Donderdag aanstaande begint een van de grootste projecten in de Stadsschouwburg van de afgelopen jaren: het volledige Duitse gezelschap Münchner Kammerspiele strijkt bijna een week lang neer in Amsterdam. Het gezelschap, sinds 2010 onder leiding van de Nederlandse regisseur Johan Simons, speelde al eerder hier (o.a. Hotel Savoy en Drei Farben), maar nu wordt de manier van werken van het Duitse stadstheatersysteem in Amsterdam uitgeprobeerd. En dan komt meteen de vraag op: moeten we zoiets hier ook willen?
De voordelen zijn duidelijk. Het betekent twee nieuwe voorstellingen per dag en een uitgebreid randprogramma met liedjes, lezingen, talkshows en een Biergarten. In het weekend is er programma van half tien ’s ochtends tot één uur ’s nachts. Je zou kunnen zeggen: alle dagen festival.
De grote voorstellingen die de Kammerspiele hier brengt hebben allemaal een Nederlands of Vlaams tintje: Johan Simons nam een aantal acteurs mee van zijn laatste gezelschap NT Gent, en nodigt Nederlandse regisseurs uit om nieuw werk te komen maken.
Van Simons zelf zijn twee voorstellingen te zien. Winterreise is een nieuwe, persoonlijke tekst van Elfriede Jelinek over ouders en kinderen, waaraan Simons zelf zijn eigen levensgeschiedenis verbindt: we zien beelden van de Watersnoodramp uit 1953 en Katja Herbers speelt een aandoenlijk klompendansend jochie met een hazenlip als ode aan Simons’ vader.
Begin volgende week speelt Gesäubert/Gier/4.48 Psychose, een recente voorstelling waarin Simons iets doet dat veel regisseurs willen, maar slechts weinigen voor elkaar hebben gekregen: het spelen van een serie teksten van de Engelse toneelschrijfster Sarah Kane op één avond. De manier waarop Simons lichtheid in het gewelddadige, rauwe en nihilistische werk van Kane heeft gekregen oogste veel lof en de voorstelling werd uitgekozen voor het aankomende Theatertreffen in Berlijn als een van de tien beste van het afgelopen jaar.
Een publiekstrekker is de toneelbewerking van Visconti’s film Ludwig II, door Ivo van Hove van Toneelgroep Amsterdam, met Jeroen Willems in de titelrol. Het was een pikant project, want Ludwig is een icoon in Beieren. De gevreesde (of eigenlijk stiekem gewenste) rel bleef echter uit en de voorstelling bleek een mooi drama over kunst en macht, met Willems als prachtig ongrijpbare sprookjesprins.
Minder bekend, maar zeker de moeite waard is het vrolijk maffe, maar intens melancholieke Ruf der Wildnis van de Letse regisseur Alvis Hermanis, een theatervoorstelling voor vijf acteurs en vijf honden. Hermanis en zijn acteurs baseerden zich op de roman Call of the wild van Jack London, over een sledehond die in de wilde natuur van Alaska de wolf in zichzelf terugvindt en verbonden dat met verhalen van hondenbezitters die langzaam veranderen in hun eigen huisdier. In de mime-achtige voorstelling spelen de Vlaamse acteurs Benny Claessens en Kristof van Boven fysieke prachtrollen.
In het randprogramma vallen twee voorstellingen over de Tweede Wereldoorlog op. In Leben und Schicksal leest actrice Hildegard Schmahl in het Goethe Instituut een hoofdstuk uit Vasili Grossmans ontzagwekkende, en tot kort geleden onontdekte oorlogsroman Leven en Lot, met muziek van Reinbert de Leeuw en Vera Beths. Daarnaast zijn twee ‘afleveringen’ te zien van het feuilleton Hotel Europa, gebaseerd op Geert Mak’s In Europa. Geen lezingen in de traditionele zin, maar avonden met boeken, muziek, improvisaties en wijn.
Tenslotte is er nog een kindervoorstelling van het gezelschap te zien (De kleine Janneman) en vertellen twee van de met Simons naar München meegereisde acteurs, Benny Claessens en Çigdem Teke over hun ervaringen in optredens onder de naam Kollektiv, Kollektiv.
Kortom, er wordt een ongekende theatrale rijkdom en pracht tentoon gespreid. En vrijwel het voltallige ensemble van de Kammerspiele is aanwezig. Maar moet Amsterdam een vergelijkbaar instituut willen?
De vraag is niet wat het kost, maar wat je ervoor zou moeten inleveren. Je kunt Toneelgroep Amsterdam en de Stadsschouwburg samenvoegen en de subsidie verdubbelen, dan zit je ongeveer aan het budget van de Münchner Kammerspiele, maar voor dat geld raak je in Amsterdam een enorme hoeveelheid theater kwijt: Orkater, Het Toneel Speelt, Frascati, Dood Paard, Mugmetdegoudentand, Bellevue, MC en Discordia bijvoorbeeld, om nog maar te zwijgen van al het jeugdtheater en de wijkvoorzieningen.
In de meeste Duitse steden wordt met afgunst gekeken naar het enorm uitgebreide podiumkunstaanbod in Amsterdam, en (in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt) ook naar de publieke belangstelling. Wie wel eens in München naar het theater gaat, kan zien waarom: het publiek bestaat louter uit gegoede burgerij en een paar studenten. In Nederland is het zowel het aanbod als het publiek oneindig veel diverser.
Kortom, het zal bijzonder aangenaam zijn om een week lang te smullen van het allerbeste dat een Duits stadsgezelschap ons te bieden heeft. Maar laat het ons niet al te zeer jaloers maken.
Brandhaarden, de Münchner Kammerspiele in de Stadsschouwburg: 15 t/m 20 maart. Meer info op www.ssba.nl