Werkteater, de mythe, de erfenis
Voor theatermensen overal ter wereld heeft het een status die alleen te vergelijken is met die van Johan Cruijff: het Werkteater (zonder h). Het toneelcollectief dat in de jaren ’70 het maken van theatervoorstellingen revolutionair anders benaderde heeft diepe sporen achtergelaten. Volgende week wordt een website gelanceerd met een groot aantal boeken en films, toneelregistraties, interviews, theaterteksten en foto’s van en over de groep.
Maar meer dan het materiaal is het Werkteater een mythe, een symbool van het vernieuwende toneel na de revolutie van de jaren zestig. En die na het uit elkaar vallen van de groep in 1984 invloed bleef houden omdat de leden (onder wie Joop Admiraal, Hans Man in ’t Veld, Shireen Strooker, Peter Faber, Marja Kok, Olga Zuiderhoek, René Groothof, Helmert Woudenberg en Gerard Thoolen) zich verspreidden naar alle hoeken van het Nederlandse theaterveld. Een terugblik in drie voorstellingen.
1. Allez Hop (1971)
De eerste twee jaar geven de twaalf spelers zich over aan experimenten in hun zelf verbouwde atelier aan het Kattengat (waar nu De Bitterzoet zit). In 1970 kregen ze van de toenmalige minister van cultuur Marga Klompé subsidie, maar –en dat was ongekend– de minister koppelde daar geen verplichting aan om voorstellingen te spelen. Het Werkteater wil in de eerste plaats een laboratorium zijn.