Interview Kirsten Mulder
Met haar maffe, kinderlijke en lichamelijke opvatting van een vaak verontachtzaamde rol trok Kirsten Mulder dit seizoen volop de aandacht. Voor haar Honey in Who’s Afraid of Virginia Woolf? werd ze genomineerd voor de Colombina. Na de mimeopleiding werd ze een van de trouwste actrices van Toneelgroep Oostpool, maar nu staat ze voor een nieuw begin. “Ik probeer de traditionele hiërarchie van zo’n stuk om te gooien.”
“Ik wil eigenlijk alles vasthouden,” zegt Kirsten Mulder halverwege het gesprek. “Ik vond het heel fijn in een ensemble. Je kunt echt bouwen.” Maar Oostpool moest na de cultuurbezuinigingen het vaste ensemble ontslaan en Mulder is nu freelancer. Toch wil ze geen afscheid nemen van de opgebouwde geschiedenis. Ook met cast van de edelsoap Westenwind, waar ze ruim twee jaar in speelde, heeft ze nog steeds goed contact.
Dat lijkt me een rare combinatie: tegelijkertijd de mimeopleiding doen en in een grote RTL-serie spelen.
Ja, dat was bizar. En het was eigenlijk not done. Maar Maarten Lok, dat was toen de artistiek leider van de mimeopleiding, vond het goed. Ik had iets uit te zoeken met beeld en film en ik kon daar zoveel ervaring op doen. En ik heb een fantastische tijd gehad, hoewel het combineren moeilijker was dan ik dacht. Ik heb mijn klasgenoten ook wel in de steek gelaten.”
“Voor veel mensen ben ik nog steeds Fleur Noordermeer, ik wordt nog wel herkend. En dat koester ik ook. Je komt zulke onvoorstelbare verhalen tegen. Ik had een keer pech met mijn auto en er moest een berger komen om me te helpen. Die man schrok heel erg toen hij me zag. Hij was fan van Westenwind en mijn personage was toen net overleden. Hij had een zoon die kort daarvoor verongelukt was. Het greep hem heel erg aan –al die jonge mensen die doodgaan– en ik ben met hem meegegaan naar het bermmonumentje voor die jongen. Over dat verhaal heeft Ramón Gieling een televisiedocumentaire gemaakt, Herinnering aan een trieste dageraad. Maar ook vrolijker: de bruidsjurk die voor mijn televisiehuwelijk is gemaakt, werd later voor echte bruiloften vrij populair – de Fleur-jurk. Westenwind heeft echt heel veel voor mensen betekent.”
“En ik kom uit een echt VPRO-gezin waar commerciële televisie bijna taboe was. Ik werd echt een beetje verscheurd tussen die twee werelden. Dat is nu makkelijker, denk ik. Televisie en theater liggen nu dichter bij elkaar en ik ben nu zelf minder bang dat mensen me in voor eeuwig in een hokje stoppen.”
Hoe ben je ooit aan het theater gekomen?
Mijn moeder is dramatherapeute, dus theater was bekend en voorhanden. We gingen veel naar de schouwburg in Utrecht, ook naar de Blauwe [kleine] zaal. Ik herinner me Romeo en Julia van Dirk Tanghe. Dat was zo inspirerend, daarbij dacht ik voor het eerst: ik wil wel spelen. Ik heb de vooropleiding gedaan in Amsterdam, en één jaar Maastricht voordat ik op m’n plek kwam op de mimeopleiding. Ik had toen inmiddels Marlies Heuer zien spelen en Carver en ik voelde aan dat dat bij me paste.
Ik zat in de klas met Suzan Boogaerdt en Willemijn Zevenhuijzen, mensen die ook veel met tekst bezig waren. Andere klassen waren veel meer gericht op bewegingstheater. Wij kregen ook veel les van Marlies Heuer. Daar heb ik geluk mee gehad, want dat was wat ik wilde. Grappig genoeg heb ik na mijn opleiding vrijwel nooit in een mimestuk gestaan en vooral toneelrollen gespeeld.
Hoe beïnvloedt je mime-achtergrond je huidige rollen?
Al vanaf de opleiding ben ik altijd op zoek geweest naar manieren om de tekst en het fysieke te laten samenkomen of elkaar tegen te kleuren. Dat staat voor mij niet los van elkaar, dat is mijn primaire manier van spelen. Ik probeer van iedere rol iets herkenbaars te maken, kleinere rollen geven daarin vaak meer vrijheid dan grotere. Ik probeer toch vaak de traditionele hiërarchie in zo’n stuk –wat is de hoofdrol, wat de bijrol– omver te gooien. Dat heeft voor mij wel met mime te maken: dat je iedere rol een gevaarlijk en noodzakelijk maakt. Bij Virginia Woolf is het bijvoorbeeld gelukt om het een echt kwartet te maken in plaats van de groten en de kleinen.
We zijn allevier grofweg van dezelfde leeftijd, dus het thema van de twee generaties in het stuk krijgt sowieso minder nadruk. Honey is 24, maar ik ben ouder dan Maria Kraakman, die Martha speelt. Dat maakt de verhouding tussen de stellen gelijkwaardiger. We hebben elkaar echt het vuur na aan de schenen kunnen leggen. We waren in het begin erg met die leeftijden bezig, en bij de try-outs ook nog wel – dan komen mensen toch meer kijken met de vraag: wat hebben ze ermee gedaan?, in plaats van: wat is het? Maar uiteindelijk hebben we het met z’n vijven echt naar onszelf toegetrokken. Daar ben ik heel trots op.
Er zit een kind in mij, en samen met Erik Whien wilden we in Virginia Woolf dat als ingang gebruiken voor mijn rol. De andere drie willen een ‘volwassen’ gesprek hebben en hoe harder dat wordt, hoe meer ik het kind wordt en een soort naïviteit opzoek. Tegen het eind doet Honey een dans op Beethoven. Dat is een raar en genant moment, maar het moet ook schoonheid en levenslust hebben. Even hoeven ze allemaal niet te praten en maken ze geen ruzie. Dus eerst is het hilarisch en dan ontroerend. Op de een of andere manier was ik vrij snel uit. Ik wist hoe dat moest. Toen voelde ik me wel weer een mimer.
Is het dan voor jou ook een hoopvolle voorstelling?
Ja, ik denk het wel. Als Sanne den Hartogh en ik aan het eind samen weglopen, dan zie je denk ik wel dat ze ergens doorheen zijn gegaan. Ze hebben iets gruwelijks gezien dat ze niet kennen, en misschien is dat wel hun redding. Ze willen dat hun leven beter kan zijn dan de narigheid van George en Martha, maar ook méér dan het vastgeroeste leven dat ze zelf hadden. En Nick heeft ook iets van Honey gezien dat hij niet kende. Ze roept: “Hou je bek!” Dat heeft ze nog nooit gedaan. En uiteindelijk zegt ze: “Ik wil een kind.” Dus als het goed gaat, is het een echte catharsis. Maar het ligt ook aan de avond; soms eindigt het heel lief en klein, soms is het echt destructief.
Wat zijn je plannen voor de komende periode?
“Ik wil zeker met Marcus blijven werken. We verrassen elkaar iedere keer weer, en ik me voel me bij hem veilig genoeg om dingen uit te proberen. Hij kent me goed en ziet ook waar ik klaar voor ben. Ik hoop dat ik hem nog steeds inspireer, maar die indruk heb ik wel. Je moet het vertrouwen hebben dat hij je vraagt omdat hij je wil en niet uit verplichting. En ook zelf met iets komen.”
“Het is wennen. Binnen de producties waarin ik speel is het nog steeds vertrouwd, maar je voelt dat het geen ensemble is. Je ziet minder goed waar de anderen mee bezig zijn en er zijn veel wisselingen van de wacht, ook op kantoor. Oostpool is meer een productiehuis geworden. Soms voel ik me wel op bezoek bij mijn eigen gezelschap. Daar wordt je ook afwachtender van; je moet iedere keer maar hopen dat je gevraagd wordt voor een nieuw project. Maar goed, het geeft ook beweging en dat is uiteindelijk heel vruchtbaar.”
“Toen ik eerst als freelancer aan de slag moest, voelde ik wel paniek in m’n hart. Ik durf niet zo goed niet te weten wat ik over een jaar doe. Ik wil weten wat de plannen zijn. Maar ik zie nu wel dat er ruimte is om verder te kijken wat ik nog zou willen zonder Oostpool los te laten. Ik wil heel graag blijven werken met Erik Whien en Joeri Vos, en misschien ook wel met Boogaerdt en Van der Schoot. En ik zou wel weer een mooie film of televisieproductie wilen doen. Volgend jaar speel ik in ieder geval mee in Angels in America; daar kijk ik enorm naar uit. Ik speel de engel. Dat wordt vast weer een hele fysieke rol.”
Who’s afraid of Virginia Woolf is nog te zien op 5 en 6 september in de Toneelschuur en op 11 t/m 13 september op het Nederlands Theaterfestival