revolutie, de mens die zijn eigen lichamelijke en mentale tekorten wil corrigeren. Daarom kies ik provocatief voor de genetische revolutie. Met Sloterdijk en Houellebecq in de hand vraag ik me af: als we in staat zijn om mensen te scheppen die beter zijn dan die er nu op aarde rondlopen, waarom doen we dat dan niet? Ik wil dat het publiek het na afloop niet heeft over het decor of de acteurs, maar over de thematiek. Mensen mogen echt kwaad op me zijn. Dat ben ik gewend.”

Roosen: “Ik gebruik dat woord revolutie nooit. Wie mij lang geleden inspireerde was Gandhi: maak de wereld elke dag zoals jij hem zou willen zien. Sloterdijk heeft het over oefenen, hij beschrijft dat je door training een beter mens kunt worden. Voor mij betekent dat dat ik op m’n eigen vierkante meter moet beginnen. Ik vind de verandering door de aanraking. Voor mij betekent dat dat ik toelaat om mezelf te betrappen op de momenten dat ik onderscheid maak tussen mensen. Dan wijk ik van mijn humaniteit, dat is pijnlijk. Maar als je er bewust van bent dat je dat doet, kun je jezelf trainen. Het is een mentale spier die je kunt trainen, net als je lichaam.”

Wat is jouw invloed op de voorstelling van Johan?

Roosen: “Ik wil niet aan Johans voorstelling zitten, dat is zijn regie. Ik breng mensen binnen, dan lever ik ze over aan hem, en na het applaus pik ik het weer op. Voor mij gaat het erom wijkbewoners dat bastion binnen te brengen. Voor mij is dat een tweede huis, maar voor hen zijn de kaartjes te duur. Dus ik dacht: er is een kantine waar je kunt koken, er zijn kleedkamers met douches, je kunt er slapen; dan doen we het zo. Ik ben wel samen met Johan aan het kijken wat voor functie je hen kunt geven. Er zitten vluchtelingen bij die nauwelijks buiten komen of die streng gelovig zijn. Dat luistert nauw. Soms merk je dat je een sturende opmerking maakt die precies echoot wat Gijs en Hans in de voorstelling zeggen. Zo subtiel is het.”

Simons: “Voor mij is het de realiteit van het theater, waar ineens de realiteit die Adelheid meebrengt doorheen komt wandelen. Ik hoop dat toeschouwers zich realiseren dat je die mensen die nu over het toneel lopen anders nooit in de schouwburg ziet. Het zijn maar een paar druppels van de realiteit die het theater binnen komen, en dat ontroert mij. Tegelijk is het een van de thema’s van het stuk: de revolutie gaat over de hoofden van deze mensen heen. De personages doen heel  minnetjes over het volk.”

Je hebt Dantons Dood eerder dit seizoen geregisseerd in München, met Pierre Bokma als Danton. Is het dezelfde voorstelling?

Simons: “Hier is hij iets korter. Als je in Duitsland vertelt dat je Dantons Dood doet, een lang stuk, en erbij zegt dat je nog allerlei teksten toevoegt, vinden ze dat een geweldig idee: veel tekst? Nóg meer tekst. In Nederland heerst veel meer dan in Duitsland het idee dat theater over een leuk avondje uit gaat.”

“Maar het wordt een totaal ander ding dan aan het worden dan in Duitsland. Het is ook elitair. Ik zou mensen die daar niet tegen kunnen, aanraden om niet te komen.”

Wat leren jullie van elkaar?

Roosen: “Ik hou heel erg van Johans directheid. We hebben een heel verschillend vocabulaire, ik begin soms een inleidende zin maar dan vergeet ik het onderwerp – want zo praat ik – en hij vraagt domweg: waar heb je het over? Ik geloof in zachte krachten en het is zoeken en tasten op welke momenten je je urgentie formuleert. Want Johan is ook indrukwekkend.”

Simons: “Adelheid is een hele goeie toeschouwer. Ik voel dat als zij het goed vindt dat ik het dan ook goed vind. En wij kunnen elkaar inderdaad ongezouten de waarheid zeggen.  Ik hoef bij Adelheid niet voorzichtig te zijn. En dat is een groot goed in het leven. Ik zie dat Adelheid door roeien en ruiten gaat voor haar idealen. Zij is een van de weinige mensen die voor honderd procent staat te geloven in wat ze doet. Daar kijk ik graag naar. Dat doordouwen, en niet opgeven, en het enthousiasme en de menselijkheid waarmee ze dat doet en de pijn die dat ook kost bewonder ik zeer, en daar leer ik ook van.”

“Ik zie mezelf ook als een idealist en naarmate ik ouder wordt, word ik extremer. Dat vind ik belangrijk, omdat je daarmee ook een voorbeeld aan de jeugd stelt. Adelheid en ik hebben een sterke overeenkomst: we voelen dat we niet mogen opgeven in ons leven. We werken allebei met de energie van het nooit opgeven.”

Roosen: “Dat is wel de essentie.”

Dantons Dood van Toneelgroep Amsterdam en De Oversteek van Zina/Female Economy gaan beide in première op 6 februari. Meer info op www.toneelgroepamsterdam.nl en www.zinaplatform.nl

TIN, de stand van zaken

Bijna een jaar geleden sloot het Theater Instituut Nederland zijn deuren. De collectie werd overgedragen aan de Universiteit van Amsterdam en de vele projecten die het instituut uitvoerde raakten versplinterd of werden opgeheven. Maar hier en daar is nog een snipper van het oude TIN te vinden.

Afgelopen september vond een informatiebijeenkomst plaats rond de stand van zaken rond het oude en het nieuwe TIN, die deels ook fungeerde als reünie voor oud-medewerkers. De belangrijkste mededeling was dat de collectie boeken en teksten nog steeds raadpleegbaar is. Er is dan wel geen mediatheek meer, maar iedereen met een lidmaatschap van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek (UB) kan via de oude catalogus boeken aanvragen en ze vervolgens ophalen bij een van de vestigingen van de UB. Ook video’s en bladmuziek zijn in te zien, maar alleen in de viewing-ruimte van de UB-afdeling Bijzondere Collecties.

Collectie

Die afdeling Bijzondere Collecties beheert nu de TIN-collectie. Hans van Keulen, voorheen hoofd collecties van het TIN en nu conservator en teamleider uitvoerende kunsten en media bij de UvA, legt de gecompliceerde overeenkomst uit die eind 2012 tussen het TIN en de UvA werd gesloten: ‘De UvA krijgt geld van het ministerie om de collectie te beheren, op voorwaarde dat ze actueel, compleet en toegankelijk blijft. Daarvoor is een aantal ex-medewerkers van het TIN – in totaal 2,8 fte, onder wie ik zelf – overgenomen door de universiteit. Zo blijft de database met voorstellingsgegevens bijgewerkt en kunnen we nog steeds decors, kostuums en scripts van actuele voorstellingen verzamelen. De beheersovereenkomst geldt voor dertig jaar.’

De boeken en toneelteksten zijn daadwerkelijk eigendom geworden van de UvA en zullen in de loop der tijd worden opgenomen in haar catalogussysteem. De hoop dat er ooit weer een bibliotheek komt waar je kunt grasduinen in theaterboeken is dus echt vervlogen. (Vakreferent Theaterwetenschap Willem Rodenhuis merkte op dat onder invloed van digitale ontsluiting deze ‘open’ bibliotheekvorm sowieso op steeds meer plekken verdwijnt.) De rest van de collectie – kostuums, affiches, maquettes, foto’s en dergelijke – is nog steeds eigendom van het TIN.

Herengracht

Financieel zit het nog complexer in elkaar: toen het TIN besloot zijn activiteiten te staken omdat de subsidie werd stopgezet werd het hele vermogen van de stichting, zo’n vier miljoen euro, geclaimd door het ministerie van OCW. Een belangrijk deel van dat vermogen bestond uit de opbrengst van de verkoop van de panden aan de Herengracht in 2008. Volgens de redenering van het ministerie waren de panden in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw aangekocht met subsidiegeld en moest de winst van de verkoop dus weer terug naar de subsidiegever.

Maar om het TIN tegemoet te komen werd het bedrag via een omweg weer ten goede gebracht aan het instituut. Anderhalf miljoen werd terugbetaald voor de ontslagvergoedingen voor de medewerkers van het TIN, de zogenoemde frictiekosten. Vervolgens werd 2,5 miljoen binnen het ministerie verschoven van Kunsten naar Onderwijs, waardoor het budget naar de UvA kon worden geschoven, gekoppeld aan een ministeriële opdracht om de collectie over te nemen. Het TIN zelf hoestte nog eens een half miljoen transitiekosten op.

Theater in Nederland

De uitgebreide collectie theatererfgoed is dus nog steeds eigendom van het TIN. De stichting TIN is daarvoor omgevormd; ze heeft een nieuwe naam (‘Theater in Nederland’), de raad van toezicht is vervangen door een bestuur (met als bestuursleden Berend Jan Langenberg, Sylvia Dornseiffer en Bert Janmaat) en haar missie is geherformuleerd tot het levend houden van het erfgoed van het Nederlands Theater. Directeur ad interim is Anne-Marie Kremer, voorheen hoofd informatie van het TIN.

Theaterencyclopedie.nl

Omdat alleen verzamelen en beheren de collectie (en daarmee het TIN) erg onzichtbaar zou maken, is het voor Kremer van buitengewoon belang dat de collectie benaderbaar blijft voor een groot publiek. Daarvoor wordt vol ingezet op Theaterencyclopedie.nl. Op deze website, opgezet met het Wikipedia-systeem, komen de gegevens uit de voorstellingendatabase samen met artikelen die door bezoekers worden geschreven. Onder anderen oud-dansers van Het Nationale Ballet en cabarethistoricus Jacques Klöters dragen regelmatig bij met feiten, herinneringen en verbeteringen en vullen daarmee een steeds groter deel van de tachtigduizend pagina’s met voorstellings- en persoonsgegevens. Met projectsubsidies van particuliere fondsen wordt vanaf volgend jaar de website uitgebreid, onder meer met de mogelijkheid voor gezelschappen om zelf digitaal materiaal aan te leveren.

Sectortaken

De vernieuwde stichting richt zich dus uitsluitend op het theatererfgoed. De zogenaamde ‘sectortaken’ van het vroegere TIN – collectieve promotie, het stimuleren van theaterprogrammering, het uitreiken van enkele vakprijzen (voor bijvoorbeeld decorontwerp, theaterfotografie en theateraffiches), educatie en internationale promotie – werden gedeeltelijk doorgeschoven naar het Bureau Promotie Podiumkunsten (BPP), waar een aantal TIN-medewerkers aan de slag kon. Maar nu ook het BPP is gesloten verdwijnen de meeste van deze activiteiten helemaal. De serie Blind Date, waarin jonge theatermakers op een tournee door het land worden gestuurd, houdt op, net als de daaraan gekoppelde BNG Nieuwe Theatermakersprijs (ter hoogte van 45.000 euro).

Internationale promotie

Ook de internationale promotie stopt. Die taak, al jarenlang uitgevoerd door Anja Krans, bestaat voornamelijk uit het onderhouden van contacten met buitenlandse festivals en programmeurs, het informeren en koppelen van Nederlandse makers en het organiseren van een bezoekersprogramma voor buitenlandse gasten die Nederlandse voorstellingen willen zien.

Krans krijgt van het Fonds Podiumkunsten de mogelijkheid haar lopende projecten af te ronden en krijgt een bureau bij Dutch Culture (voorheen SICA). Daarna wil het Fonds de internationalisering van het theater opnieuw bezien.

Zo is dus het sectordeel van het TIN binnenkort helemaal verdwenen en is de erfgoedafdeling nu de gedeelde verantwoordelijkheid van een armlastige stichting en een kleine afdeling in de UB-moloch. 2013 zal een grove cesuur markeren in de geschiedschrijving van het Nederlands theater. Vanaf nu zal het verleden van onze vergankelijke kunstvorm een stuk moeilijker bereikbaar worden.

www.theaterencyclopedie.nlwww.bijzonderecollecties.uva.nl

Interview Boukje Schweigman

interviews,Parool — simber op 10 februari 2014 om 10:00 uur
tags: ,

Ze draaide rondjes, keerde haar lichaam binnenstebuiten en verkende de ruimte tussen lich en duister en binnen of buiten een hoek. Mimespeler en theatermaker Boukje Schweigman heeft in tien jaar een opmerkelijk oeuvre opgebouwd van intieme, theatrale belevenissen. Nu blikt ze terug, met het festival Het Universum van Schweigman&, waarin vijf oude voorstellingen hernomen worden. “Fysieke aanwezigheid is zo rijk, daar kun je je leven lang voorstellingen over maken.”

“Ik blijk echte fans te hebben”, zegt Schweigman verbaasd in het café van de Hortus. “Dat had ik me nooit zo gerealiseerd.  Rond het Universum organiseren we nagesprekken en ‘inspiratiemiddagen, en daardoor heb ik ineens veel meer contact met het publiek. Er blijken veel mensen te zijn voor wie ons werk echt heel belangrijk is, om dat ze iets kunnen ervaren dat nergens anders kan.”

Schweigmans voorstellingen houden het midden tussen theater en dans. Ze hebben geen tekst, maar met een enorme helderheid en fysieke inspanning maken ze duidelijk dat al dat gepraat helemaal niet nodig is om iets essentieels over mens zijn duidelijk te maken. In Wervel draaide ze een uur lang rondjes, in Hoek confronteerde ze haar spelers met een enorme wand, die nu eens omvormde tot scherpe punt, dan weer tot beschermende binnenkant. In al haar voorstellingen speelt het decor, van haar vaste ontwerper Theun Mosk, een belangrijke rol.

“Het Universum is niet echt een best-of van mijn werk, want we kunnen de locatievoorstellingen niet hernemen. Maar omdat het loopt van Dooier dat ik maakte toen ik nog op school zat tot Tussen uit 2010, kun je de hele tijdsspanne zien. En ik heb het idee dat die voorstellingen tijdloos zijn, ze hebben nog steeds bestaansrecht. Bijna alle decors had ik nog in de opslag staan. We hebben er destijds veel geld en moeite aan besteed, waarom zou je ze weggooien?”

Schweigman is zes maanden zwanger en kan daarom zelf niet meer spelen in deze reeks hernemingen. “Voorstellingen als Benen en Wervel gaan zó over het opzoeken en overschrijden van fysieke grenzen. Zeker van Wervel dacht ik dat niemand anders het zou kunnen. Je moet je volledig overgeven aan de beweging. Je wórdt gedraaid. Ik heb het gevraagd aan Ibelisse Guardia Ferragutti, met wie ik al heel vaak werkt en ik zei: ‘Je moet het echt willen, je neemt niet zomaar een voorstelling over.’ Je kunt zo’n voorstelling ook niet een hele dag repeteren. Je draait een uur en dan is het genoeg.”

“Omdat ik nu de voorstellingen overdraag en veel over m’n werk praat is dit ineens een heel reflectieve periode, waarin ik kan proberen te formuleren wat al mijn voorstellingen met elkaar verbindt. Ik werk fysiek en zintuiglijk –er hangt een dak vlak boven je hoofd, of je zit ineens in het pikkedonker– en dat doet iets met iedereen. Ik wil niet een letterlijk verhaal vertellen over de wereld. Theater is zó’n belangrijke kunstvorm, juist omdat het ingaat tegen de meningencultuur in de media. Het gaat over het hier en nu zijn en het inzicht dat je van daar uit kunt krijgen.”

“Ik zie daardoor ook wat voor speler ik zelf ben: hoe ik probeer verwondering te tonen over alles dat mij in die fysieke handelingen overkomt. Of hoe ik altijd contact zoek met het publiek. Ja, ik ga door de fysieke grens heen, en dat ga je als toeschouwer ook mee-voelen. Daar waar de toeschouwer wellicht denkt: stop maar meisje, gaan we juist nog even door. Daarom hou ik van performen: door een grens over te gaan kom je weer in een nieuwe ruimte. Dat geeft een enorme vervulling.”

Ook in hoe Schweigman haar projecten uitzoekt speelt overgave een rol. “We zoeken één ding –een zweep; een bak met spiegelend water; een wiek– en het gaat er dan om ons lichaam daaraan te onderwerpen en zo een voorstelling te maken. Je hebt een concreet object, maar het lichaam en haar beleving zijn een groot mysterie. Door één ding te kiezen en daarop in te zoomen kom je bij het ongrijpbare. Dat is het omgekeerde van bedenken wat je wilt vertellen en daar een vorm bij zoeken.”

“Ik heb nog genoeg ideeën om nóg tien jaar voorstellingen te maken, maar elk ding dat je kiest opent weer een nieuwe wereld. Het is niet een formule. Het is elke keer de vraag: wat gaat dit materiaal ons geven?”

Het Universum van Schweigman& 28/1 t/m 1/2 in Frascati. Meer info op www.schweigman.org

Recensie: ‘White Lies’ van Lies Pauwels

Parool,recensies — simber op 3 februari 2014 om 10:00 uur
tags: , ,

“Ik wil geen actrice meer zijn!” Lies Pauwels schreeuwt het uit; tien, twintig keer achter elkaar. Er zit een mooie tegenstrijdigheid in die scène. Want wie zoveel wanhopige zelftwijfel kan belichamen moet wel een hele goede actrice zijn.

Pauwels viel drie jaar geleden op in de voorstelling Freetown van Dood Paard, een tekst van Rob de Graaf. Met haar weelderige lijf, punky haar en doordringende stem wist ze van haar personage, een middelbare vrouw in Afrika op zoek naar seks en genegenheid, een iconisch personage te maken voor onze tijd. Ze won er in 2011 de Colombina voor.

Nu speelt ze de solovoorstelling White Lies (Engels voor ‘leugens om bestwil’), opnieuw geschreven door De Graaf, en de tweede in een trilogie van samenwerkingen tussen Pauwels en verschillende toneelschrijvers. Het is een fraai demasqué in anderhalf uur.

Van achter komt ze het podium opgestommeld, acrobatische toeren uithalend met een stapel stoelen, in een fel rood, veel te kort jurkje. Het duurt even voor je ziet dat ze op kunstschaatsen loopt.

De ruimte doet onmiskenbaar denken aan een Oosteuropese persconferentie: tafel met microfoons, plant, en een vloer, achterwand en tafelrok in iets te glimmende, vloekende kleuren. Pauwels vertelt haar verhaal aan ‘Lars’, als een denkbeeldige auditie voor de deense filmer Lars von Trier, die heeft aangegeven: “Ik wil niet de feiten uit je leven horen – ik wil weten wat echt belangrijk voor je is.” Maar wat is nou eigenlijk echt belangrijk voor iemand die zo intensief met illusies leeft?

Pauwels en De Graaf creëren in een grillige, uitwaaierende monoloog een complex personage met een te grote drang naar vrijheid en laag verantwoordelijkheidsgevoel. “Iemand heeft ooit bedacht dat de aarde om de zon heen draait. Maar we weten allemaal dat het zo niet zit: het draait allemaal om ons. Om mij.”

Tegelijk is de voorstelling een fijne uitstalkast voor het talent van Pauwels die met nauwelijks meer dan een tafel waarondervandaan ze steeds flessen met een bodempje drank tovert en een abstract levensverhaal een heel mensenleven kan suggereren.

Toch gaat de voorstelling net te weinig vlammen om echt memorabel te worden. Dat kan de avond zijn, of de magere publieksopkomst, maar de paar intense momenten –“Ik wil geen actrice meer zijn!”, of het moment dat Pauwels zich afschminckt– suggereren een razernij die in de rest van het spel te weinig tot uitdrukking komt.

Aan het eind is Pauwels fragiel, berustend bijna, en lossen alle zekerheden op in een eindeloze serie vragen. “Bestaan er woorden die iets anders zaaien dan verwarring?”

White Lies van Lies Pauwels. Gezien 25/1/14 in Haarlem. Te zien in Amsterdam (Frascati) 4 en 5/2. Meer info op www.frascatitheater.nl

Recensie: ‘Longen’ van Studio Dubbelagent

De toon is even wennen. De acteurs praten allebei met die net iets te gedragen toneelstem, die in het Nederlands toneel zo goed als uitgebannen is. Maar als je er eenmaal aan gewend bent, valt het op hoeveel muzikale diepte er in hun goed gearticuleerde zinnen zit.

Longen (Lungs) is een in Nederland nog niet eerder gespeeld toneelstuk van de Engelse schrijver Duncan Macmillan. De in Londen opgeleide regisseur Teunkie van der Sluis brengt het nu als kleine voorstelling van zijn eigen Studio Dubbelagent in het Compagnietheater.

Zij (Laura de Boer) en Hij (Teun Kuilboer) zijn al een tijdje bij elkaar als hij de hachelijke vraag stelt: willen ze misschien een kind? Het is de aanzet tot een anderhalf uur durende twijfel-athon.

Want moet je wel een kind op de wereld zetten die zo verrot is, waar al te veel mensen zijn, terwijl het kind net zoveel CO2 verbruikt als de Eiffeltoren weegt? In de korte, scherpe dialoogjes, waarin steeds zonder onderbreking in de tijd wordt gesprongen, toont Macmillan mooi en met onderkoelde humor de wereld van onzekere jonge mensen, die heel goed kunnen reflecteren, maar heel slecht beslissingen kunnen nemen.

De Boer is een prachtige actrice die haar neurotische personage talloze gezichten geeft, en Kuilboer staat daar prettig nuchter en gedwee tegenover.

Een probleem is wel dat de vertaling (ook van Van der Sluis) te veel omslachtige zinsconstructies uit het Engels overneemt (plus een hele hoop onvertaalde ‘fucking’s), zodat het geen moment een geloofwaardige Nederlandse conversatie wordt. Ritmisch werkt het wel goed, en daarop drijft de zorgvuldige, ambachtelijke regie.

Longen van Studio Dubbelagent. Gezien 23/1/14 in het Compagnietheater. Aldaar t/m 26/1, tournee. Meer info op www.studiodubbelagent.com

Recensie: ‘Hideous (wo)men’ van Toneelgroep Oostpool/Boogaerdt & Van der Schoot/Susanne Kennedy

Wat zijn theatervoorstellingen in Nederland vaak vriendelijk en braaf. Het valt ineens op als je een voorstelling ziet die zo nadrukkelijk níet wenst te behagen als Hideous (wo)men, een samenwerking van mimegroep Boogaerdt/Van der Schoot en upcoming regisseur Susanne Kennedy. Maar deze voorstelling is méér dan een provocatie; het is een even intelligent als onverbiddelijk statement over vrouw zijn en theater maken.

Hideous (wo)men is min of meer een vervolg op de pornificatie-performance Bimbo van twee jaar geleden. Opnieuw verbergen de speelsters –vijf in totaal– hun gelaat achter plasticinemaskers, waarmee ze niet alleen onherkenbaar worden, maar ook een griezelig net-niet-echt effect bereiken. Het zijn nauwelijks levende poppen, met afgemeten bewegingen.

Ze tonen een wereld waarin alles kunstmatig is: de tegels, de houten lambrizering en de plant in het decor zijn nep, de stemmen komen vanaf de geluidsband, de maskers uitdrukkingsloos. De figuren, met namen als Angel, Brook en Rocco, spelen in een soort soapverhaaltje; of is zijn het scènebeschrijvingen uit een pornofilm? Ze lopen rond met videocamera’s maar wat ze filmen wordt niet zichtbaar. Een televisie toont Japanse tekenfilms – nog meer onechte mensen.

Het decor (van Katrin Bombe) is een eindeloos draaiende carrousel van drie troosteloze kamers. Twee televisieschermen aan weerszijden tonen een hoek die je als toeschouwer net niet zelf kunt zien. Tijdens een feestscène komt de muziek van achter, zodat je steeds het idee hebt dat de vrolijkheid zich afspeelt in de kamer die je net niet ziet. Het draaien geeft de indruk van een peepshow, maar ook van een stripverhaal. Daardoor valt het eerst niet op dat een van de figuren in twee kamers tegelijk zit.

Gewapend met de filosofie van Baudrillard drukken de makers tergend en geleidelijk iets uit over uitbeelding, identiteit en zelfenscenering. Maar hoe artificieel de figuren ook zijn, en hoezeer ze hun lijven ook onder controle hebben, het lichaam speelt toch op. Ze moeten eten, drinken, dansen, masturberen.

Het eindigt in een grandioos smerige menstruatie-scène van vijf identieke figuren, even onsmakelijk als fascinerend. Een eindeloos ritueel van lichaamssappen in het continu ronddraaiende decor. Baudrillard stelt dat de wereld zó vol is van symbolen die nergens naar verwijzen, dat realiteit niet meer kan bestaan. Deze vrouwen tonen dat er één onontkoombare werkelijkheid is: die van het lichaam. Maar ze doen dat in een theatervorm waarin alles –zelfs het lichaamsvocht– opzichtig nep is.

Het is ongemakkelijk en verwarrend van Boogaerdt, Van der Schoot en Kennedy ons hier voorschotelen, maar zó zelfverzekerd en consistent dat de beelden en associaties blijven doormalen lang nadat de voorstelling is afgelopen. Onontkoombaar theater voor iedereen met een sterke maag.

Hideous (wo)men van Toneelgroep Oostpool/Boogaerdt & Van der Schoot/Susanne Kennedy. Gezien 19/12/13 in Haarlem. Te zien in Amsterdam (Frascati) 14 t/m 25/1. Meer info op www.toneelgroepoostpool.nl

Van den Vos van FC Bergman

Een levend bos, een overstromend zwembad en een moordaanslag in de koninklijke loge. De voorstellingen van het Vlaamse collectief FC Bergman zijn altijd groots, beeldend en spectaculair. Deze week verbouwen ze de Stadsschouwburg voor hun nieuwste voorstelling, Van den Vos, over het beest in de mens. “Het had nóg groter gemoeten”

Drie weken staat de voorstelling in de Antwerpse Bourla-schouwburg en elke avond is stijf uitverkocht. Na eerdere sensatievoorstellingen als 300el x 50el x 30el en de Terminator trilogie heeft de jonge groep FC Bergman een eigen publiek opgebouwd en raakte ze vast verbonden aan Het Toneelhuis, het grote Antwerpse gezelschap onder leiding van Guy Cassiers. Het stelde ze in staat om nog grootschaliger te werken: Van den vos is bijna een opera, met speciaal gecomponeerde muziek, filmscènes en een cast vol Vlaamse grootheden.

Ieder kind kent Van den vos Reynaerde vooral als vrolijk dierenverhaal, maar het Middeleeuwse epos, dat waarschijnlijk alleen nog gelezen wordt door studenten Nederlands, staat vol moord, misdaad en listige verdediging. Koning Nobel, die de misdaden van Reinaard probeert te stoppen, blijkt niet opgewassen tegen de listige streken van de vos.

Het idee voor de voorstelling kwam van componiste Liesa van der Aa, die een opera over Reinaard wilde maken. “Wij hebben eerder klassieke verhalen voor het theater bewerkt, dus het idee sprak ons aan”, vertelt acteur Stef Aerts na afloop van een van de voorstellingen. “Maar opera maken is niet ons vak. We hebben er nu filmisch muziektheater van gemaakt.”

De vijf theatermakers van FC Bergman bewerkten het verhaal stevig. “De grootste aanpassing is dat wij de vos van alle menselijkheid ontdaan hebben”, zegt Aerts “In de fabel staat hij, net als alle andere dieren, voor bepaalde menselijke eigenschappen. Voor ons is hij een idee, een figuur uit de bossen achter de glazen wand.”

Aerts refereert aan de doorzichtige wand in het decor, waarvoor de hele schouwburg grondig verbouwd is. De stoelen in de zaal zijn verwijderd en vanaf de balkons kijkt het publiek op een enorme stenen vloer met een zwembad. Het podium zelf ligt verscholen achter glas; pas als het licht aan gaat zie je dat er op het toneel een enorm bos is neergezet.

Ondanks de enorme afmetingen is Van den vos geen mythisch verhaal, benadruk Aerts: “We duiken in het hoofd van één figuur, de wolf Ysengrym (gespeeld door Dirk Roofthooft). Hij is een soort eerste minister of hofmaarschalk die zichzelf de opdracht heeft gesteld om de vos te vangen.” Gedurende de hele voorstelling word Roofthooft gevolgd door een een cameraman met steadycam. Aerts: “We maken grote beelden, maar het is allemaal te herleiden tot wat er omgaat in het hoofd van de Wolf. Want wat kan er wel allemaal niet in het koppeke van zo’n klein mens.”

Maar past die schaal nog wel bij zo’n psychologische benadering? “Het had nog veel groter gemoeten. Veel van wat er in zijn hoofd omgaat, komt eruit in beelden, het lijkt ook meer op film.”

Naast de live-opnames speelt film een grote rol in de voorstelling. Een paar keer verdwijnt de cameraman al filmend in het bos op het podium en zijn we ineens op magische wijze in een ruig landschap aan zee. Samen met de muziek van Van der Aa en het Berlijnse ‘solistenensemble’ Kaleidoskop zorgt het voor een vervreemdende, beklemmende ervaring.

Aerts: “We gaan nooit meer zo lang aan een voorstelling werken. We hebben er twee jaar intensief aan gewerkt, met het idee dat we nu eindelijk genoeg tijd zouden hebben om alles op tijd af te krijgen. Maar we hebben nog nooit een voorstelling gemaakt die zo kort voor de première af was.”

Van den Vos van FC Bergman, 16 t/m 18/1 in de Stadsschouwburg. www.fcbergman.be

Recensie: ‘We are your friends’ van De Warme Winkel

Een pot gevuld met eurobiljetten staat links vooraan op een verder vrijwel leeg toneel. Zo’n 6500 euro zit erin, legt een acteur van De Warme Winkel in slecht engels uit via het videoscherm. Ze moesten een Europese reisvoorstelling maken. Maar is het niet veel solidairder om het geld te geven aan lokale, hulpbehoevende kunstenaars? “Local is the new global!”

De voorstelling We are your friends van Nederlands meest interessante theatergroep De Warme Winkel speelde eerder o.a. in Brussel, Toulouse en Berlijn en komt nu thuis. Een aantal grappen over een onbekende theatergroep in Europa werkt minder goed. Bijvoorbeeld het uitgebreid coachen door Vincent Rietveld van een onterende performance van ‘lokaal talent’ Olaf Royé (ik ruil voor geld uit de pot), in wie we al snel Warme Winkelier Ward Weemhoff herkennen. Maar de boodschap van deze (erg lange) scène is duidelijk: wie het geld heeft, maakt ook cultureel de dienst uit.

Weemhoff is later met Maria Kraakman nog een onaangenaam opdringerig Roma-stel (“The backbone and pioneers of Europe”), waarna Mara van Vlijmen als actrice die niet weet in welke stad ze speelt sentimenteel naar huis belt. Ook de brief die Halina Reijn aan het Russische publiek voorlas wordt goed geparodieerd door meespelende technicus Rikus.

Het is allemaal niet subtiel wat De Warme Winkel doet, maar dan zonder de heldere boodschap die bij zo’n grove aanpak beter zou passen. Nu blijf je vooral achter met het idee dat culturele uitwisseling iets raars is op een continent dat op andere manieren al zo stevig is verbonden. De geldpot wordt overigens door Rikus bij het applaus schielijk weggehaald.

We are your friends van De Warme Winkel. Gezien 7/1/14 in Frascati. Aldaar t/m 11/1. Meer info op www.dewarmewinkel.nl.

Volksbühne naar Stadsschouwburg

overig,Parool — simber op 12 januari 2014 om 11:00 uur
tags: , , , , ,

De Volksbühne uit het voormalige Oost Berlijn is nog steeds een van de belangrijkste toneelhuizen van Duitsland. Eind februari/begin maart neemt de groep een week lang de Amsterdamse Stadsschouwburg over. Gistermiddag werd het programma van het festival Brandhaarden gepresenteerd aan donateurs en vaste bezoekers van de schouwburg, in aanwezigheid van de intendant van de Volksbühne, Frank Castorf.

Door de hele schouwburg staan kleine, oranje poppetjes: een wiel op poten. Het is sinds jaar en dag het logo van de de Volksbühne en vandaag kom je ze overal tegen: langs de trappen, op het toneel en zelfs in de toiletten. De gasten van de middag zijn welkom op het podium van de schouwburg, waar lange biertafels staan uitgestald en er wordt Berliner Pilsner en Glühwein geserveerd.

Het festival Brandhaarden kent in 2014 zijn derde editie. Ieder jaar zet de Stadsschouwburg één theatermaker of gezelschap centraal en toont in korte tijd meerdere voorstellingen, met een uitgebreid randprogramma. De eerdere edities werden georganiseerd rond het werk van de Münchner Kammerspiele (onder leiding van Johan Simons) en de Letse regisseur Alvis Hermanis en bewezen dat de belangstelling voor state-of-the-art theater uit Europa zeer groot is in Amsterdam.

Schouwburgdirecteur Melle Daamen opende de middag met een toost op de samenwerking met Berlijn. Voor Daamen was bij zijn aantreden de Volksbühne een van de inspiratiebronnen hoe de schouwburg moest worden: “De Volksbühne is een plek in de stad waar altijd reuring is. Behalve de voorstellingen zijn er ook debatten, concerten en twee heel goede bars.”

Tijdens de ‘overzichtstentoonstelling’ zijn vier voorstellingen van verschillende Volksbühne-regisseurs te zien. Van intendant Frank Castorf wordt Der Spieler getoond, gebaseerd op het verhaal van Dostojevski over gokken, vermengd met diens politieke fabel De Krokodil. En van de in Nederland zeer populaire Zwitserse regisseur Christoph Marthaler is de voorstelling Glaube Liebe Hoffnung te zien, met prachtige muziek en een monumentaal decor van zijn vaste ontwerper Anna Viebrock. Onbekender in Nederland, maar even bijzonder zijn de voorstellingen Murmel Murmel van Herbert Fritsch en Glanz und Elend der Kurtisanen van René Pollesch.

Castorf zelf toont zich zeer ingenomen met het hartelijke onthaal in Amsterdam. De notoir nurkse gezelschapsleider laat zich ontspannen interviewen en heeft na afloop nog ruim de tijd voor de pers. “Nederland was het eerste land buiten de DDR waar mijn werk waardering vond. De Nederlandse regisseur Léon van der Sanden bracht begin jaren tachtig mijn voorstellingen onder de aandacht van het Holland Festival. Die wilden het graag naar Nederland halen, maar dat mocht niet van de machthebbers. Ik mocht veel van mijn voorstellingen überhaupt niet spelen, en ze waren bovendien bang dat het grootste deel van de acteurs niet meer terug zou komen.”

De Volksbühne is een buitengewoon politiek theatergezelschap, met schurende opvattingen die vaak tot discussie leiden. “Ik probeer de leugens van deze tijd te ontmaskeren”, zegt Castorf daarover. “Theater heeft niet meer zoveel mogelijkheden om dat te doen. Je bent als regisseur als het kind uit De nieuwe kleren van de keizer, dat continu roept: ‘de keizer is naakt!’”

Die uitdagende boodschap zit ook al verwerkt in het beroemde logo. “Het lopende wiel is een rune die reizigers waarschuwde voor rondtrekkende roverbendes”, vertelt Castorf. Lachend: “Ik wil met de Volksbühne hetzelfde uitdragen: hier is gevaar! Blijf uit de buurt!”

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2025 Simber | powered by WordPress with Barecity