Een aantal jaar schreef ik het lemma ’theater’ voor het Spectrum Jaarboek
Voor het theater was 2012 het jaar waarin de aangekondigde bezuinigingen op cultuur concreet werden. De Raad voor Cultuur en het Fonds Podiumkunsten publiceerden hun adviezen en ook de grote gemeenten beslisten over de verdeling van hun subsidies. Voor een aantal theaters en gezelschappen betekende dit de aankondiging van het einde. Het Onafhankelijk Toneel in Rotterdam, ’t Barre Land in Utrecht en De Engelenbak in Amsterdam zijn slechts enkele van de instellingen die per 2013 geen subsidie meer krijgen en hun activiteiten sterk moeten beperken of zelfs moeten sluiten.
De grote gesubsidieerde gezelschappen worden niet in hun voortbestaan bedreigd, maar met name Het Zuidelijk Toneel (HZT) uit Tilburg en De Utrechtse Spelen (DUS) uit Utrecht moeten een flinke korting incasseren. Beide gezelschappen kondigden een koerswijziging aan. HZT stopt met de gezichtsbepalende theaterspektakels zoals De reis om de wereld in 80 dagen met Bert Visscher en NUHR en Vertellingen van 1001 nacht met Marc-Marie Huijbregts en Ashton Brothers, die door de kritiek over het algemeen slecht werden ontvangen, maar die wel publiek trokken.
Bij DUS verliep de reorganisatie een stuk heviger. In het najaar werd bekend dat het gezelschap in grote financiële problemen verkeerde, door al te optimistische verwachtingen over de reprise van de voorstelling Orfeo ed Euridice, een opera op locatie in de tuin van Paleis Soestdijk. Het gezelschap kampte met een tekort van 2,1 miljoen euro. DUS wijtte de moeilijkheden aan de crisis, maar waarnemers konden zich niet aan de indruk ontrekken dat de ruime ambities van het gezelschap niet in overeenstemming waren met de zakelijke capaciteiten en dat het financiële toezicht behoorlijk heeft gefaald.
De gemeente moest bijspringen, het eigen theater van het gezelschap (De Paardenkathedraal) moet worden verkocht en de zakelijk leider vertrok. Aan het eind van het jaar kondigt ook artistiek leider Jos Thie zijn vertrek aan. DUS gaat als lege huls de nieuwe cultuurnotaperiode in: een flink kleiner gezelschap, zonder eigen theater, op zoek naar een artistiek directeur die nog jaren bezig zal zijn om de gemaakte schuld weg te werken.
Ook bij Toneelgroep Amsterdam was het onrustig. Een aantal gezichtsbepalende acteurs, onder wie Barry Atsma, Jacob Derwig en Fedja van Huêt, verliet het ensemble, en Het Parool publiceerde in het najaar een onthullend artikel over de grimmige werksfeer binnen het gezelschap en de despotische leiderschapsstijl van Ivo van Hove. Tegelijk wist het gezelschap zich te vernieuwen, met het engageren van nieuwe vaste acteurs als Ramsey Nasr, Bart Slegers en Aus Greidanus Jr. en het grotezaaldebuut van jonge regisseur Thibaut Delpeut. Zijn Nora, met een imposante Halina Reijn in de titelrol, was een geslaagd en venijnig commentaar op hedendaagse grotestadsprinsesjes. Ook bleef het gezelschap triomfen vieren in het buitenland, met een succesvolle tournee naar onder andere Seoul en New York.
Wie een hedendaagse roman voor het toneel bewerkt weet zich verzekerd van een vaste publieke belangstelling. De spoeling wordt echter dun, en gemakzuchtige toneelvoorstellingen van Herman Koch’s Het Diner en Saskia Noort’s De Eetclub voeden de verdenking dat producenten het publiek vooral cynisch aan het uitmelken zijn.
Het Nationale Toneel kwam origineler uit de hoek. Het gezelschap had een onverwachte hit met de voorstelling De Prooi, naar het onderzoeksjournalistieke boek van Jeroen Smit over de ondergang van ABN-Amro. Bewerker Sophie Kassies maakte van Smits non-fictie een Shakespeariaans drama, waarin Mark Rietman als bankdirecteur Rijkman Groenink tragisch te gronde gaat door zijn eigen hoogmoed. Voor werknemers in de financiële sector bleek het een must-see.
Het lijkt het begin van een trend: de komende jaren komen er nog meer non-fictie-boekbewerkingen op de podia. Zoals De Verleiders; de casanova’s van de vastgoedfraude, een vrije productie naar het boek van Vasco van der Boon en Gerben van der Marel, net als De Prooi over malversaties en grote ego’s in de financiële wereld, dit keer met Pierre Bokma en Victor Löw in een bijtende, cabareteske show over de verleidingen van het grote geld.
Nederland blijft het land van bewerkingen en nieuwe stukken. Hernemingen van Nederlandse stukken zijn bijzonder. Daarom was het dapper dat Het Toneel Speelt een oeroude traditie nieuw leven inblaast: op 1 januari speelde het gezelschap Gijsbrecht van Amstel in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Sinds de première van het stuk in 1638 is dat een goed gebruik, maar in 1968 vond met het maar ouderwets en werd de traditie afgeschaft. Mark Rietman maakte van de titelrol een memorabele polderpotentaat, als kopman van een ensemble dat Vondels verzen bijna nergens liet dreinen. Met de garantie van speelbeurten in 2013 en 2014 lijkt de traditie goed op weg naar herstel.
Een andere bijzondere herneming was die van Cloaca. Tien jaar geleden was het tragikomische stuk van Maria Goos over een uit elkaar spattende mannenvriendschap een opzienbarend succes. Nu regisseerde Gerardjan Rijnders een nieuwe versie, met een nieuwe generatie acteergozers als Tygo Gernandt en Thijs Römer, die toonden dat het stuk nog weinig van z’n venijn verloren heeft.
In de kleine zaal was er veel aandacht voor het langlopende Mightysociety-project van schrijver en regisseur Eric de Vroedt, dat zijn tiende en laatste voorstelling presenteerde. De serie voorstellingen over ‘brandende actuele thema’s’ werd de afgelopen jaren veelvuldig geprezen, en de lof bereikte zijn hoogtepunten toen De Vroedt deze zomer binnen een week zowel de Amsterdam Prijs voor de kunsten als de Prijs van de Kritiek in ontvangst mocht nemen. Later won hij ook nog de Clara Meijer-Wichmann Penning voor het ‘onder de aandacht brengen van brandende maatschappelijke kwesties waarin mensenrechten en de menselijke waardigheid onder druk staan‘.
Het laatste deel, Mightysociety10, was overigens een zeer persoonlijke voorstelling, waarin De Vroedt zijn eigen vader op het toneel zette, als het personage Lex, een failliete zakenman die in Indonesië een nieuwe liefde vindt, maar ten onder gaat aan drank en zijn eigen gal. Hein van der Heijden maakte er een memorabele rol van, hard en cynisch het leven met volle teugen nemend, zonder ervan te genieten.
Sowieso was het een goed jaar voor Van der Heijden. Hij won de Louis d’Or, de belangrijkste Nederlandse toneelprijs, voor zijn rollen in Oom Wanja en Vincent en Theo, beide van Hummelinck Stuurman Theaterproducties. De vrouwelijke tegenhanger, de Theo d’Or, ging naar Marlies Heuer voor haar rol in Am Ziel.
Die Am Ziel was nog onderwerp van een aardig akkefietje in de theaterwereld. Heuer speelde haar rol in een kleine voorstelling die de aanstormende regisseur Paul Knieriem maakte bij de Toneelschuur in Haarlem. De jury van Het Nederlands Theaterfestival was zodanig onder de indruk dat ze de voorstelling selecteerde als een van de tien beste van het seizoen voor het festival in september in Amsterdam. Maar in die periode was al een andere uitvoering van dit toneelstuk te zien in het De La Mar Theater, namelijk een versie van Productiehuis Zeelandia, met schrijver Arnon Grunberg in een van de rollen. Er ontstond een in Nederland ongebruikelijk conflict over de opvoeringsrechten van het stuk van Thomas Bernhard uit 1981. De Toneelschuur delfde het onderspit en mocht haar uivoering slechts één keer voor een besloten publiek spelen.
Het is niet nieuw dat theater zich ook vaak buiten de theaters afspeelt, maar de Wijksafari van Adelheid Roosen en haar groep Zina was iets zeer bijzonders: een wandeling door de Amsterdamse achterstandswijk Slotermeer, met in een aantal huizen kleine voorstellingen. Tijdens de tocht verplaatsten de toeschouwers zich deels achterop de scootertjes van hangjongeren. Roosen won er de Prosceniumprijs mee.
Aan het eind van het jaar werd de theaterwereld geschokt door de volstrekt onverwachte dood van acteur Jeroen Willems, die in elkaar zakte tijdens de repetities voor het gala ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van Koninklijk Theater Carré. De buitengewoon veelzijdige acteur had eerder in het jaar nog veel indruk gemaakt met zijn Duitstalige vertolking van de titelrol in Ludwig II, die hij speelde bij de Münchner Kammerspiele. Dat gezelschap, dat onder leiding staat van zijn oude kompaan regisseur Johan Simons, was in maart een week lang te gast in de Stadsschouwburg Amsterdam, een bijzondere kennismaking met het Duitse repertoiregezelschap dat imponeerde met voorstellingen als Gesäubert/Gier/4.48 Psychose (een compilatie van drie stukken van Sarah Kane) en Ruf der Wildnis van de Letse regisseur Alvis Hermanis, waarin zes acteurs samenspelen met evenveel honden.
In het jeugdtheater viel het Amsterdamse gezelschap De Toneelmakerij op, met de marathonvoorstelling Mehmet de Veroveraar. De Toneelmakerij, vier jaar geleden ontstaan uit een fusie van de groepen Wederzijds (van Ad de Bont) en Huis aan de Amstel (van Liesbeth Colthof) en toen nog door het ministerie van OCW opgetuigd als grote jeugdtheatergroep, ziet haar subsidie worden teruggebracht tot een derde van de huidige bijdrage. Mehmet was dan ook een eenmalige uiting van grootschaligheid, een feestelijke en weelderige voorstelling over een jonge Turkse prins. Ad de Bont nam met deze voorstelling afscheid van het jeugdtheater, zijn tekst won de Taalunie Toneelschrijfprijs.
De musical-gebeurtenis van het jaar was Hij gelooft in mij van Joop van den Ende Theaterproducties, over André Hazes. De nieuwe voorstelling, geschreven door Frank Ketelaar en Kees Prins en met muziek van de Amsterdamse smartlappenkoning, was een eclatant succes bij zowel kritiek als toeschouwers, met Martijn Fischer als geloofwaardige Hazes en Chantal Janzen als zijn vrouw Rachel. Ook ouder Amsterdams repertoire maakte een comeback: een nieuwe versie van De Jantjes oogste veel bijval.
In 2012 werden overigens geen John Kraaijkamp Musical Awards uitgereikt. Er was al enige tijd onvrede over de door Joop van den Ende in het leven geroepen prijzen, en musicalproducent Albert Verlinde had zijn medewerking aan de onderscheidingen al in 2011 opgezegd. De organisatie kondigde aan te onderzoeken of de prijzen konden samengaan met de VSCD Toneelprijzen (o.a. de Louis en Theo d’Or), maar aan het eind van het jaar volgde de bekendmaking van een nieuwe jury en een nieuw gala in 2013.
In het cabaret waren het de vertrouwde namen die de dienst uitmaakten. Theo Maassen maakte een programma, Met alle respect, waarin hij opnieuw zijn persoonlijke sores en de nationale crisis virtuoos aan elkaar wist te knopen, tegen het einde van het jaar maakte Freek de Jonge zijn tradionele, hoogwaardige kerstvoorstelling Circus Knibbe en Richard Groenendijk won de cabaretprijs Poelifinario voor zijn show Alle dagen. Opvallend was de prijs Neerlands Hoop voor rapper en knuffelallochtoon Ali B, die zich dus nu cabaret-talent mag noemen.
Maar uiteindelijk kregen de subsidieperikelen de overhand. Tegen het eind van het jaar druppelde het ene na het andere opheffingsbericht binnen. Gezelschappen als het OT in Rotterdam, Keessen&Co uit Arnhem en Carver uit Amsterdam speelden hun laatste voorstellingen, het Huis van Bourgondië in Maastricht, De Engelenbak en het Rozentheater in Amsterdam sloten hun deuren. Daarnaast is er nog een flink aantal groepen dat ondanks het stoppen van hun subsidie (nog) niet aan opheffing denkt, maar die het komende jaar moet gaan bewijzen zich te kunnen handhaven in de nieuwe kunstenwerkelijkheid.
Die onduidelijkheid geldt dubbel voor jonge theatermakers. Wie nu afstudeert aan een theateropleiding kan niet langer gebruik maken van de vele productiehuizen die Nederland tot en met dit jaar telde – waar jonge talenten hun artistieke signatuur kunnen ontwikkelen– en zijn afhankelijk van de grote gezelschappen, die zelf ook met veel minder geld moeten zien rond te komen. Bijna alle instellingen zijn bezig met nieuwe vormen van financiële ondersteuning – van crowdfunding en donateurskringen tot samenwerkingen met maatschappelijke partners – maar voor niemand is dat een afdoende tegenwicht voor de afgenomen subsidiestroom.
Ook het in aanraking brengen met cultuur van de jongste generatie staat door de bezuinigingen onder druk. Het vak CKV (culturele en kunstzinnige vorming) op de middelbare school dreigt te worden afgeschaft, waardoor (onder andere) klassikaal theaterbezoek afhankelijk wordt van het eventuele enthousiasme van de docent. De aangekondigde afschaffing van de cultuurkaart –waarmee leerlingen goedkoop culturele activiteiten kunnen bezoeken– gaat echter niet door; een van de eerste beslissingen van de in november aangetreden minister voor cultuur Jet Bussemaker (PvdA).
Een wel heel wrang verlies is de sluiting van het Theater Instituut Nederland. Verschillende reddingspogingen van het instituut –o.a. een nieuw theatermuseum in de Stopera in Amsterdam– hadden geen effect, de door professionals veelgebruikte bibliotheek moest sluiten en de collectie wordt deels overgenomen door de Universiteit van Amsterdam. Het verleden van het theater staat dus ook wankele benen en de toekomst is vooralsnog niet rooskleurig.