Recensie: ‘Ghost Track’ van Blau Hynder

Parool,recensies — simber op 3 maart 2014 om 10:00 uur
tags: , , , ,

“Er is niets zo geil als koortjes inzingen.” Het leven van muzikanten in de opnamestudio is nog geen rijk ontgonnen gebied voor verhalenvertellers. Dick Hauser maakte nu bij Blau Hynder (muziektheater met Friese roots) de voorstelling Ghost Track, met Hein van der Heijden als bijna vergeten rockheld op zoek naar z’n comeback.

Een voorstelling over ouwe rockers als deze drijft op een vanzelfsprekende manier op clichés. De ster is sexy, impulsief, intens, drankzuchtig en onzeker; de driekoppige band is degelijk en loyaal; de man achter de knoppen (Henk Zwart) is melancholiek en een tikje jaloers. Rondom hen spon schrijver Jan Veldman met weinig woorden een aardig verhaal over stugge mannen voor wie gevoelens synoniem zijn met jankende gitaren.

De muziek van Stephan Jankowski (gitaar), Ruud Vleij (bas) en Anne Zwaga (sax/toetsen) bestaat uit zijn tamelijk generieke, maar soepel gespeelde rocksongs, met Van der Heijden als charismatische frontman; met z’n rechtopstaande haar, z’n witleren jack en strakke broek lijkt hij op een kruising tussen Herman Brood en Barry Hay.

Hij krijgt alleen weinig weerwerk van zijn medespelers en dat maakt de voorstelling een beetje vlak. Ook de muziek is iets te krachtig voor de theaterzaal en juist te keurig voor een dampend rockhol.

Pas helemaal aan het eind komt alle passie samen in één geweldig nummer, met Ellen ten Damme als ‘ghost appearance’ op band, een vurige Van der Heijden en met geweldig geile koortjes.

Ghost Track van Blau Hynder. Gezien 21/2/14 in Haarlem. Te zien in Amsterdam (Bellevue): 20-22/3. Meer info op www.ghosttrack.nl

Recensie: ‘Hyllos’ van De Veenfabriek en Asko | Schönberg

Wie te volgen? De gladde mediabespeler die stabiliteit en gelijkheid verzekert, of de charismatische ster die een nieuwe, democratische toekomst belooft? Aan het eind van Hyllos doen ze beiden een plechtige oproep aan ons, het publiek, maar allebei hebben in de tweeëneenhalf uur ervóór bijna al hun geloofwaardigheid verspeeld.

Sinds de jaren ’90 vertaalt Herman Altena klassieke tragedies voor diverse theatergroepen. Paul Koek, artistiek leider van De Veenfabriek, nodigde hem uit om zijn eerste toneelstuk te schrijven. Het werd –bijna vanzelfsprekend– ook weer een klassieke tragedie, zij het een met bijzonder actuele thema’s die door regisseur Koek, samen met het Asko|Schönberg ensemble verwerkt werden in een intelligente, maar ook erg steriele muziektheatervoorstelling.

Hyllos (Joep van der Geest) is de oudste zoon van de mythische koning Herakles van Trachis, die na de dood van zijn vader besluit om een nieuwe staatsvorm in te voeren: de democatie, die hij heeft leren kennen tijdens zijn verblijf in het bevriende Athene. Dat stuit op verzet van Lykos (Reinout Bussemaker), een oude bondgenoot van Herakles, die in zo’n ongewis experimenteel avontuur vooral risico’s ziet.

De voorstelling speelt zich af op een verhoogd podium dat is ingericht als televisiestudio, als moderne vertaling van het marktplein voor het paleis die veel Griekse tragedies als plaats van handeling hebben. Hyllos en Lykos redetwisten in de mooie, ritmisch retorische verzen van Altena, terwijl de klanken van de strijkers en blazers van het Asko|Schönberg zich vermengen met de diepe electronica van Ton van der Meer en John van Oostrum.

Het conflict komt op scherp te staan door dreiging uit Athene, waar de prille democratie is gekaapt door een geslepen populist (een opvallend mooi sprekende Bas Maassen). Het blijft allemaal zeer beschaafd aan de talkshow-tafel, maar als publiek zijn wij natuurlijk gepokt en gemazeld in het doorzien van de idealistisch verpakte strijd om de macht.

Altena’s beschouwing over de idealen en de zwakheden van de democratie krijgt een antwoord door middel van Koek’s radicaal doorgevoerde totaaltheater; dans, video, mime, een stukje strip, toespraken, dik aangezette emoties staan naast elkaar, begeleid door een onvoorstelbare diversiteit aan muziekstijlen, van speciale composities van Derek Bermel –gebaseerd op Bulgaarse volksliedjes- tot breekbare rocksongs, improvisaties en fragmenten van Bruckner en Diepenbrock – en toch een stijlvast geheel, en in die vorm een symbool van een ideale, vrije, superdiverse samenleving.

Maar hoe razendknap de voorstelling ook in elkaar steekt, hij roept te weinig emoties op. Vooral de muziek blijft een verstandelijk genot, en ondanks een oorlog, verloren kinderen, verraad en een staatsgreep blijven de twee belangrijkste emoties die bij de klassieke tragedie horen, angst en medelijden, onopgeroepen. En zelfs die afwezigheid is nog in te passen in Koek’s bouwwerk: zijn politici die de emoties bespelen niet het gevaarlijkst? Maar voor het theater is toch meer warmte nodig.

Hyllos van De Veenfabriek en Asko|Schönberg. Gezien 3/12/13 in De Duif. Aldaar t/m 6/12. Meer info op www.veenfabriek.nl

Muziektheater, het einde van een discipline?

beschouwingen,Theatermaker — simber op 26 november 2013 om 22:16 uur
tags: , , ,

Op de laatste editie van de Parade was het onontkoombaar: uit vrijwel iedere tent klonk live muziek. Of het nu ging om een musicalversie van een Shakespeare-tragedie, een dansvoorstelling met live dj-mix of cabaretiers met band, voorstellingen zónder muzikale begeleiding moest je met een lantaarntje zoeken. En dat roept de vraag op: wat betekent de term muziektheater nog als al het theater muzikaal is geworden?

De zomerfestivals toonden dit jaar een culminatie van een langer lopende trend: muziek bij theatervoorstellingen is volstrekt onmisbaar geworden en wordt steeds serieuzer genomen. De lijst voorbeelden is eindeloos, van de spelende en zingende acteurs in Funzone van Mugmetdegoudentand en het ideale samengaan van spelen en spelen van Sadettin Kirmiziyüz en The Sadists in Somedaymyprincewill.com, tot de uitgeklede Wagneropera in Wunderbaums Spookhuis der geschiedenis en de Afri-country in Ouagadougou van Tijdelijke Samenscholing; muziek fungeert niet (alleen) als sfeerbepaler, maar is een structurerend element in voorstellingen en geeft niet alleen een gevoelslaag, maar –en dat is vooral goed zichtbaar in een stijlencocktail als Somedaymyprincewill.com– biedt ook een eigen betekenis door contrasten te tonen of nieuwe hybrides te scheppen.

Vanuit Duitsland en België rukt de rockconcert-esthetiek op – acteurs en muzikanten achter microfoons in een woud van apparatuur – zoals in Fabian Hinrichs’ Die Zeit schlägt dich tot, Macbeth van Zuidpool en Moby Dick: Het concert van De Veenfabriek en Schauspiel Bochum, terwijl ik in Nederland in het afgelopen seizoen juist dj-tafels en Kaoss Pads zag waarmee spelers de jaren negentig terughaalden in voorstellingen als Kwartet van Urland en De nineties op de Parade.

De huidige generatie makers in de kleine zaal heeft bijna allemaal naast een eigen scenograaf ook een vaste componist. Voor de MightySociety-cyclus was de soundscape van Florentijn Boddendijk en Remco de Jong net zo bepalend als de beelden van Maze de Boer. Rocksterren als Richard Janssen en Roald van Oosten maakten de overstap naar het theater, de eerste als geluidsontwerper bij onder anderen Susanne Kennedy en De Warme Winkel, de laatste als componist bij onder meer Marjolijn van Heemstra, De Veenfabriek en deze zomer nog met prachtige Frans aandoende liedjes in het Amsterdamse Bos bij Cyrano. Alamo Race Track werkte een paar keer met Jakop Ahlbom en kreeg zozeer de smaak te pakken dat de band nu gaat werken met Conny Janssen Danst.

Maar de versterkte positie van muziek uit zich niet alleen in het gebruik van live muziek: ook de door Ivo van Hove vaak gebruikte tactiek om bij een voorstelling muziek te gebruiken van een soundtrack met één artiest (zoal Neil Young in Opening night, David Bowie in Angels in America en recent Randy Newman in Lange dagreis naar de nacht) of de eigen gecomponeerde filmische muziek van Thibaud Delpeut geven aan dat de meeste theatermakers inmiddels op conceptueel niveau nadenken over de rol en betekenis van muziek in voorstellingen.

En dat is interessant, want juist dat conceptuele nadenken over muziek was lang voorbehouden aan de twee beste en invloedrijkste muziektheatergroepen van Nederland: Orkater en De Veenfabriek en het is geen verrassing dat het huidige hoogtij van het muziektheater voor een belangrijk deel het gevolg is van de inspanningen van Marc van Warmerdam en Paul Koek om jonge muzikanten en theatermakers bij elkaar te brengen. Orkater bracht ‘theaterbands’ voort als Susies Haarlok en The Sadists en vanuit De Veenfabriek ontstonden Touki Delphine en Track. Boddendijk en De Jong zijn ook leerlingen van Koek uit het Hollandia-tijdperk. Maar het gaat niet alleen om mensen, maar vooral om een attitude: we kunnen Van Warmerdam en Koek rustig de eer geven voor het bewust maken van twee generaties theatermakers voor de mogelijkheden van muziek in theatervoorstellingen.

Dat wil overigens niet zeggen dat in alle veelkleurige vormen van het hedendaagse muziektheater muziek de grote, min of meer autonome rol heeft als bij deze gezelschappen. In veel voorstellingen is de muziek voornamelijk illustratief of dienstbaar aan tekst of regie, en in het ergste geval is het deurtje-open-band-speelt-deurtje dicht. Maar hoe vaker componist en muzikanten meewerken aan voorstellingen –liefst natuurlijk bij dezelfde groep– hoe groter de rol is die ze kan opeisen. En vanuit dergelijke samenwerkingen kunnen ook weer nieuwe initiatieven ontstaan waarbij de theatrale dromen van de muzikanten centraal staan: de theatrale videoclips die Roald van Oosten voor zich ziet of de podiumpresentatie van Alamo Race Track, neergezet door Jakop Ahlbom.

Je zou dus kunnen zeggen dat het muziektheater aan het einde van een natuurlijke cyclus is gearriveerd: vanuit een eigen genre is het ‘reguliere’ theater diepgaand beïnvloed. Muziektheater heeft gewonnen. Dit is des te opmerkelijker omdat de zo’n tien jaar geleden nog tot gekmakens toe gebruikte term ‘cross-over’ volledig uitgestorven lijkt: tegenwoordig gaan theatermakers pragmatischer met hun werk om en zowel opleidingen als subsidiënten zijn beter ingespeeld op een meer fluïde genrebegrip. De term muziektheater is in zekere zin ‘gedeproblematiseerd’.

(Let wel: ik suggereer geenszins dat Orkater of de Veenfabriek geen subsidie meer zouden verdienen, alleen dat het vruchtbaarder zou zijn om dergelijke groepen in hetzelfde kader te beoordelen als alle andere theatergroepen. Het feit dat Orkater nu zowel geld krijgt uit de theaterpot als uit de muziektheaterpot bewijst al hoe absurd het onderscheid is geworden.)

Het eigen genre was nodig zo lang er binnen het toneel geen ruimte was voor muzikaal besef dat wegen bewandelde buiten de opera, musical of kleinkunst. Maar genres liggen niet vast, hoezeer disciplinespecialisten en beleidsmakers ze ook proberen te fixeren in opleidingen, instituten en subsidieregelingen. Bovendien was muziektheater nooit een samenhangende discipline. Orkater gebruikt popmuziek als referentiekader, terwijl De Veenfabriek veel sterker gewortelt is in de moderne klassieke muziek en het conservatoriumcircuit. Weer andere groepen richten zich meer op klassieke muziek of folk. Wat is dan nu nog de rechtvaardiging voor het verschil tussen muziektheater en muzikaal toneel?

Als criticus is een ander, zelden gebruikt onderscheid veel relevanter, namelijk dat tussen ‘Gesamtkunstwerk’ en ‘Bühnenkomposition’. Het eerste gaat over een podiumkunstwerk waarvan alle onderdelen geïntegreerd worden en dezelfde betekenis, belevenis of richting hebben en gaat terug op Wagners ideeën over de synthese van alle kunstvormen. Het tweede is een term van Wassily Kandinsky die een kunstvorm nastreefde waarin de verschillende onderdelen –hij onderscheidt ‘muzikale klank en zijn beweging’; ‘menselijke fysieke en emotionele klanken en bewegingen’; en ‘kleuren en hun beweging’– in essentie zichzelf blijven, met elkaar contrasteren en vanuit hun tegengestelde eigenheid een symfonisch kunstwerk vormen.

Terugkijkend op de lijst voorbeelden zijn de scheidslijnen niet moeilijk te trekken: regisseurs als Van Hove, Delpeut, De Vroedt, Ahlbom of Urland lijken met Gesamtkunst-makers: alle middelen in hun voorstellingen zijn ondergeschikt aan één concept. De Veenfabriek, De Warme Winkel, Wunderbaum en de Tijdelijke Samenscholing lijken me Bühnen-componisten: vanuit een wirwar aan stijlen, invloeden en eigenzinnige makers ontstaat een losse compositie.

Daarbij heeft muziektheater een lichtend voorbeeld: de mime. Ook een apart genre, met een eigen attitude die het theater enorm verrijkt heeft en er uiteindelijk volledig in is opgegaan. De aansluiting van Boogaerdt/VanderSchoot bij Oostpool toont de rijkdom aan mogelijkheden die ook een geïntegreerder idee over muziektheater zou bieden. Orkater of de Veenfabriek die een BIS-gezelschap redt – dat is nog eens iets om naar uit te kijken.

Pophelden in het theater

Voor (ex-)rocksterren lonkt het theater. Dit weekend gaat de voorstelling Lebensraum in première, een samenwerking tussen regisseur Jakop Ahlbom en rockgroep Alamo Race Track. Ook andere popmuzikanten, zoals Richard Janssen of Roald van Oosten, slechten de muur tussen de twee genres. Maar de zoektocht naar het bandjesgevoel blijft. “Theater voelde als een nieuw territorium voor mijn fantasie.”

Het zijn drie muzikanten van verschillende generaties. Richard Janssen was de frontman van Fatal Flowers, een van de beste Nederlandse bands van de jaren tachtig; Roald van Oosten werd bekend met Caesar in de jaren negentig; en Leonard Lucieer staat nu stevig in de belangstelling met zijn band Alamo Race Track. Allemaal werden ze gevraagd om mee te werken aan een theatervoorstelling en bij allemaal bleef het niet bij één keer.

“Ik werd in 2002 door Stef Kamil Carlens van Zita Swoon gevraagd of ik hem kon vervangen op tournee”, vertelt Janssen, “Hij werkte mee aan de voorstelling Carmen van Toneelgroep Amsterdam, waar ze een hele band hadden meespelen op het toneel. Via een paar acteurs – theater is net als popmuziek een klein wereldje – kwam ik in contact met regisseur Marijke Schermer. Voor haar voorstelling Orestes maakte ik een geluidsdecor dat de acteurs zelf konden bespelen. Dat vonden ze zo leuk dat ze zeiden: maak de rest van het decor ook maar. En dat ben ik blijven doen voor al haar voorstellingen.”

Bij Van Oosten liep het contact via toneelspeler Ingejan Ligthart Schenk. “Hij nodigde Caesar uit om te komen spelen op het festival Fin de Saison van zijn gezelschap ’t Barre Land en Discordia op het Westergasfabriekterren. Een paar jaar later kwamen we elkaar weer tegen en dat was eigenlijk een heel goed moment voor mij. Caesar was net uit elkaar en ik was op zoek naar een volgende stap. Ingejan en ik hebben toen in 2008 samen een voorstelling gemaakt, Wooff Wooff, een combinatie van theater, muziek, beeldende kunst en literatuur. Het voelde als een nieuw territorium voor mijn fantasie.”

De samenwerking tussen Jakop Ahlbom en Alamo Race Track kwam iets doelgerichter tot stand: “Jakob wilde een voorstelling maken met live muziek”, vertelt Lucieer, “en dan niet met een paar losse muzikanten, maar met een echte band. Toen is hij gewoon in Concerto of Get gaan zoeken naar Nederlandse bands en bij ons uitgekomen. Tegelijkertijd zaten ook wij in een rare tussenperiode: twee bandleden waren vertokken en dat was voor ons een aanleiding om iets heel anders te gaan doen. En zo ontstond twee jaar geleden de voorstelling Innenschau.”

Lucieer is inmiddels volop aan het repeteren voor de volgende samenwerking met Ahlbom: Lebensraum, gebaseerd op het werk van Buster Keaton. “Met Jakop praten we in het begin vooral veel over muziek of goeie films om zo te komen tot een sfeer van de voorstelling. Bij Keaton denkt iedereen aan de pianobegeleiding bij stomme films, in onze voorstelling probeert de muziek iets meer het drama te volgen. Jakop neemt alle repetities op op video en ’s avonds kijken we samen naar wat werkt en wat niet. De muziek of liedjes die dan geleidelijk ontstaan, moeten in deze laatste weken gemonteerd worden in de voorstelling. Dit keer is het iets lastiger omdat niet de hele band op het toneel staat, maar alleen Ralph Mulder en ik. Dus nu zijn we aan het puzzelen hoe we alles dat we bedacht hebben live gaan doen. We hebben soms handen tekort.”

Waar Lebensraum een gelijkwaardige samenwerking is tussen autonome theatermakers en musici werkt Janssen tegenwoordig als vaste geluidsontwerper van regisseur Susanne Kennedy op een andere manier: “Ik verbaas me er altijd over als ontwerpers los van elkaar werken en niet bij de repetities zijn. Het belangrijkste voor het geluidsontwerp is toch de dramaturgie: een theatervoorstelling moet een totaalkunstwerk zijn, met één gedachte. Ik noem mezelf heel bewust geluidsontwerper. Als ik aan een voorstelling werk, heb ik geen eigen muzieksmaak of stijl. Ik ben er vanaf de eerste repetitiedag bij, waardoor er wederzijdse invloed is tussen geluidsontwerp, beeld en regie. In popmuziek vond ik het ook altijd interessant dat er veel kunstvormen bij elkaar komen, naast muziek ook poëzie, performance, fotografie en video. Zowel theater als muziek zijn het best als het allemaal in elkaar grijpt.”

Van Oosten is van alledrie het meest aan het experimenteren met nieuwe mengvormen. “Ik heb in het theater op heel verschillende manieren gewerkt: soms maakte ik een soundtrack, zoals voor een film, soms is het een creatieve samenwerking, soms sta ik op toneel met liedjes op basis van andermans teksten. Ik heb al muziek gemaakt van Martin Crimp, Edgar Allen Poe en Emily Dickinson. Tegelijk heb ik heel veel voorstellingen gezien en zo manieren geleerd om méér te vertellen dan alleen m’n eigen emotie. Caesar was toch een echte jaren negentig-band, die emotionele liedjes met veel energie eruit gooide.”

“Maar mijn droom is een creatieve club hebben die op vaste avonden op aparte lokaties mensen meeneemt naar een andere wereld. Dat is voor mij persoonlijk de belangrijkste kracht van theater, terwijl je tegelijk wordt verrast en ontroerd en wordt uitgedaagd in je denken. Ik denk dat ik dat nu gevonden heb met het project Soonday&Moonday, waarmee we eind deze maand op Tweetakt staan.” Dus toch weer een soort bandje, zij het een bandje dat niet alleen muziek maakt.

Ook Janssen ziet in de collectieve aanpak het bandjesgevoel terugkeren: “Misschien zijn we met Susanne en haar vaste ontwerpers en actrice Çigdem Teke ook wel een soort band, met Susanne als de lead. Ik vertaal wat Susanne voor vormideeën heeft in geluid.”

Maar hoewel de manier van werken dus erg overeenkomt, blijven de twee werelden sterk gescheiden. “Ik vond dat erg opvallend”, zegt Lucieer, die met vader Rudolf, zus Jara en broer David uit een echte theaterfamilie komt. “Het is ons vaste publiek grotendeels ontgaan dat we een theatervoorstelling hebben gemaakt. Het is ook een groot verschil in planning: theater wordt soms wel twee jaar vooruit gepland, soms wel. Als band kan dat niet; onze laatste plaat is net uit in Duitsland, en we hebben er een aantal keer opgetreden. Afhankelijk van het succes daar beslissen we op heel korte termijn dat we teruggaan. Maar als een theatervoorstelling succesvol is moet je hopen dat je volgend jaar terug mag komen.”

Maar ook op een dieper niveau zijn de verschillen groot. Lucieer: “Muziek wordt begrepen en ervaren op een elementair niveau. Theater gaat meer over ideeën en achterliggende thema’s” Van Oosten: “Wat ik zag bij ’t Barre Land sprak me enorm aan: muziek kon onderdeel zijn van een enorm verhaal, met een visuele en intellectuele dimensie. Generaliserend gezegd hebben popmensen meer een do it yourself-mentaliteit, ze doen alles van schrijven tot plaat opnemen tot promotie. Ik heb wel geleerd van de professionaliteit en de organisatiegraad van theater. Veel jonge groepen moet meerjarenplannen schrijven en dat helpt enorm om navelstaarderij te voorkomen. De Warme Winkel of Marjolijn van Heemstra hebben enorm goed voor ogen waar ze naartoe willen, dat vind ik inspirerend.”

Is er dan ook verschil in het soort mensen? “Popmuziek is meer familie en theater meer een pleeggezin”, zegt Janssen. “Sommige bands, zoals De Dijk, staan rustig dertig jaar samen op het podium. In het theater werk je veel meer op projectbasis: dan ben je twee maanden elkaars beste vriend en daarna is het weg. Er zijn ook veel meer vrouwen in het theater, dat maakt het iets minder ouw-jongens-krentebrood.”

En nemen de popmuzikanten nog een beetje theater mee in hun eigen werk? Lucieer: “Je merkt wel dat theatereffecten goed werken.” Lachend: “Jakops jeuken om onze optredens onder hand te nemen. Maar zelf vind ik vind het ook mooi als er gewoon een band staat zonder opsmuk. Het moet wel bij je passen.”

Lebensraum van Jakop Ahlbom en Alamo Race Track gaat op 23/3 in première in de Toneelschuur in Haarlem. Meer info op www.jakopahlbom.nl

Soonday&Moonday van Ghosttrucker en Fauna van Sanne van Rijn – beide met Roald van Oosten – zijn te zien op festival Tweetakt in Utrecht. Meer info op www.tweetakt.net

Interview Lizzy Timmers

Parool — simber op 28 maart 2011 om 20:27 uur
tags: , , , ,

Tijgers noemen ze ze: de moderne componisten die hen gevormd hebben. Paul Koek en Lizzy Timmers bedachten de voorstelling In de tijd van tijgers voornamelijk bij de Koeks platenkast, zij steeds nieuwe muziek opduikend en hij luisterend naar platen die hij al vijftien jaar niet meer had gehoord. De voorstelling is deze week in Amsterdam te zien.

Lizzy Timmers (Rotterdam, 1980) is nu voor twee jaar verbonden aan De Veenfabriek, het Leidse muziektheatergezelschap van Paul Koek. “Het was vanaf het begin een grote wens alleen samen met hem iets te maken,” vertelt ze in een Amsterdams café, “Om elkaar op die manier te leren kennen.”

Toen Koek slagwerk studeerde op het Haagse conservatorium kwam hij voor het eerst in aanraking met componisten als Webern en Berio. “Bij de platenkast bij hem thuis ben ik heel veel vragen gaan stellen over hoe het was om in aanraking te komen met de klassiek moderne muziek en wat het voor hem betekende. Hij vertelde hoe bepalend die muziek was voor zijn leven en we draaiden platen die hij zelf al jaren niet meer had gehoord. Voor mij was het heel tof om hem de partituren van Stockhausen uit te zien leggen.” Ook werden ze geïnspireerd door het boek The rest is noise van Alex Ross, een muziekgeschiedenis van de twintigste eeuw.

De voorstelling gaat over die muziek, maar uiteindelijk ook veel meer over generaties en hoe je omgaat met traditie en geschiedenis. “Paul heeft op het conservatorium nog vrij autoritair les gekregen: de geschiedenis werd erin geramd. Het was een doorgaande lijn en als je de traditie leerde kennen kon je jezelf uiteindelijk op die lijn plaatsen. Dat is moeilijk voor te stellen voor mij: ik ben eclectisch, ik ben opgevoed in een wereld die vrijwel uitsluitend uit het heden bestaat.”

“Ook bij het maken van de voorstelling kwamen we datzelfde weer tegen: ik ben vrij associatief en hij kan dingen op een heel abstract niveau uitwerken. Maar Paul is niet ouderwets, hij is ook heel modern in z’n denken. De muziek die wij in de voorstelling maken is heel erg van nu geworden. Jazzy en punk, en ik zing ook een nummer van de Zuidafrikaanse hiphoppers van Die Antwoord.”

“Het was echt nieuw voor mij dat ik zo geraakt werd door die modernistische avant-garde muziek. Het is een enorme rijkdom om je te kunnen laten raken door iets uit het verleden. Je vergeet af en toe dat heel veel dingen om ons heen ooit bevochten zijn. Maar omdat we ze vanzelfsprekend vinden dreigt hun betekenis weg te zakken. Voor mij hielp het om via Paul weer even dat vuur van die oorsprong te voelen.”

Het is opvallend dat Timmers een voorstelling als In de tijd van tijgers maakt, want eigenlijk is ze helemaal geen muziektheatermaker. “Ja, ik ben opgeleid tot ‘performer’, maar dan weten de meeste mensen nog steeds niet wat je bedoelt. Ik kan zingen en gebruik meestal in mijn voorstellingen allerlei disciplines: lezingen, dans, of ook wel muziek. Ik houd ervan om bijvoorbeeld een hele rationele tekst te onderbreken met een rare performance. Zo kun je een voorstelling componeren met heel verschillende onderdelen. Sommige critici vinden dan dat ik de rode draad loslaat, omdat ik in iets in een andere discipline doe. Maar voor mij is het heel logisch, en volgens mij voor een niet ingevoerde bezoeker ook.”

Terwijl ze nog tourt met In de tijd van tijgers werkt ze alweer aan twee andere voorstellingen bij de Veenfabriek. “Bij de Nederlandse Operadagen gaan we met Medea doen met muziek van Wim Henderickx en tegelijk werken we al aan het project Moes. Dat is een samenwerking met Zina, de groep van Adelheid Roosen over mensen in volkstuintjes in Leiden en Amsterdam Noord.”

Eerder speelde Timmers al bij het OT in Rotterdam, het gezelschap van haar ouders Gerrit Timmers en Mirjam Koen. “Ik was daar in dienst als actrice en daar heb ik veel van geleerd, maar na verloop van tijd wordt ik onrustig en moet ik weer verder.” Timmers is tevreden bij De Veenfabriek, maar ook hier ziet ze haar onderdak bij als tijdelijk. “Ik ben een vreemde eend. Ik heb ruimte nodig om in m’n eentje te knutselen.”

In de tijd van tijgers van De Veenfabriek is te zien in Frascati van 30/3 t/m 2/4. Meer info op www.veenfabriek.nl

Recensie: ‘Kokoschka live!’ van De Warme Winkel e.a.

“Wij weten dat u er niets aan gaat vinden, maar wij móeten dit brengen. Want dít is onze cultuur.” Het Haagse publiek is gewaarschuwd; de theatergroepen die tussen de Mondriaans en het zilverwerk zijn neergestreken in het Gemeentemuseum zijn er niet om te behagen. De vijfde voorstelling van De Warme Winkel in hun serie over Oostenrijkse kunstenaars (na o.a. Rilke en Thomas Bernhard) mist de persoonlijke visie van de eerdere delen, maar gaat in theatrale uitzinnigheid heerlijk overboord.

Oskar Kokoschka was enfant terrible van beroep en in het Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog joeg hij de burgerij schrik aan met zijn expressionistische portretten en theatervoorstellingen. Hij was betrokken bij de Münchensche kunstenaarsgroep Der Blaue Reiter rondom Kandinsky en dat vormt de verbinding tussen de voorstelling en het museum, waar een tentoonstelling rondom die beweging te zien is.

In tegenstelling tot de eerdere voorstellingen, waarin de acteurs expliciet commentaar op het onderwerp en hun zoektocht gaven, kiest De Warme Winkel nu niet voor uitleg, maar voor inzet. We zien een aaneenrijging van scènes ontleent aan Kokoschka’s werk: naakte mannen die teksten voordragen, tableaus over zijn oorlogsverwondingen en over zijn angst voor vrouwen, sketches over zijn heftige affaire met Alma Mahler, allemaal met brille ontleend aan zijn visuele stijl, met verwrongen mimiek en lichaamshoudingen en een soundtrack van de jonge muzikanten van De Veenfabriek die nu eens lawaaiig in de weer zijn met bekkens en sirenes en dan weer verrassend melancholieke muziek maken met klokkenspel en cimbalom.

De hele speelruimte lijkt een atelier. De meeste scènes spelen op een verhoogd toneeltje met een goedkoop voordoek en bordkartonnen bomen, maar tussendoor rennen de spelers rond, schilderen ze aan de zijkant nieuwe abstracte lijnen op hun gezicht of hebben ze babbelende onderonsjes met een deel van het publiek. Of ze gaan ineens tussen het publiek staan om ‘boe!’ te roepen tegen hun eigen voorstelling, en rennen dan weer naar het toneel om ‘fuck you!’ terug te schreeuwen.

Een logische ordening is nauwelijks te ontdekken; het lijkt erop dat Marien Jongewaard vooral de kunstenaar zelf speelt (soms rondlopend en louter “Expressionisme!” orerend), Jeroen de Man een levensgrote pop die Kokoschka na de oorlog liet maken die zoveel mogelijk op Alma moest lijken en Mara van Vlijmen ‘de vrouw’ – “het morsige moeras van de voortplanting”. Het is groteske gekkigheid die meeslepend werkt vanwege de manische energie waarmee ze het uitvoeren en de virtuositeit van hun grappen.

Toch zit er iets storends in de vette ironie waarmee ze het onderwerp te lijf gaan. De scènes zijn geestig, inventief en absurd, maar nooit echt aangrijpend, tergend of teder. Wat trok de makers nou toch zo aan in die rare Kokoschka? We komen het niet te weten, en zo ga je na zo’n volle avond theater toch een beetje leeg naar huis.

Kokoschka live! van De Warme Winkel, Veenfabriek en Nieuw West. Gezien 25/3/10 in het Gemeentemuseum Den Haag. Aldaar t/m 25/4. Meer info op www.kokoschka.nl

Recensie: ‘The City’ van De Veenfabriek

De acteurs komen gehaast binnen, alsof ze te laat zijn. Ze kleden zich snel om, doen een paar poses, trekken weer andere kleren van de rekken die links en rechts staan achter een doorzichtig gordijn over de hele breedte van het podium. Achter dat gordijn ook nog een lange tafel volgeladen met speelgoed en een andere tafel vol met plastic bloemen en planten. En een clavecimbel en wat electronische instrumenten van muzikant Ton van der Meer

Martin Crimp is misschien wel de meest Europese van de huidige Engelse toneelschrijvers. Verwacht van hem geen realistische well made plays, maar hoekige stukken waarin de werkelijkheid ontspoort. Crimp zag bij toeval een youtube filmpje van de voorstelling naar zijn stuk Haar leven, haar doden die de muziektheatergroep De Veenfabriek een paar jaar geleden maakte in de V&D in Leiden en was daarvan zo onder de indruk dat hij regisseur Paul Koek vroeg om The City te spelen.

Na het wilde begin lijkt het even een bekend verhaal te worden. Man en vrouw (Reinout Bussemaker en Yonina Spijker) met een burgelijk bestaan vertellen elkaar hun dagelijkse belevenissen. Hij maakt zich zorgen over zijn werk, zij had een merkwaardige ontmoeting met een schrijver uit een ver land. Maar gaandeweg krijg je meer en meer aandacht voor twee andere spelers, dubbelgangers of misschien geesten van de eersten, min of meer hetzelfde gekleed, maar jonger, die zonder tekst de handelingen lijken te becommentariëren. Ze worden gespeeld door jonge mimers. De pianomuziek van Van der Meer wordt doorkruist door snerpende, onheilspellende klanken.

De voorstelling gaat te lang door op dezelfde grondtoon van vervreemding, en wordt dan ruw opengebroken door Anneke Blok die als onwelkome buurvrouw klaagt over de kinderen en een gruwelijke monoloog begint over de vernietiging van een stad in een verre oorlog. Ook zij heeft een dubbelgangster, die met ontbloot bovenlijf een grote cactus omhelst. De heftige uitbarsting staat haaks op de eerdere afstandelijkheid, maar als daarna de sfeer niet verandert snak je naar meer van haar inbreng.

Toch zuigt de voorstelling zich vast in je onderbewustzijn. Vooral door de mooie rol van Spijker; lijzig, maar met een onderhuidse manie. En door de muziek die helemaal aan het eind de ‘echte’ mensen en hun dubbelgangers op een prachtige manier bij elkaar brengt.

The City van De Veenfabriek. Gezien 25/2/10 in Leiden. In Amsterdam (Frascati) 12-16/3. Tournee t/m 3/5 Meer info op www.veenfabriek.nl

Recensie: Licht is de Machine van De Veenfabriek

Sinds een paar jaar werkt Paul Koek vanuit Leiden aan zijn avant-garde combinaties van locatie- en muziektheater. Nu is zijn gezelschap De Veenfabriek neergestreken in een reusachtige hangar op het voormalige marinevliegveld Valkenburg, waar hij het ambitieuze maar moeilijk te doorgronden project Licht is de Machine regisseerde.

Een enorm groen uitgelicht blok verdeelt de ruimte in tweeën. Erin is een lage smalle spleet uitgespaard, waardoorheen we een Katwijks zeegezicht zien. De voorstelling begint met het afbreken van het enorm brede schilderij, zodat we de enorme hal erachter zichtbaar wordt. Het is als een waarschuwing: u hoeft verder geen herkenbaarheid te verwachten.

Wat we wel zien is (onder heel veel meer) een vertederende dans van kleine koepeltentjes, acteur Joep van der Geest die op high-tech mechanische stelten het toneel over rent, een klein orkestje dat minimal music, big band, folky liedjes ondersteund door sirenes en chinese muziek speelt, een enorme carnavalswagen met een meeuwenkop en een verdwaalde postbode op een motorfiets.

Achterliggend thema is het utopische ideaal van de 18e eeuwse filosoof  Charles Fourier waarin arbeid niet langer dient om identiteit of geld te verkrijgen, maar om aan elkaar goed te doen. “Een mens die acht uur per dag vuilnis ophaalt wordt gereduceert tot een vuilnisman, maar iemand die uit vrije wil twee uur per week vuilnis ophaalt blijft een mens die helpt de rommel op te ruimen.”

Van daaruit worden uitstapjes gemaakt naar utopieën van de verschillende acteurs zelf: Van der Geest als profeet van de mens-machine, Reinout Bussemaker als filosoof van de passie, Lizzy Timmers die het leven als kinderspel wil beleven en Yonina Spijker die economische common sense zoekt. De voorstelling eindigt met een adembenemend mooi ballet van tientallen bewegende gloeilampjes, een mechanische utopie van onmenselijke schoonheid.

Koek bracht een groot aantal kunstenaars bijeen –componist Martijn Padding, vormgevers Theun Mosk en Joost Rekveld, dramaturg en schrijver Paul Slangen- maar de inhoudelijke basis is te smal om het verband te blijven zien tussen de verschillende onderdelen. Licht is de Machine is een voorstelling die je graag goed wílt vinden, vanwege de compromisloosheid en gigantische ideeënrijkdom van de makers, maar een die uiteindelijk stikt in z’n eigen overdaad.

Licht is de machine van De Veenfabriek. Gezien 15/11/08 op Vliegkamp Valkenburg bij Katwijk (ZH). Aldaar t/m 13/12. Meer info op www.veenfabriek.nl

Recensie: ‘Zeeuwse Nachten 2: Dan liever de lucht in!’ door het Volksoperahuis

Parool,recensies — simber op 18 januari 2007 om 09:28 uur
tags: , ,

“Dan liever de lucht in”, zei Van Speijk, en hij stak de lont in het kruitvat. Het standaardzinnetje is een echo uit een geschiedenisboek over een symbool van oud-Hollandse heldenmoed, waarvan weinigen nog het precieze verhaal zullen weten. Schrijver Rogier Schippers en componist Jef Hofmeister kozen hem als hoofdpersoon voor het tweede deel van Zeeuwse Nachten. Hun gezelschap het Volksoperahuis maakt een trilogie van warmbloedige muziektheatervoorstellingen over Hollandse helden om daarmee de verwarrende staat van het huidige Nederland te onderzoeken.

Opvallend genoeg zijn zij niet de enigen die aan één voorstelling niet genoeg hebben om hun maatschappelijke engagement in te vullen. Vorige week speelde de van oorsprong Egyptische acteur Sabri Saad El Hamus het zeer geslaagde tweede deel van zijn serie Pax Islamica, vijf voorstellingen gebaseerd op de vijf zuilen van de Islam. En theatermaker Eric de Vroedt heeft maar liefst tien voorstellingen nodig in zijn ambitieuze project Mightysociety, waarin hij actuele thema’s behandelt zoals angst voor terrorisme en wantrouwen in de politiek.

Deze voorstelling begint bij Van Speijk in de hemel. Hij vertelt over zijn roemruchte daad: hoe in de haven van Antwerpen de kanonneerboot waarvan hij het gezag voerde in de oorlog tegen de Belgen van zijn ankers sloeg en langzaam naar de kaai dreef. Hoe daar de woedende bevolking al klaarstond om te enteren. En hoe hij toen, liever dan in handen te vallen van de vijand, besloot om zijn schip, zijn bemanning en zichzelf spectaculair aan hun einde te helpen.

Inmiddels zien we Van Speijk niet meer als een held, maar juist als voorbeeld van misplaatste vaderlandsliefde, wiens daad geen enkele zin heeft gehad. Het Volksoperahuis gaat nog verder en maakt van hem een soort negentiende-eeuwse zelfmoordterrorist. Maar zwaar op de hand wordt het niet. In de vrolijke, cabareteske voorstelling keert Van Speijk terug naar Nederland op het moment dat een stokoude koningin Amalia op het punt staat het hele land op te doeken. Dat laat Van Speijk niet gebeuren: hij zal nogmaals zijn daadkracht tonen.

Tijdens zijn zoektocht wordt hij terzijde gestaan door een als Ketelbinkie verkleed Zeeuws Meisje (die we nog kennen uit het eerste deel van Zeeuwse Nachten), blijkt zijn bemanning te bestaan uit Marokkanen met een taakstraf en verwordt zijn heldendaad tot een gesponsorde mediashow. Dit alles verpakt in aanstekelijke liedjes waarin het kleine combo (klarinet, accordeon en percussie) een waaier aan stijlen laat zien, van zeemansliedjes tot fanfare en van protestsong tot klezmer. De actuele verwijzingen naar Van Gogh, Fortuyn en Balkenende zijn soms flauw, maar vaker zeer gevat en de intieme sfeer maakt dit een sympathieke voorstelling.

Zeeuwse Nachten 2: Dan liever de lucht in! door het Volksoperahuis. Gezien 17/1/07 in De Cameleon. Aldaar t/m 28/1, tournee t/m 26/4. Meer info op www.volksoperahuis.nl

zie ook: Recensie Zeeuwse Nachten 1

Recensie: De man die zijn hoofd afzette van Susies Haarlok

Parool,recensies — simber op 14 december 2006 om 10:26 uur
tags: , , ,

Het lijkt een trend: bandjes die liever theater maken dan rokerige poptempels afstruinen. Groepjes als Pips:lab, Touki Delphine (voorheen Kopna Kopna) en nu Susies Haarlok proberen de energie van een popconcert de theaterzalen in te brengen. Susies Haarlok bestaat uit vijf leden (toetsen, bas, drums en twee gitaren), de meesten met een conservatorium-achtergrond.

Het verhaal -van Emanuel Muris- is eenvoudig: een lichaam vindt de gedachten van zijn hoofd te zwaar en besluit het af te zetten. Met eenvoudige theatrale middelen wordt de scheiding verbeeld: het hoofd is een acteur in een tafel, het lichaam is een andere acteur met opzetnek. Het hoofd zingt peinzende liedjes en haalt treurige herinneringen op aan overreden poezen en wegverhuisde liefdes, en het lichaam springt energiek uit de band. Aan het eind lijken ze elkaar weer te vinden in hun gezamelijke liefde voor koffie.

Dat is allemaal reuze sympathiek, maar de voorstelling gaat toch mank onder een gebrek aan theatrale verbeeldingskracht. Waar Pips:lab technologisch grensverleggend is en Touki Delphine uit een aantal eigenzinnige muzikanten bestaat, heeft Susies Haarlok weinig meer te bieden dan een paar speelse vondsten in de aankleding en -erger- komt hun muziek niet verder dan flauwe gitaar- en orgelrock. De man die zijn hoofd afzette voelt dan ook eerder aan als een aangekleed concert dan als een muziektheatervoorstelling.

Toch zijn een aantal van hun vondsten heus wel aardig. Vier hoofdloze muzikanten die uit hun dak gaan is een mooi beeld en het gebruik van koffiezetapparaten als muziekinstrumenten en overhead projectors om live-animaties van droombeelden te maken is niet bijster origineel, maar wel leuk gedaan. Bovendien kunnen de vijf muzikanten mooi a capella samenzingen en heeft regisseur Matthias Mooij hen tot prima acteerprestaties gebracht.

Wellicht werkt deze voorstelling beter in de informelere sfeer van een popzaal, maar in het theater weet hij niet een uur lang te boeien.

Theater De man die zijn hoofd afzette van Susies Haarlok. Gezien 13/12/06 in Frascati, aldaar t/m 23/12. Meer info op www.susieshaarlok.nl

Volgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity