Verslag workshop Vivi Tellas
[voor de krant van DasArts]
Een vrouw schept aarde in een envelop. De aarde is gitzwart, de envelop maagdelijk wit. Ze schept met haar handen, de hoeveelheid aarde die in een envelop past blijkt opmerkelijk groot. Aan het eind stopt ze een doorgesneden roseval aardappel in de envelop en plakt hem dicht. “Iran” schrijft ze met dikke stift op de adreszijde, “Nederland” wordt de afzender. Als ze klaar is met de geconcentreerde handelingen wordt je samen met de vrouw verrast door het lawaai van de standwerkers, de drukke mensenmassa die zich van kraam naar kraam beweegt en de overal uitgestalde waren. Je was het misschien even vergeten, maar je stond midden op de Dappermarkt in Amsterdam.
‘Urban readymades’ noemt de Argentijnse theatermaakster Vivi Tellas dit soort theatervormen. In het kader van het herfstprogramma over interventies nodigden mentoren Ant Hampton en Edit Kaldor haar uit voor een workshop over ‘Found Theatre and the Urban Readymade’. Tellas stuurde de acht Dasarts-studenten en hun mentoren naar de Dappermarkt met de opdracht: bekijk de markt alsof het theater is, en maak een korte performance met mensen die je er tegen komt. Het lijkt op het procedé dat de Nederlandse theatermaker Adelheid Roosen ontwikkelde voor haar ‘wijksafari’s’, maar dan in de snelkookpan.
En zo schuifelt op een van de laatste mooie nazomerdagen een groepje van kraam naar kraam. Iedereen heeft een eigen kraam ‘geadopteerd’ en met de verkoper een korte voorstelling gemaakt, acht in totaal, die in een krappe twee uur voorbij trekken. Bij de worst en friet van Jan en Ans zingt Margo een lied, de studentes Ana en Agusta vergelijken hun liefdesleven met dat van bakkersmeisje Marjan en de Turkse snoepverkoper vertelt zijn levensverhaal aan de hand van de vier kleuren van zijn suikergoed. Bij de aardappelkraam de simpele handeling met de enveloppen en de aarde.
Maar niet alle studenten gebruiken de kramen als klein theatertje. Terwijl Bojan mee helpt om de groentekraam af te breken, gaat een van de verkoopsters in zijn plaats de markt op om klanten de vraag te stellen hoe een wereld zonder geld eruit zou zien. Orion heeft een grote witte pijl op zijn hoofd gebonden en deelt briefjes uit met uitleg over watercyclus en zelforganiserende systemen. En Ant en Edit werpen zich op als galeriehouders voor een van de bijzondere figuren die zich op de markt ophoudt: Iema Acrata, een grote, zwarte man die als act stokjes op zijn brede neus balanceert.
Niet alle acts zijn helemaal geslaagd. Leila liep een dag mee op de kraam van de stroopwafelverkoper, die haar een verhaal wilde vertellen over de oorsprong van haar naam. Maar op de dag zelf wilde hij de (Franstalige) tekst niet voorlezen; het contact blijkt fragieler dan gedacht. Sommige makers, zoals Margot, staan in hun optreden zelf centraal, anderen, zoals Mladen die contact zocht met de Turkse snoepverkoper, stellen zich meer op als regisseur op de achtergrond.
’s Avonds in Dasarts hebben de studenten hun eigen ‘markt’ gecreëerd. Ieder zit achter een eigen tafel, met producten die ze hebben meegenomen uit hun adoptiekraam. De bezoekers mogen rondlopen en in gesprek gaan. De studenten vertellen over hun belevenissen, hun keuzes en over de problemen die ze tegenkwamen. Achterin is een aparte ruimte waar de videoregistratie van de hele serie performances te zien is.
Bijzonder om te zien is de opmerkelijke connectie tussen Bojan en zijn wisselspeelster van de groentekraam. Terwijl hij met fruit van de kraam een overvloedige fruitsalade maakt, vertelt hij ’s avonds over het gemak waarmee zij in zijn denken mee ging en zijn opdracht uitvoerde. Op de video zie je haar heftig discussiërend over de markt lopen.
Minstens zo interessant is de interventie van Ant en Edit en hun evenwichtskunstenaar Iema Acrata. Hun besluit om deze stadse vreemde vogel te beschouwen als performancekunstenaar en zijn werkveld te verbreden –op de markt verkoopt hij ansichtkaarten van zichzelf; in Dasarts hebben Ant en Edit de foto’s opgeblazen tot A4 formaat– is een ongemakkelijke toeëigening die hem tegelijk bedwingt en uitvergroot. En die in merkwaardige tegenspraak is met Acrata’s motto: ‘be independent’.
Orion tenslotte laat je als bezoeker achter met de meeste vragen. Het begint al met de onmogelijke vragen die hij oppert bij de opdracht zelf: ik moet de markt bekijken alsof het theater is, maar hoe ziet theater er eigenlijk uit? ’s Avonds heeft hij geen kraam, maar een paar krukjes, waarop naar voren leunende, steeds ernstiger kijkende bezoekers zijn redeneringen aanhoren. Hij bekijkt de markt als systeem, een samenkomst van goederen uit de hele wereld en een processie van mensen die allemaal hun eigen weg volgen.
Door zijn uitleg van de watercyclus en van de theorie van ‘autopoiesis’ (over zelfreproducerende en zelf-organiserende systemen) ga je de markt weer op een andere manier bekijken.
Dat theater een mooie manier kan zijn om inkijkjes te krijgen in de stad en de verhalen te vertellen van haar bewoners en gebruikers is niet nieuw. Wat intrigeert aan deze serie performances is de diversiteit aan attitudes van kunstenaars ten opzichten van deze ‘urban readymades’. Stel je je op als dienstbare ambachtsman of –vrouw die de verhalen optekent? Ga je op persoonlijk niveau de verbinding aan? Gebruik je je macht als lid van de culturele elite? Of plaats je jezelf als beschouwer buiten de wereld? Op microniveau wordt hier de belangrijkste vraag gesteld voor de kunst op dit moment: hoe verhoud je je tot de wereld?