De opkomst van de reprise
In de afgelopen twintig jaar is de attitude tegenover reprises in het Nederlandse theater radicaal veranderd. Subsidiënten, gezelschappen en zalen hebben hun manier van werken aangepast om hernemingen van oud werk mogelijk te maken en regisseurs en spelers doen niet langer hautain tegenover het opnieuw opnemen van succesvoorstellingen. Dit seizoen maken de theaters het wel erg bont, met tal van reprises van voorstellingen van wel tien jaar geleden of nog ouder. Is de reprise-hausse alleen maar het beantwoorden aan de vraag van het publiek of is er meer aan de hand?
Wie niet oppast kan zich bij het doorbladeren van zijn of haar schouwburgbrochure lelijk vergissen in het jaartal. Het Nationale Toneel herneemt Strange Interlude (2003), Carver speelde Café Lehmitz (1991) en de kaarten voor Einstein on the Beach (1975) waren niet aan te slepen. Vorig jaar speelde de oorspronkelijk cast nog eens Theu Boermans’ De Presidentes (1993), Hotel Modern tourt nog steeds over de wereld met De Grote Oorlog (2001) en Toneelgroep Amsterdam presenteert dit jaar reprises van o.a. Het Temmen van de Feeks (2005) en Othello (2003).
Dat is des te opvallender omdat reprises in Nederland van oudsher een beladen begrip waren. Begin jaren negentig kon een voorstelling bij enorm succes (zoals Wilhelmina of Cloaca) in augustus nog vier keer herhaald worden, of twee seizoenen verder nog een korte tournee maken. Maar meestal waren de acteurs alweer met hun volgende voorstelling bezig en was het decor al verbrand. Er werd ook behoorlijk meesmuilend over reprises gesproken: zo’n voorstelling was een jaar later toch niet meer actueel? En moest je nu werkelijk avond aan avond je bekende kunstje vertonen voor de sukkels in de provincie die te belazerd waren om te komen toen het hot was en nu alleen maar kwamen omdat het een hit was?
Het programmeringsbeleid van Ivo van Hove bij Toneelgroep Amsterdam zorgde vanaf de eerste helft van de jaren nul voor een kentering: door het brede vaste ensemble dat hij formeerde en het grote aantal speelbeurten dat hem door Stadsschouwburgdirecteur Melle Daamen werd gegund, kreeg hij een enorme vrijheid om succesvolle voorstellingen op korte termijn langer door te spelen en op de langere termijn net zo vaak te laten terugkomen als er publiek voor was, terwijl minder geslaagde producties geruisloos van het repertoire werden gehaald. Het was nog niet zoals in Duitsland (waar de grote huizen iedere avond een andere voorstelling spelen en in geval van spelersziekte of andere calamiteiten op het laaste moment het programma gewisseld kan worden), maar er leek een heuse repertoirecultuur op te bloeien in de altijd zo door vernieuwing geobsedeerde Nederlandse theatercultuur.