Amsterdamse instellingen willen MC Theater redden

nieuws,Parool — simber op 19 november 2014 om 10:00 uur
tags: , , ,

Een alliantie van 23 Amsterdamse culturele instellingen wil het Theater van MC op het Westergasfabriekterrein behouden voor cultureel diverse programmering. Ze dienen daarvoor vandaag een plan in bij de commissie Kunst & Cultuur van de gemeenteraad.

De 23 instellingen, van de Stadsschouwburg, Chicago Social Club en theatergroep Likeminds tot platenlabel Top Notch en filmproducent Habbekrats willen “een stadspodium creëren waar ‘nieuw Amsterdam’ zich kan presenteren en elkaar kan ontmoeten”. Het gebouw wordt omgedoopt tot Westergastheater.

De alliantie wil het gebouw gezamenlijk bespelen via een programmeringsstichting. De nadruk komt te liggen op urban arts, mediakunst en internationale voorstellingen en concerten. Daarnaast moet het theater de doorstroming van cultureel divers aanbod en talent naar andere podia in de stad bewerkstelligen.

Het MC Theater staat leeg sinds het faillissement van de theatergroep eind september. Door het omvallen van MC is er een belangrijke lacune ontstaan op het gebied van multicultureel podiumkunstenaanbod in de stad.

Begin december loopt het huurcontract van het pand af. De alliantie vraagt aan de gemeente extra tijd om tot een sluitende exploitatiebegroting te komen en om externe financiers te vinden.

Na MC

beschouwingen,Theatermaker — simber op 3 november 2014 om 10:23 uur
tags: , ,

Uiteindelijk ging het nog redelijk geruisloos. Op 30 september werd het faillissement uitgesproken van theatergroep MC. Er waren reconstructies in de Volkskrant en Het Parool, emotionele reacties op Facebook en verder klonk hier en daar wat meewarigheid over het verscheiden van de groep. Veel pretenties, niets waargemaakt; dat was zo’n beetje de teneur. Echt zo’n feitje waarvan je in het seizoensoverzicht denkt: o ja, dat is ook nog gebeurd.

Dat lijkt me bepaald niet terecht. Met het faillissement van MC komt er namelijk een einde aan een tijdperk dat begon met het aantreden van Staatssecretaris Rick van der Ploeg in 1998, de eerste bewindspersoon die culturele diversiteit in de kunsten expliciet in het beleid verwerkte. Dat leidt tot de vraag: zijn we in de tussentijd iets opgeschoten?

Voor de duidelijkheid: er was natuurlijk ook vóór Van der Ploeg multicultureel theater. Henk Tjon, Rufus Collins, Michael Matthews werkten in Amsterdam aan voorstellingen rond thema’s als migratie en (post)kolonialisme en culturele uitwisseling. Maar het was een nieuwe generatie, aangevoerd door John Leerdam, die nieuwe ambities formuleerde en een eigen plek opeiste. Dit sloot naadloos aan bij de beleidsvoornemens van Van der Ploeg, die wilde dat in de kunsten meer recht werd gedaan aan de culturele diversiteit van de samenleving.

Door diens cultuurnota Cultuur als confrontatie kwam het onderwerp definitief op de agenda. In de loop der jaren groeide ook het aantal gesubsieerde multiculturele groepen, waaronder De Nieuw Amsterdam, Cosmic, Made in da Shade en later Rast en Dox. Maar dat was oorspronkelijk niet waaraan Van der Ploeg zijn multiculti-reputatie te danken had. Hij wilde juist de gevestigde cultuurinstellingen aanspreken op hun verantwoordelijkheid en hen verplichten drie procent van hun subsidie te besteden aan het werven van nieuw –met name jong of zwart– publiek. Dat werd eerst door het veld weggehoond en daarna door de Tweede Kamer van tafel geveegd.

De multiculturele instellingen werden op die manier een aparte zuil binnen het theaterbestel: zwart theater voor een zwart publiek. En omdat de theateropleidingen nog erg lang erg wit bleven, moesten ze ook zelf talent gaan opleiden voor hun eigen voorstellingen. Zo ging een groep als MC –zoals de fusie tussen Cosmic en Made in da Shade in 2009 ging heten– fungeren als gezelschap, productiehuis én opleiding voor hun doelgroep. En met een eigen theater, want de missie om nieuwe stemmen te laten horen was altijd gekoppeld aan het binnenbrengen van nieuw publiek.

De laatste jaren lijkt er een nieuwe lichting multiculturele theatermakers op te komen. Makers als Sadettin Kirmiziyüz, Nasrdin Dchar of Fahd Larhzaoui vertellen hun verhalen op dezelfde manier als hun witte generatiegenoten Marjolijn van Heemstra of Laura van Dolron. Het zijn geïntegreerde tweede-generatieallochtonen die op de reguliere theateropleidingen de courante esthetische opvattingen hebben meegekregen.

Met hun werk weten ze opvallend genoeg een snaar te raken bij autochtonen van een oudere generatie. Kirmiziyüz’ verhaal over het contrast tussen zijn eigen vrijgevochten leven en de meer traditionele keuzes van zijn zus roept voor veel babyboomers herinneringen op aan hun jeugd in het stijve, verzuilde Nederland van de jaren ’50 en ’60. En Larhzaoui’s egodocument over zijn coming out tegenover zijn religieuze ouders is herkenbaar voor veel homo’s die opgroeiden in de jaren ’60 en ’70.

Tegelijk is het hen er niet om te doen om voorstellingen te maken specifiek voor hun culturele achterban. Ze willen theater maken voor iedereen, maar in praktijk is hun publiek overwegend wit. Bovendien lijken deze makers met positieve recensies en selecties voor het Nederlands Theaterfestival aansluiting te vinden bij de artistieke hoofdstroom van het Nederlands theater.

Wie zorgt er dan wel voor het allochtone publiek? Ook op dat gebied haalden de ontwikkelingen MC in. Theaters als De Meervaart in Amsterdam en Zuidplein in Rotterdam begonnen met speciale doelgroep-programma’s. Ze importeren Berberkluchten met bekende soap-acteurs uit Marokko, Caraïbische komedies en Turkse concerten. De zalen zitten vol; als het juiste aanbod er is, vinden allochtonen zonder problemen de weg naar de theaters. Dat blijkt ook uit de voorstellingen van Urban Myth of John Leerdam in de Amsterdamse Stadsschouwburg.

Die voorstellingen hebben echter te weinig speelbeurten om echt impact te hebben en deze schaarse hoopgevende berichten kunnen niet verhullen dat het reguliere theater nauwelijks diverser is als toen Van der Ploeg zijn beleid ontvouwde. Het toneelpubliek is wit, net zoals –laten we dat toch niet vergeten– de raden van toezicht en de recensenten (om maar een paar poortwachters te noemen).

Het theater in Nederland is wel kosmopolitisch, maar niet multicultureel. De artistiek leiders van de BIS gezelschappen komen uit Syrië, Rusland, Brazilië en België, de theater- en dansopleidingen verzamelen talent uit de hele wereld. Toch lijkt het alsof we liever negeren dat in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag een derde van de bevolking een niet-westerse achtergrond heeft en dat deze groep snel hoger opgeleid en welvarender wordt.

Kortom, het is hoog tijd om visie van Van der Ploeg uit de mottenballen te halen en nu serieus te nemen. Laat het einde van MC het begin zijn van een nieuwe fase in het debat over culturele diversiteit in de kunsten.

Recensie: ‘Ik, Driss; de musical’

Parool,recensies — simber op 23 september 2012 om 23:32 uur
tags: , , , , ,

Zou jij het kunnen? Al je familie en vrienden achterlaten en met twee overhemden en een klein beetje geld in je koffer naar een ander land verhuizen? Mohammed Azaay en Mohammed Chaara vragen het aan het publiek en vertellen vervolgens het verhaal Driss Trafersiti, die in 1974 naar Nederland kwam. In een lieve, maar ook wat rommelige voorstelling volgen we de belevenissen van Driss in het opvallend gastvrije land, dat hij al snel tot het zijne maakt.

De verhalen van Driss Tafersiti over zijn vroege jaren als gastarbeider in het Nederland van de jaren zeventig verschenen eerst als columns in NRC Handelsblad. Maar Driss bleek een mystificatie: de jonge schrijvers Asis Aynan en Hassan Bahara –beiden kind van Marokkaanse immigranten– hadden een personage verzonnen op basis van de verhalen van hun ouders en ooms. De schrijvers waren vooral gefascineerd door foto’s uit die tijd: hun ouders hadden ooit afro’s en wijde pijpen en leken in niets op de teruggetrokken grijze duiven die je nu associeert met oudere allochtonen.

Een paar van dat soort foto’s speelt een grote rol in het decor: Marokkanen en Turken in zwartwit in de seventies, die er nu ineens verbijsterend hip uitzien. Ze hangen uitvergroot op rondrijdende panelen die met minimale middelen de locaties aangeven: de visafslag in IJmuiden waar Driss scholstapelaar is, het huis waar hij met zijn neef en een Turkse vriend woont, de huiskamer van de vriendelijke oud-lerares die Driss Nederlands leert.

Bewerker en regisseur Bart Oomen vertelt vooral het verhaal over Driss en zijn Hollandse geliefde Jolanda, een opvallend rimpelloze interculturele love story, waarin de culturele misverstanden zelden tot grote problemen leiden en beide families de nieuwe zoon en dochter zonder al te veel moeilijkheden accepteren.

Waar de relatie van Driss en Jolanda slaagt, verloopt het huwelijk tussen de verschillende disciplines en stijlen minder harmonieus. Het idee idee om noordafrikaanse trommels, smartlappen, raï, Turkse en westerse popmuziek te vermengen is natuurlijk goud, maar het is allemaal hoekig en onelegant in elkaar gezet. Ook de losjes met het publiek babbelende Azaay en Chaara staan in te groot contrast met iets te pompeuze musical-songs.

Daarbij komt dat Driss een vrij lege hoofdpersoon is; in de columns was hij vooral een kapstok om verhalen aan op te hangen, op toneel wordt hij gespeeld door de charmante Fahd Larhzaoui en is hij nu eens goeiig, dan weer ambitieus, maar krijgt zijn karakter weinig reliëf. Dat wordt nog versterkt door het feit dat hij nauwelijks zingt. Gelukkig heeft hij wel een zichtbare chemie met de geweldige Jennifer van Brenk als Jolande.

En zo is Ik, Driss een voorstelling die vaak romantisch, vrolijk en hartverwarmend is, maar tegelijk ook houterig, onbeholpen en onsamenhangend. Even hoop je dat op het eind de opzwepende Marokkaanse feestmuziek het publiek meesleept, maar nee, in plaats van een feestje te bouwen moeten de verhaallijntjes afgewikkeld worden. Blijft over een sympathieke feelgood-voorstelling, die uiteindelijk toch een klein politiek statement maakt: ze voegt namelijk aan het verhitte integratiedebat een onverwachte nieuwe toon toe: nostalgie.

Ik, Driss; de musical van Stichting ’t Beemstervarken en De Meervaart. Gezien 23/9/12 in De Meervaart. Aldaar t/m 21/10. Tournee. Meer info op www.ikdrissdemusical.nl

Recensie: ‘Hoe duur was de suiker?’ van Stichting Julius Leeft

In Nederland is het de vis, in Suriname de suiker die duur betaald wordt. In 1987 schreef Cynthia McLeod de historische roman Hoe duur was de suiker?, waarin het leven op een plantage in de achttiende eeuw wordt beschreven, grotendeels vanuit het perspectief van de op de plantage werkzame slaven.

Het boek werd een enorme hit in Suriname en is nu het uitgangspunt van een van de theatrale happenings die regisseur en politicus John Leerdam sinds een aantal jaar organiseert. Het recept is altijd hetzelfde: een grote groep van musici, acteurs en prominenten komt één of twee avonden bij elkaar om in een luchtige combinatie van lezing, toneelscènes en muziek een aspect van de koloniale geschiedenis van Nederland te belichten. Eerdere edities gingen onder andere over de Den Uyl, Mandela, de treinkaping bij De Punt.

Nu is dus de slavernij aan de beurt. Het levert een nogal voorstelling op waarin het  bonte-avondgevoel nooit ver weg is, schematischer dan de vorige en méér bedoeld voor de Surinaamse achterban. Een paar vertellers, onder wie Maartje van Weegen en Noraly Beyer, geven de feiten en de historische achtergrond, de korte toneelscènes behandelen de persoonlijke verhalen –met Job Cohen als joodse plantagehouder, Raymi Sambo als vrijgekochte slaaf en Lucretia van der Vloot Manoushka Zeegelaar Breeveld als slavin die concubine wordt– en tenslotte de muziek zorgt voor de emoties. De scènes zijn ontleed aan McLeods roman, maar het overkoepelende verhaal blijft buiten beeld. (Dat wordt volgend jaar verteld in de verfilming, door regisseur Jean van de Velde.)

Uit de kap hangen de open ketenen en tegen de achterwand worden alsmaar beelden geprojecteerd van Paramaribo vroeger, etsen en schilderijen met Suriname als onderwerp en films met slavernij als onderwerp. Het is allemaal nogal lui in elkaar gezet; het onderwerp wordt breed gehouden, maar juist daardoor wordt weinig gezegd. Gelukkig wordt er af en toe erg mooi gezongen, vooral door Van der Vloot en Denise Jannah.

Tegen het eind verbindt Leerdam de Surinaamse slavernij met moderne vormen van knechting, zoals contractarbeid en mensensmokkel, door middel van verhalen over een illegale kroepoekfabriek in Rotterdam en 28 dode Chinezen in een container in Calais.

En dat is interessant. Op deze manier houdt Leerdam de moderne Surinaams-Nederlandse burgerij, die de weg naar de Stadsschouwburg uitstekend had weten te vinden, een zelfbeeld voor waarin het niet langer alleen gaat om het onrecht en de pijn van het verleden, maar ook om solidariteit en sociale verantwoordelijkheid van mensen die nog steeds te maken hebben met achterstelling, maar die inmiddels ook zelf voorspoed en invloed hebben gevonden.

Het is een subtiele boodschap, ingebed in een gloedvolle laag van sentiment (“haat kun je niet bestrijden met haat, maar uitsluitend met liefde” zingen tientallen medewerkers aan het eind), maar daardoor niet minder opmerkelijk.

Hoe duur was de suiker? van Stichting Julius Leeft. Gezien 30/6/12 in de Stadsschouwburg. Meer info op www.stichtingjuliusleeft.nl

Verslagje ‘Geblindoekte Verhalen’ van St. John Leerdam

Parool,recensies,verslagjes — simber op 10 december 2007 om 02:25 uur
tags: , ,

Is het toeval? Deze week werd bekend dat de Vara een telefilm maakt over de treinkaping door een groep Molukkers bij Wijster, en gisteravond vond Geblinddoekte Verhalen plaats, een happening -in de woorden van organisator en regisseur tevens Tweede Kamerlid John Leerdam- over de Molukse gemeenschap in Nederland, met een grote rol voor die andere treinkaping bij De Punt en de gijzeling op de school in Bovensmilde in 1977. Nu de meest hysterische kantjes van de angst voor moslimterrorisme in Nederland zijn afgeslepen, lijken de geweldadige acties van de Molukkers voor kunstenaars een nuttig aangrijpingspunt te zijn voor onderzoek naar geweld en ideologie.

Geblinddoekte verhalen is een eenmalige collage-achtige voorstelling met tekstfragmenten (veel uit voorstellingen van theatergroep Delta) en muziek. Links zit de band, onder leiding van Harto Soemodihardjo. Een rij artiesten achterop het podium, allen gekleed in zwart, met een zwarte tekstmap in de hand. Steeds komen er een paar naar voren die een scène lezen of een lied zingen. Bekende namen uit de Molukse gemeenschap zoals Rocky Tuhuteru (als verteller) en Anis de Jong staan naast Belanda’s als Burgemeester Cohen en Catherine Keyl.

De voorstelling begint tamelijk grimmig, met een expliciet lied over de nog steeds uitstaande schuld aan de Molukkers die in de Tweede Wereldoorlog in het Nederlandse leger vochten en een eigen staat beloofd kregen, maar het uiteindelijk moesten doen met een enkele reis Nederland. Er zijn nog steeds Molukkers die hun koffers in de huiskamer hebben staan: ze zijn hier maar tijdelijk. Hun kinderen wilden niet wachten totdat de Nederlandse regering hen tegemoet kwam en gingen tot actie over.

Maar de daden van de treinkapers worden niet vergoeilijkt. Keyl vertelt een emotionerend verhaal van een slachtoffer van de treinkaping. Cohen leest Den Uyl’s verantwoording voor het ingrijpen met geweld -dat hij als “een nederlaag”? beschouwt- met afstandelijke autoriteit. Cohen heeft overigens een druk theaterleven; twee weken geleden nog was hij onderwerp van een themamiddag bij De Brakke Zondag.

Cultuurwethouder Carolien Gehrels maakt van een persvoorlichter van het Ministerie van Justitie een wereldvreemd maar geestig typetje. Zij herinnert zich vooral de saamhorigheid van het team dat het beleid rond de kapingen moest maken, en dat ze tussendoor een nieuwe jurk en naar de kapper moest, omdat het anders een belediging van de televisiekijker zou zijn. Tegelijkertijd spelen op het videoscherm op de achtergrond minder frivole beelden van de eenzame trein in het Drentse landschap en de overvliegende straaljagers die de ontzetting inleidden.

Maar het blijft bij een uitwisseling van slachtofferschap, en troost door middel van muziek. Was het met deze multiculturele cast, met ook nog Jörgen Rayman, Kathleen Ferrier en Paulette Smit, niet juist interessant geweest om te bedenken wat er zou zijn gebeurd als die Molukse Republiek er wèl was gekomen en het utopische ideaal -zoals in Suriname en op de Antillen- in praktijk zou moeten worden gebracht?

Leerdam maakte een andere keuze: hij lijkt loutering te willen bieden voor de Molukse gemeenschap. Het laatste lied gaat over “een nieuwe weg/geen koffers meer”. Ook de Molukkers zullen het in de multiculturele samenleving moeten zien te rooien.

Recensie: ‘Black in Bakkum’ van Orkater

Parool,recensies — simber op 8 mei 2007 om 19:32 uur
tags: , ,

Livingstone en Stanley maakten ontdekkingsreizen naar Afrika en maakten daar contact met de lokale bevolking, als voorbode voor de blanken die nog zouden komen. Zangeres en performer Jeannine Valeriano voelde zichzelf daar het spiegelbeeld van: een zwarte op ontdekkingsreis in het inheemse dorp Bakkum.

De voorstelling Black in Bakkum vertelt het grotendeels autobiografische verhaal van Valeriano. Geboren uit een Curaçaose familie, maar kort na haar geboorte afgestaan aan een liefdevol Indonesisch gezin in het verder spierwitte duindorp Bakkum.

Ze groeit op in de jaren ’70 en ’80 en vindt helden in Florence Griffith en Billie Holiday en vooral in de mythische koningin van Sheba. Maar als ze voor het eerst naar Curaçao gaat om haar vader te ontmoeten blijkt ze daar net zo’n vreemdeling als in Nederland. De film Lady sings the Blues is van beslissende invloed: ze wordt zangeres.

Valeriano vertelt haar verhaal in een geheel eigen stijl, een combinatie van performance, poëzie, hiphop, zang en spoken word. Ze wordt begeleid door jazzmuzikanten Paul Pallesen op gitaar en Maarten Ornstein, die ook de muziek schreef, op basklarinet en een hoop elektronica. Het is een lekkere mix van lounge, blues en soms piepende jazz, met Valeriano’s soepele stem als verbindend element.

Valeriano heeft ontegenzeggelijk uitstraling en presence, maar deze kruising tussen concert en voorstelling is niet vlekkeloos. Hoe authentiek haar verhaal ook is, ze brengt het te weinig spontaan en bouwt niet echt een band op met het publiek. Daardoor gaat de voorstelling trekken.

Misschien komt het omdat het verhaal -over kappers die niet weten wat ze met kroeshaar moeten, over terloops racisme in de tram en over Valeriano’s moeizame relatie met haar biologische moeder- soms wel erg openhartig en particulier wordt.

Maar de voorstelling wekt uiteindelijk sympathie door de heldere boodschap: de mensen aan wie je je hecht zijn je familie. Waar je je thuis voelt is je thuis. Dat is wat Valeriano, met een bling poldermolentje om haar nek, invoelbaar weet te maken. In deze tijd waarin mensen denken dat loyaliteit met een papiertje kan worden afgedwongen is dat geen overbodige luxe.

Black in Bakkum, Bellevue lunchpauzevoorstelling van Orkater. Gezien 8/5/07, nog te zien t/m 20/5. Meer info op www.lunchtheater.nl

Recensie: ‘HRMNNH! Kung Fu Hossel’ van Made in da Shade

Parool,recensies — simber op 18 april 2007 om 08:32 uur
tags: , , , ,

Eigenlijk is er maar één urban theatergroep in Nederland en dat is Made in da Shade. De groep van schrijver Maarten van Hinte en regisseur Marjorie Boston, die in een langdurige fusie met theatergroep Cosmic is verwikkeld, mengt hiphop, streetdance en verwijzingen naar films en videoclips met meer traditioneel, verhalend theater.

In hun nieuwe voorstelling HRMNNH! Kung Fu Hossel bekijken ze op luchtige wijze de speciale verbinding tussen urban cultuur en oosterse vechtsporten, die loopt van de blaxploitation films uit de jaren zeventig, via hiphop supergroep Wu Tang Clan tot de film Ghost Dog met Forest Whitaker als samurai.

De acht acteurs, onder wie stand up comedian Howard Komproe, presentatrice Marit van Bohemen -opvallend goed schakelend van onzeker meisje naar stoere vechtbabe- en jonge zangeres Senna, vertellen in korte, vaak grappige scènes het verhaal van drie weeskinderen in een dorpje in de woestijn. Ze worden beschermd door een mysterieuze oude vrouw en een blinde man tegen de machtige Kung Fu meester Hari Te. Acteur Tjon Rockon is overigens erg leuk als Hari Te; hij doet schlemielig en verwijfd, maar blijft het coolst van iedereen

De liefhebbers van Kung Fu films komen volop aan hun trekken: alle clichés -de oude, fragiele mensen die meesterlijke vechters blijken, de leerling die zijn meester moet verslaan en de wijsheid dat het de grootste kunst is om je vijand te verslaan zonder te vechten- worden van stal gehaald en er wordt ook flink gevochten, soms met special effects geprojecteerd op de achterwand, soms met acteurs aan kabels, maar meestal op de vloer, met stokken, zwaarden en acrobatische bewegingen, waarbij de andere acteurs via high-tech foefjes de geluidseffecten verzorgen.

Voor het grootste deel werkt het: de uitzinnige mix van vechtsport, sprookjes, zen-wijsheden, hiphop, The art of War en karaoke is intens en erg geestig. Soms vliegt het uit de bocht, vooral als spelers even zichzelf spelen of hun personages gaan ruilen krijgt de voorstelling een beetje een lullige toon, die niet past bij de opgebouwde sfeer.

Ook probeert de groep het thema van noodzakelijk geweld actueel te maken met verwijzingen naar Afghanistan -“We komen hier niet om te vechten, maar om op te bouwen”-, maar dat blijft te plat. Toch is het een geslaagde onderneming, en een duidelijke stap vooruit voor Made in de Shade. Eerdere voorstellingen verzopen nogal eens in plat moralisme en overdreven high-tech gedoe, maar in deze voorstelling is de balans gevonden

HRMNNH! Kung Fu Hossel van Made in da Shade en Cosmic. Gezien, 17/4/07 in De Krakeling, tournee t/m 9/6. Nog in Amsterdam: De Meervaart 26/5, Frascati 5 t/m 9 juni en tijdens de ZO Theaterdagen 26/4. Meer info op www.shade.nl

Recensie: ‘Rinoceros’ door De Nieuw Amsterdam

De eerste is even schrikken voor de cafégasten op het terras. In een stofwolk komt er zomaar een rinoceros voorbij gestampt, en dat vraagt veel van het logisch redeneringsvermogen van de dronkelap, de sociologe, de jonge moeder en de anderen. De tweede is ook nog wel beangstigend, maar al snel wordt de vraag belangrijker waarom de eerste twee hoorns heeft en de tweede maar één.

Rinoceros (1959) is een van de latere werken van de absurdistische toneelschrijver Eugène Ionesco, waarin het hem niet meer gaat om het tonen van de waanzin van alledag, maar waarin hij zijn karikaturale stijl inzet om te waarschuwen voor opkomend fascisme. Ionesco, die vlak voor de Tweede Wereldoorlog van Boekarest naar Parijs verhuisde, werd voor dit stuk geïnspireerd door de schrijver Denis de Rougemont die in 1938 een bijeenkomst van de nazipartij meemaakte en achteraf schreef over zijn innerlijke weerstand tegen de hysterie van de menigte om hem heen.

In Rinoceros is het diezelfde weerstand die ervoor zorgt dat de hoofdpersoon, de alcoholist Bérenger, een mens blijft, terwijl om hem heen steeds meer mensen veranderen in grote, onmenselijke monsters.

De Nieuw Amsterdam brengt het stuk als recht-op-en-neer komedie met een ruw maatschappijkritisch randje. Justus van Oel maakte een bewerking waarin hij het merendeel van de filosofische verhandelingen schrapte, een paar multiculturele grapjes toevoegde en het verhaal verplaatste naar Amsterdam. Zijn leukste ingreep is de toevoeging van Noraly Beyer als nieuwslezeres die op de geluidsband verslag doet van de verdwijningen van diverse mensen en de toestroom van rinocerossen in de stad en de weigering van de autoriteiten om het verband tussen die twee gebeurtenissen te zien.

Bérenger wordt fijn gespeeld door Sabri Saad el Hamus. Zijn wanhopige standvastigheid contrasteert prikkelend met de grof geschetste typetjes van zijn vrienden en collega’s die allemaal het probleem bagateliseren, gaan denken dat het bestaan als rinoceros nog niet zo slecht is (of misschien wel beter) en voor je het weet gaan ook zij voor de bijl. Sanne Vogel maakt een mooi typetje van een dom wichtje en Gustav Borreman maakt van zijn transformatie een geestig grotesk nummer.

Het is jammer dat de boodschap er een beetje dik bovenop ligt, vooral omdat de gepropageerde zero tolerance ten opzichte van reactionaire ideeën niet meer van deze tijd is. Subtieler is het contrast van de in huidskleur en afkomst zeer diverse cast met de monocultuur van de wilde monsters. In een verder niet al te hoogdravende voorstelling zitten daarin de uitgangspunten van De Nieuw Amsterdam verscholen.

Rinoceros door Theatergroep De Nieuw Amsterdam. Regie: Aram Adriaanse. Gezien 27/2/07 in Bellevue, aldaar t/m 28/2. Tournee t/m 15/4. Meer info op www.denieuwamsterdam.nl

Recensie: Athella/Othello van De Nieuw Amsterdam

Othello is een wit stuk van een witte schrijver voor een wit publiek over raciale stereotypen. “Zwarten moeten er niet aan meewerken”, houdt schrijver Abdelkader Benali het publiek voor. Maar natuurlijk is het precies wat Benali wèl doet. En hij is de eerste niet. Multiculturele theatergroepen gebruiken Shakespeare’s verhaal over de jaloerse Moor vaak als uitgangspunt.

Zo speelde Cosmic in 1998 O.J. Othello waarin paralellen worden getrokken tussen de verhalen van Othello en O.J. Simpson, de van moord verdachte Amerikaanse football-speler. Recenter speelde het Onafhankelijk Toneel een versie waarin Bert Luppes Othello speelde als enige Nederlander tussen Marokkaanse acteurs.

Net als die eerdere voorstellingen is dit geen trouwe bewerking van het verhaal over de Moorse legerleider die door de intrigant Iago wordt aangezet tot jaloezie en moord op zijn blanke vrouw Desdemona. Benali schreef het stuk deze zomer terwijl hij in Beiroet verbleef tijdens de bombardementen door Israël. Hij maakte er een beschouwing over het perspectief van de vreemdeling, de zwarte in een witte samenleving. Maar beschouwing alleen maakt nog geen boeiend toneel.

De Athella uit de titel is een acteur die over een uurtje op moet als Othello. Athella is zwart en wordt gespeeld door de Surinaamse acteur Felix Burleson. Maar zwart is niet zwart genoeg en Burleson geeft zijn gezicht met schoensmeer de juiste tint. Hij vertelt over zijn leven, van het verre land achter de bergen waar hij opgroeide tot de toneelschool in Nederland, maar de rommelige structuur en de vele perspectiefwijzigingen maken zijn verhaal moeilijk te volgen.

Iago en Desdemona komen ook nog voorbij; Benali’s beschrijvingen verwijzen steels naar Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali -die ook op een fotootje in het decor terugkomt-, maar het is krachteloos. De verbanden zijn gezocht en er mist een dwingende schrijvershand om alle thema’s bij elkaar te houden.

Burleson heeft een mooie stem en is prettig om naar te kijken, maar ook hij kan deze tekst niet spannender maken.

Theater Athella/Othello van De Nieuw Amsterdam. Tekst: Abdelkader Benali; Regie: Caspar Nieuwenhuis; Spel: Felix Burleson. Gezien, 5/10/06, Theater Bellevue. Aldaar t/m 7/10, tournee t/m 24/11. Meer info op www.denieuwamsterdam.nl

Reblog this post [with Zemanta]

‘Wraakfestival’ van Urban Myth

Parool,recensies — simber op 28 augustus 2006 om 18:03 uur
tags: , ,

Wraak is niet zoet, wraak is zuur. Dat moet wel de conclusie zijn na het Wraakfestival dat de jonge theatergroep Urban Myth organiseerde in Amsterdamse Stadsschouwburg. In debatten, film en een voorstelling onderzoeken de organisatoren het fenomeen wraak en overal klinkt dezelfde ondertoon: wraak biedt geen oplosssing.

In een debatwedstrijd die als opwarmertje fungeert nemen steeds twee mensen het tegen elkaar op over stellingen als “wraak is niet iets voor intelligente mensen” of “vreemdgaan is gerechtvaardige wraak binnen een relatie”. De debaters (ofwel ballerige jongens ofwel allochtone meisjes) komen al snel tot de kern: wraak gaat over ratio en vergeving versus emotie en gerechtigheid. Het is een luidruchtige, maar gemoedelijke wedstrijd. Het lekkere van wraak of het genot van de terechte bestraffing, die in tussendoor vertoonde filmfragmenten uit onder andere Gangs of New York en Pulp Fiction zo nadrukkelijk naar voren komen, blijven in de discussies buiten beschouwing.

De korte film Olifant, die regisseur Hidde Simons maakte met een groep jongeren uit Amsterdam Zuidoost is ook al zo moralistisch. Met een aan Tarantino herinnerende stijl van wisselende perspectieven en terloops geweld zien we hoe een jonge vader die met zijn dochter een stoepkrijttekening maakt terecht komt in een serie steeds gewelddadiger incidenten en eindigt als slachtoffer van een impulsieve wraakactie. In slow-motion sterft hij, een meisje zingt.

Hoofdmaaltijd van deze festivaldag is de voorstelling Thyestes, een solo van Jörgen Tjon-a-Fong, artistiek leider van Urban Myth. In een verbijsterende potpourri van live-video, standup comedy, vervormde stemmen, filmpjes van een bevalling -achterstevoren afgespeeld-, publieksinteractie, cabaret en toneel vertelt hij het verhaal over de klassieke wraak van Atreus, die zijn broer Thyestes zijn eigen kinderen als maaltijd voorzette. Tjon-a-Fong is een charmante podiumpersoonlijkheid, maar hij is niet opgewassen tegen de batterij aan theatrale middelen die hier in stelling wordt gebracht

Maar nog los van de al te overdadige vorm stoort ook hier de eenduidigheid van de visie op wraak. Slechts één moment zie je in de ogen van Tjon-a-Fong de wellust van de ongetemde wraak die Atreus overweldigt bij het slagen van zijn wrede gerechtigheid. In theater en film, van Medea tot Kill Bill, is wraak juist meestal dubbelzinnig en aantrekkelijk, en door mee te leven met een wraakzuchtig personage kan de toeschouwer de onrechtvaardigheid van het echte leven beter aan. Hier leggen de makers de nadruk op de escalatie van wraak en weerwraak. De voorstelling eindigt met een filmpje van oorlogje spelende kinderen, als waarschuwend vingertje. Het is een gratuite conclusie voor zo’n ambitieus evenement.

Theater Wraakfestival van Urban Myth. Gezien 26/3 in de Stadsschouwburg Amsterdam, tournee t/m 8 april. Meer info op www.urbanmyth.nl

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity