Interview Susanne Kennedy

interviews,Theatermaker — simber op 21 april 2010 om 13:11 uur
tags: ,

Bijna overnight werd regisseuse Susanne Kennedy een kleine hype in theaterland. Haar laatste voorstelling The New Electric Ballroom bij Het Nationale Toneel werd bijzonder lovend ontvangen, Hans Kemna richtte een fanclub op, Martin Schouten tipt haar als opvolger van Ivo van Hove en Johan Simons nodigde haar uit als gastregisseur in München.

Ze is aan het werk met Elfriede Jelinek – “Stroeve, maar meeslepende taal”. En voordat ze naar Duitsland vertrekt regisseert ze dit najaar nog een repertoirevoorstelling bij Het Nationale Toneel. “Emilia Galotti van Lessing; klassiek burgerlijk drama. In Duitsland is dat een van de tijdloze mega-klassiekers. Daar wordt het vaak gespeeld zodat de schoolklassen binnenkomen.” Verder kan ze er nog niet veel over kwijt.

Ook over de hype is ze nuchter: “Ik merk er zelf niet veel van. Het laatste jaar is het wel heel hard gegaan.” Of ze er niet ook een beetje recalcitrant van wordt. Nadenkend: “Ik zou het me nu kunnen veroorloven om iets heel anders te maken. Als het zou mislukken zou ik niet meteen ‘weg’ zijn. Maar zo gaat het niet; elke voorstelling die je maakt is de belangrijkste ooit. Naar The New Electric Ballroom kwamen ineens belangrijke mensen kijken. Johan Simons kwam, de dramaturgen uit München. Maar die dingen moet je loslaten. Je werkt met wat je kan. Repetities gaan toch altijd over wat ik zie, wat een acteur doet en wat voor mensbeeld ik probeer te ontwikkelen.”

Twee weken is ze nu bezig met de repetities van Over dieren van Jelinek. Het ‘stuk’ kent zoals altijd bij de Nobelprijswinnares geen plot, geen personages, geen clausen; het is een ondoordringbare berg tekst, volgelopen op het papier. Geen regisseur ontkomt eraan vooraf  keuzes te maken, te beginnen met wie wat zegt. Kennedy maakte personages, schoof teksten in elkaar, laat flarden tekst een aantal keren terugkomen.

Continue reading “Interview Susanne Kennedy” »

Recensie: ‘The New Electric Ballroom’ van Het Nationale Toneel

“Naar binnen. Naar binnen. Naar binnen. Naar binnen.” Eindeloos herhalen ze de drie zusters de woorden, terwijl ze één van hen een te klein Marilyn Monroe-jurkje en witte laarsjes met naaldhakken helpen aantrekken, om het af te maken wordt er nog wat lippenstift in de buurt van de mond gesmeerd. Hier wordt niet iemand opgedoft, hier wordt aas aan de haak gedaan.

De jonge regisseuse Susanne Kennedy –vast verbonden aan Het Nationale Toneel-  viel de afgelopen jaren op met vormbewuste uitvoeringen van nieuw toneelrepertoire en een eigenzinnige bewerking van Hedda Gabler. Nu ensceneert ze The New Electric Ballroom, een recente komedie van de Ierse toneelschrijver Enda Walsh.

Dat stuk heeft op zich een plot: twee oudere zussen in een godvergeten vissersdorp spelen avond aan avond een fatale gebeurtenis uit hun jeugd na, toen ze beiden buiten de danszaal verwachtten ontmaagd te worden door de Elvis-achtige rocker Roller Royce, die er vandoor ging met een derde. De jongste zus luistert en regisseert, een jonge visser valt op gezette tijden binnen. Kennedy brengt het radicaal terug tot één situatie met de nadruk op de bijna Beckett-achtige taal (zorgvuldig vertaald door Karst Woudstra) in een venijnige voorstelling over vrouwelijke seksualiteit.

De acteurs zitten opgesloten in het decor, de ongastvrije kamer van de zussen, hoog boven het toneel van Frascati. Het is een vissenkom, met vooraan een televisie met een beeld uit The Wizard of Oz en een kapotte glitterbol. Overal is water. Het druipt van de zeegroene muren, dezelfde kleur als de Judy Garland-jurkjes van de drie zussen. Aan een van de muren hangt een plastic baars die ‘Don’t worry, be happy’ zingt, ernaast staat de jonge visser (Jochum ten Haaf) die een uur lang op een plankje net boven de lambrizering stokstijf stil staat.

De drie zussen, Nettie Blanken (erg goed, bijna demonisch), Juul Vrijdag en Çigdem Teke wisselen filosofietjes (‘Mensen zijn praters’), verhalen over cake bakken en de geschiedenis met Roller Royce uit. De tekst gaat over vissers en conserven, kleine hondjes, droge koekjes en hoe onwaardig het is dat kinderen ‘via de waterwerken’ geboren moeten worden. De seksuele connotaties druipen ervanaf, maar worden nergens expliciet gemaakt. Dit zijn drie vrouwen die elkaar kapot maken omdat ze zich afhankelijk gemaakt hebben van die ene mogelijkheid tot “love” van een man, lang geleden.

Kennedy voegt aan de harde tekst naargeestige beelden toe: Teke zwiepend met een klein plastic poppetje aan een touw, knipperend met haar nepwimpers, prut van Mariakaakjes uitspuwend of eindeloos ‘There’s no place like home’ mimend. De voorstelling voelt ook helemaal áf, van het monumentale decor van Katrin Bombe dat zich tot in de kelder van Frascati lijkt uit te strekken tot het ruisende en zoemende geluidsontwerp van Richard Janssen.

Het Nationale Toneel verdient lof voor het aannemen van een zo tegendraadse regisseur in het vaak nogal keurige gezelschap. Nu wordt het de vraag wie het lef heeft om haar te ontketenen in de grote zaal.

The New Electric Ballroom van Het Nationale Toneel. Gezien 12/1/10 in Frascati. Aldaar t/m 16/1 Meer info op www.nationaletoneel.nl

Recensie: ‘De Kersentuin’ van Het Nationale Toneel

Ze rinkelen onder haar rokken, de sleutels van het landgoed. Warja, de verwelkende jonge vrouw die voor haar lichtzinnige stiefmoeder Ljoebowa het landhuis met de beroemde kersentuin bestiert, draagt ze aan een grote ring, tekenend voor zowel haar taak maar ongewild ook voor haar moeizame liefde voor de bevriende koopman Lopachin.

Het is een mooie vondst van regisseur Erik Vos, ooit oprichter van De Appel. Tachtig jaar is hij inmiddels en dat hij een zo grote Tsjechov-regie op zich heeft genomen is een evenement op zich. Zoals te verwachten biedt Vos degelijk teksttoneel. Dit is het soort voorstelling waarin een personage dat zegt ‘Ik heb een rood vest aan en gele schoenen’ ook daadwerkelijk een rood vest en gele schoenen draagt. Wie daardoor niet wordt afgeschrikt ziet mooi acterwerk in een ambachtelijke repertoirevoorstelling, die echter weinig ontroert.

Vos neemt bij deze regie zijn persoonlijke ervaring mee: twee jaar geleden moest hij zijn huis op het platteland van Frankrijk verkopen en voelde hij zelf de pijn en de breuk van het definitief afsluiten van het verleden. Want daar gaat deze Kersentuin over. Als Ljoebowa na jaren terugkeert uit Parijs zijn de schulden torenhoog opgelopen, het landgoed zal op een veiling worden verkocht. Lopachin weet een oplossing: bouw zomerhuisjes voor de opkomende stedelijke burgerij. Maar daarvoor zal de kersentuin gesloopt moeten worden en dat is onbespreekbaar.

In een zandkleurig decor met veel gedrapeerde doeken en stoffen huisjes die soms in de kap verdwijnen wordt vooral de lichtheid van Tsjechov’s stuk benadrukt. Bijpersonages hebben een pop in de vorm van hondje, doen goocheltrucs, struikelen steeds of vallen plotseling in slaap. Tegen die achtergrond van vaudeville en clownerie moet de tragiek komen van Hubert Fermin als Ljoebowa’s broer (die een mooie scène heeft met een ouwe kast) en Stefan de Walle’ krachtige rol van Lopachin, maar vooral van Betty Schuurman’s Ljoebowa die tegelijkertijd belachelijk en meelijwekkend is.

Maar de twee uiteinden van kluchtige humor en ontroering die Vos zocht versterken elkaar in deze voorstelling niet. Geen van beide wordt echt dóórgezet en dat maakt De Kersentuin merkwaardig vlak en onbevredigend. Ieder moment van verstilling en contemplatie wordt weer doorbroken door grootschalige mis-en-scène of een nieuwe grap.

Slechts één personage wordt echt aandoenlijk en dat is Warja, door Anniek Pheifer erg mooi gespeeld op de rand van wanhoop en berusting. Als de kersentuin op de veiling blijkt te zijn gekocht door Lopachin smijt ze de sleutelring voor zijn voeten, minachtend én bevrijd. Later staan ze nog één keer tegenover elkaar, een laatste poging om er toch nog een huwelijksaanzoek uit te persen. Maar het is, zoals altijd bij Tsjechov, te laat.

De Kersentuin van Het Nationale Toneel. Gezien 14/11 in Den Haag. Te zien in Amsterdam (Stadsschouwburg) 26-30/12/09. Meer info op www.nationaletoneel.nl

Interview Susanne Kennedy

interviews,Parool — simber op 29 mei 2009 om 15:12 uur
tags: , , ,

De Engels/Duits/Nederlandse regisseuse Susanne Kennedy speelt vooral nieuwe toneelstukken van jonge Duitse of Engelse schrijvers. En af en toe een klassieker op eigenzinnige wijze, zoals afgelopen winter Hedda Gabler. In haar nieuwe voorstelling Parasieten, die 3 t/m 6 juni in Frascati staat, werpen de personages elkaar de meest verschrikkelijke verwensingen toe, maar ze blijven er stoïcijns en lijdzaam onder. “Ik heb afstand nodig om dichterbij te komen.”

Parasieten is een stuk van Marius von Mayenburg over een jonge man die na een auto-ongeluk in een rolstoel zit, zijn geliefde, haar zwangere zus en haar aanhankelijke en geweldadige vriend. In Kennedy’s regie wordt het een tergende maar intrigerende voorstelling van verlamde personages die elkaar leegzuigen, in een megadecor: een soort aftandse sauna met beige tegels en twee vitrines met levende vliegen erin.

In een Amsterdams café vertelt Kennedy wat haar aantrok in het stuk: “Ik liep al een tijd met deze tekst rond. Toen ik het voor het eerst las voelde het voor mij als iets fysieks, een stomp in m’n maag. Er zit geweld en een enorme hardheid in de taal. Ik wilde dat de voorstelling een vergelijkbare impact op het publiek zou hebben. Er zit een mooi citaat in van Ringo, de man in de rolstoel: “Iedere dag werpt de hemel een nieuw mens naar beneden op de aarde, verbrijzelt hem op de grond, als waarschuwing voor ons anderen, dat het einde nabij is.” Voor mij als regisseur is het de uitdaging om de toeschouwer dat verbrijzelen te laten voelen.”

Kennedy heeft in haar werk een voorkeur voor een zekere abstractie: “Als je zo’n heftige tekst gaat spelen met grote emoties en uitbarstingen dan wordt het bijna een opluchting, een uitlaatklep. Juist als je als toeschouwer niet krijgt voorgekauwd wat je moet voelen, moet je het zelf bedenken en dan komt het dichterbij. Het abstracte is een omweg om bij het fysieke uit te komen. Maar je moet die zwartgalligheid van de tekst ook niet te serieus nemen. Er zit een lichtpuntje in; kleine, subtiele knipogen.”

Sinds een paar jaar is Kennedy verbonden aan Het Nationale Toneel, dat zoals veel andere grote gezelschappen jongere makers opneemt om voorstellingen te maken waarmee ze klaargestoomd worden voor de grote zaal. Tussen de middelbare heren die daar de leiding hebben (Johan Doesburg, Frans Marijnen en Evert de Jager) is ze een vreemde eend in de bijt. “Het Nationale Toneel geeft mij op dit moment vrijheid, mogelijkheden en ondersteuning. Het is heel open, alles is bespreekbaar.”

“Het Nationale Toneel is ook een van de weinige groepen waar ik zo grootschalig kan werken. Eigenlijk is Parasieten al een grote zaal-voorstelling, maar dan in de kleine zaal. We hebben zelfs een extra bouwdag nodig om het enorme decor in Frascati 1 te proppen”, lacht ze. “Wat ook leuk is in Den Haag is dat het publiek een spannende mix is van oudere repertoireliefhebbers en jongere kunstzinnige types.”

Haar voorstelling Hedda Gabler, met Hedda als Amy Whinehouse-type die zichzelf al aan het begin van de voorstelling overhoop schiet, oogste nogal wat kritiek van datzelfde publiek: “Ik merkte dat er een groot verschil is tussen mensen die het stuk kennen en een interpretatie hebben van het personage en jongere bezoekers die blanco kijken,” verklaart Kennedy, “Het leek bij Hedda wel alsof mensen die weinig van theater weten er minder moeite mee hadden dan de kenners. Jonge mensen kijken veel minder vanuit de plot, ze zien het meer als installatie. Bij Parasieten is het publiek gemiddeld veel jonger. Sommigen zitten er naar te kijken als kippen naar het onweer. Binnen tien minuten weten ze al: hier ga ik niks van begrijpen. Er zijn ook best wat weglopers.”

Kennedy kwam acht jaar geleden naar Nederland om Theaterwetenschap te studeren. Pas na lang aarzelen durfde ze auditie te doen op de regie-opleiding. “Ik ging toen ik net in Nederland was veel naar De Brakke Grond, ik voelde me meer verwant met Vlaams theater dan met het Nederlandse. Ook nu nog heb ik het gevoel dat ik iets heel anders doe dan Nederlandse generatiegenoten. Ik ben een van de weinigen die werkt met bestaande teksten, de meesten doen helemaal hun eigen ding. En als ze repertoire doen, blijft het vaak hangen in psychologisch realisme. Ik zoek juist de abstractie. Die vind ik ook meer bij Duitse schrijvers. Bij hen wordt de taal zelf vormgegeven. Maar toen ik vorig jaar voor het eerst in Duitsland werkte, merkte ik dat ik zelf toch een Nederlandse regisseur geworden was. Ik vraag directheid en transparantie van van mijn acteurs, en ze moeten actief meedenken. Hier voel ik me Duits maar daar voelde ik me heel erg Nederlands.”

meer info op www.nationaletoneel.nl

Recensie: ‘Hedda Gabler’ van Het Nationale Toneel

Parool,recensies — simber op 19 december 2008 om 13:39 uur
tags: , , ,

Nog voor de voorstelling goed en wel begonnen is schiet Hedda Gabler zichzelf al door het hoofd. Net als in Mulholland Drive van David Lynch kun je deze voorstelling zien als laatste gedachtes en angsten van Hedda; de korte periode tussen schieten en sterven opgerekt tot anderhalf uur, waarin we zien hoe het zo gekomen is.

Verwacht geen keurige opvoering van de klassieker van Ibsen. Regisseur Susanne Kennedy maakte voor Het Nationale Toneel een verfrissende, tegendraadse voorstelling, die drijft op het grote talent van haar hoofdrolspeelster, de Turks/Duits/Nederlandse actrice Çigdem Teke. Nadrukkelijk kiest Kennedy voor het perspectief van Hedda, de wilde generaalsdochter die verzeild raakte in een saai huwelijk, haar omgeving wil manipuleren, maar er zelf aan kapot gaat.

Alle acteurs zitten gevangen in een doos, behangen met gigantische foto’s van lichaamsdelen –vooral benen– tegen een achtergrond van onflatteuze stof. De kogelgaten zitten er al in. Voorlangs is over de hele breedte een dunne snaar gespannen. Doordringend kijkt Teke vrijwel continu het publiek aan terwijl ze daarme onheilspellende klanken voortbrengt.

Deze Hedda is een slechte poseur. In een te kort groen glitterjurkje en met Amy Whinehouse-haar blijft Hedda een gevoelig meisje dat zich een wild imago heeft aangemeten. Lijzig en met distantie zegt ze haar teksten –en regelmatig ook die van de andere personages- maar de verveling van iemand die daadwerkelijk uit het sociale patroon wil breken is voelbaar.

De andere personages zijn gemene karikaturen. Manlief Tesman is een sukkel in een hagelwitte kaftan en korte broek, Tante Julle is een oude man in drag. Alleen Eilert –de concurrent van Tesman- lijkt nog enigzins op haar met zijn emo look.

Tegen het eind raakt de voorstelling op drift, alsof Hedda’s bewustzijn uit elkaar valt. Een liederlijk feest met keiharde geluiden, een verkrachting, schreeuwende acteurs. Het is over the top en werkt maar half. Ook een soort balts-dans van de Tesman en Eilert wordt bijna kinderlijk.

Verder weet Kennedy haar dadendrang beter te doseren. De voorstelling lijkt op het eerste gezicht kil en deprimerend, maar wordt daar bovenuit getild door de gretigheid in spel en regie, en het charisma van Teke. Dat maakt deze Hedda Gabler een buitengewoon prettige uitvoering van klassiek repertoire.

Hedda Gabler van Het Nationale Toneel. Gezien 17/12/08 in Den Haag. Te zien in Amsterdam (Frascati) 2/1 t/m 4/1. Meer info op www.nationaletoneel.nl

Recensie: ‘Levende Doden’ door Het Nationale Toneel

Parool,recensies — simber op 19 november 2007 om 18:22 uur
tags: , , ,

De titel beloofd niet veel goeds: iets met Ingmar Bergman-achtig drama of mime over geesten. Maar dat blijkt reuze mee te vallen. Levende Doden is niet al te zwaarwichtig toneel over de dood, met opvallend goede vrouwenrollen. De jonge Engelse schrijfster Laura Wade schreef drie in elkaar grijpende morbide verhalen, die allemaal gaan over het vinden van een lijk. Een kamermeisje in een goedkoop hotel vindt een dode man in bed, een toch al gestresste zakenvrouw een jong meisje met doorgesneden keel in het park en de eigenaar van een opslagverhuur een half vergane vrouw in een van zijn boxen.

In een niet onaangenaam loom tempo ontvouwt de plot zich in scènes die slim spelen met het tijdsverloop. Vooral de vrouwelijke actrices zijn op dreef. Pauline Greidanus’ kamermeisje is naïef zonder koket te zijn, maar het is vooral de korte maar heftige bijrol van Anniek Pheifer als bitchy zakenvrouw met losse handjes die indruk maakt. Het decor is een afgesloten ruimte van karton dat steeds open gaat en nieuwe doorkijkjes laat zien.

Zijn de levenden vaak niet net zo levenloos als de doden, is de duidelijke thematiek. De relaties tussen de levende personages zijn slechter dan die tussen de levenden en de doden. In het huwelijk van de opslagverhuurder wordt veel gepraat maar weinig gecommuniceerd en de relatie tussen de zakenvrouw en haar vriend is onprettig geweldadig.

De aanraking met de dood tilt hen even boven het dagelijks bestaan uit. “Ik voelde me als een God” zegt de opslagverhuurder. Het kamermeisje vlijt zich in een innige omhelzing met haar lijk op het hotelbed. Met deze tegenstelling, door Wade knap door het hele stuk verweven, in het achterhoofd kan het einde alleen als zeer onheilspellend worden gezien.

De filmische regie van Ivar van Urk legt de nadruk op het door de schrijfster beoogde realisme van de personages. Dat is iets wat je in Nederland, behalve bij Maria Goos, niet zo vaak ziet op het toneel, en het heeft ook een bezwaar: bij realistische personages, verwacht je als toeschouwer ook een realistische situatie en daarvoor zijn de scènes van Wade vaak net iets te lichtvoetig absurd. Daardoor mist de voorstelling emotionele lading: het is hap-slik-weg toneel dat niet beklijft.

Levende Doden door Het Nationale Toneel. gezien 16/11/07 in Den Haag. Te zien in Amsterdam 30/11 t/m 2/12. Meer info op www.nationaletoneel.nl

Recensie: Maria Stuart van Het Nationale Toneel

Het is een Haags onderonsje de komende drie weken in Het Compagnietheater. Het Nationale Toneel vroeg Erik Vos, de inmiddels 77-jarige oprichter van het andere Haagse gezelschap, De Appel, voor de regie van Maria Stuart van Friedrich Schiller. Van zo’n combinatie moet je geen hemelbestormend toneel verwachten, maar juist omdat deze voorstelling in al zijn degelijkheid zo goed wordt uitgevoerd -een klassiek stuk zonder veel franje gespeeld door uitstekende acteurs- levert het een zeer aangename toneelavond op.

Maria Stuart is de katholieke koningin van Schotland die door de protestantse koningin Elisabeth I van Engeland gevangen is gezet op verdenking van samenzwering tegen de kroon en het bekokstoven van een moordaanslag op de vorstin. Hoewel er naast deze twee nog andere personages zijn, gaat het stuk volledig over de strijd tussen de twee koninginnen. In andere uitvoeringen worden ze vaak als tegenpolen neergezet -Elisabeth als de oude, ongetrouwde machtspolitica, Maria als jonge, mooie rebel-, maar Vos lijkt vooral de overeenkomsten tussen de twee te willen benadrukken.

Beiden zijn boos en angstig, maar proberen tegen de ander een schild op te bouwen. Elisabeth dat van fiere majesteit, Maria van verbeten zelfrechtvaardiging. Will van Kralingen speelt Elisabeth juist niet kuis, maar als een tikkeltje vermoeide majesteit, even seksueel als Maria. Mirjam Stolwijk speelt Maria op haar beurt als gekooid dier, krachtig en expressief, maar met nogal overdreven mimiek. De koninginnen dragen rood en wit, terwijl de andere acteurs theatrale kostuums in gedekte, donkere tinten dragen.

Het decor bestaat uit diagonale lijnen in grijs op het achterdoek en op de naar achter oplopende vloer met draaischijf, waarop de acteurs in iedere scène nieuwe constellaties van houten stoelen neerzetten. Af en toe biedt dat een mooi plaatje, maar meestal leidt het af. De acteurs zijn goed genoeg om ook in een lege ruimte volledig tot hun recht te komen. Hubert Fermin en Wim Meuwissen zijn een mooi koppel als havik en duif in de kring rond Elisabeth, Stefan de Walle als haar vertrouweling Leicester is scherp en sensitief.

Het stuk is voor hedendaagse toeschouwers misschien iets uit balans: het heeft te veel intrige (over de samenzweringen en de machtsspelletjes aan het hof) en de kern van de zaak, de confrontatie tussen Elisabeth en Maria -in deze voorstelling een prachtig spannende scène-, komt te vroeg en duurt te kort. Bovendien gebruikt deze voorstelling de inmiddels nogal ouderwetse vertaling van Gerrit Kouwenaar, waarin het retorische venijn te zeer wordt gladgestreken. Het wordt echter goedgemaakt door de présence van Van Kralingen en Stolwijk.

Theater Maria Stuart van Het Nationale Toneel. Regie: Erik Vos. Gezien 6/12/06 in het Compagnietheater. Aldaar t/m 23/12, tournee t/m 13/1/07. Meer info op www.nationaletoneel.nl

Recensie: ‘Drakengebroed’ van Het Nationale Toneel & ‘Verdammt ich lieb dich’ van Dame Jeanne

Dit weekend spelen er twee voorstellingen over Ulrike Meinhof in de stad. Geen van beide brengt ons dichterbij de beweegredenen van de in 1976 gestorven RAF-terroriste, maar samen belichten ze een interessant generatieconflict.

Op initiatief van actrice Marie-Louise Stheins schreef Gerardjan Rijnders een stuk over de tweelingdochters van Meinhof, die elkaar na lange tijd ontmoeten in een hotelkamer. Het zijn de hersens van hun moeder -na jaren van geheim onderzoek teruggegeven aan de familie om begraven te worden- die ze bij elkaar brengen.

De vrouwen, Bettina (Stheins) en Regine (Antoinette Jelgersma), hebben ogenschijnlijk weinig gemeen. Bettina is harde journaliste, Regine is van de yoga. Hun moederbeeld leidt al snel tot conflicten: Regine vindt Bettina laf omdat ze weigert te erkennen dat ze van haar moeder houdt, Bettina verwijt haar weer dat ze te weinig oog heeft voor het leed dat Meinhof hen en anderen heeft aangedaan.

De actrices zijn duidelijk niet gewend aan de typische Rijnders-taal, vol woordgrapjes, herhalingen en niet-afgemaakte zinnen. Toch wekken ze sympathie met hun gekibbel en hun vruchteloze toenaderingspogingen, ondanks het wat kabbelende verloop van de voorstelling. Het decor blijkt op het laatst nog een grimmig subtiel grapje te bevatten. De hotelkamer waar het stuk zich afspeelt heeft hetzelfde nummer als Ulrike’s gevangeniscel.

Die cel van Meinhof is de plaats van handeling van de voorstelling Verdammt ich lieb dich van theatermaker Anna Rottier. Hier verschijnt Ulrike Meinhof zelf op het toneel, gespeeld door Mariëtte Zabel. Rottier schreef een stuk over Meinhof’s gevangenschap en een fictieve relatie met een vrouwelijk cipier, gespeeld door Elsje de Wijn. De confrontatie tussen de ingetogen spelende Zabel en de opgeruimdheid van De Wijn -beiden in hippe merkkleding- is mooi om naar te kijken, maar de tekst is te zwak om lang te boeien.

Het decor bestaat uit een paar stellingkasten vol met keurig opgestelde flesjes Spa Blauw, pakken melk, koffie en Pickwick thee. Midden in de voorstelling laten de acteurs onbesuisd de kasten instorten. Het terrorisme uit de jaren ’70 weergegeven als kattekwaad in de supermarkt. Dat is misschien lichtzinnig, maar verduidelijkt effectief de aantrekkelijkheid van de revolutionairen van die tijd.

Het fijne geluidsdecor van William Bakker is al even inventief. Hij combineert schlagers, krautrock en radioreclames, waarin we de stemmen van toneelacteurs als Cees Geel en Hans Kesting herkennen. Ook kunstenaars kunnen zich tegenwoordig blijkbaar niet onttrekken aan de consumptiemaatschappij, waar Meinhof tegen streed.

Rijnders is een generatie ouder dan Rottier. Voor hem is Meinhofs gedachtegoed nog verdedigbaar, maar haar daden zijn dat niet. In Rottier’s voorstelling blijkt haar wereldbeeld volkomen achterhaald, maar juist haar status als symbool voor aantrekkelijk geweld blijft staan.

Theater Drakengebroed van Het Nationale Toneel. Gezien 9/11 in Bellevue, aldaar t/m 12/11. Meer info op www.nationaletoneel.nl; Verdammt ich lieb dich van Dame Jeanne en Productiehuis Frascati. Gezien 4/11 in Frascati, aldaar t/m 11/11, meer info op www.theaterfrascati.nl

Recensie: Othello door Het Nationale Toneel en Annette Speelt

Net zoals YouTube liever gekocht wil worden door Google dan zelf het risico te nemen naar de beurs te gaan, zie je tegenwoordig dat jongere theatergroepen aansluiting zoeken bij gevestigde gezelschappen. De jongere acteurs en regisseurs kunnen met steun van het productie- en marketingapparaat van een grote organisatie werken aan hun voorstellingen in plaats van aan subsidieaanvragen en de grote gezelschappen weten zo jong talent aan zich te verbinden.

De jonge theatergroep Annette Speelt, bestaande uit acteurs Thijs Römer en Michel Sluysmans, heeft sinds kort een dergelijk samenwerkingsverband met Het Nationale Toneel in Den Haag.

Shakespeare’s Othello is hun eerste gezamenlijke voorstelling, waarbij Römer en Sluysmans worden ondersteund door de jongere acteurs van Het Nationale Toneel. De twee groepen passen goed bij elkaar: beide willen klassieke stukken maken voor een groot publiek, degelijk en een beetje keurig toneel met veel nadruk op de acteerprestaties. Deze eerste samenwerking is echter een beetje té degelijk uitgevallen.

Othello is het verhaal over de zwarte legerleider die jaloers wordt door misleiding van zijn vaandrig Jago en zijn vrouw vermoord, omdat hij haar ten onrechte verdenkt van de affaire met zijn luitenant Cassio. Het stuk wordt vaak gebruikt als commentaar op discriminatie van vreemdelingen, maar de eerste scène van deze voorstelling rekent daar resoluut mee af.

Othello komt op, Thijs Römer’s gezicht is zwart gemaakt. Met een spiegeltje in de hand veegt hij met een doekje zorgvuldig de donkere schminck weg. Het symboliseert niet alleen de volledige integratie van deze buitenstaander in de Venetiaanse samenleving maar geeft ook aan dat deze voorstelling niet over racisme zal gaan, maar over het tragische liefdesverhaal.

Maar na deze sterke opening stelt de voorstelling teleur. Voor een klassieker die draait om een man die door onbeheersbare hartstochten tot gruwelijke misdaden wordt gedreven, heeft deze voorstelling een merkwaardige gevoelloosheid. In hun poging om de moeilijke tekst goed te spelen komen de jonge acteurs er niet aan toe hun woorden te laden met emotionele impact. Alleen Pieter van der Sman maakt van Cassio een personage waarmee je als toeschouwer méé kunt leven.

Met een videocamera legt Jago steeds de belangwekkende details vast: de hand van Desdemona in die van Cassio, het zakdoekje dat later een oneigenlijk bewijsstuk zal worden. Het is een beetje overbodig, omdat het verhaal al helder genoeg is, maar het past wil een een enscenering waarbij de acteurs hun tekst vaak met handgebaren ondersteunen.

Het decor is een indrukwekkende stapel zeecontainers, waarbij alle acteurs heel klein afsteken. Onbedoeld symboliseert het niet alleen de nietigheid van de personages tegenover de gebeurtenissen, maar ook hun onmachtige poging om Shakespeare te bedwingen.

Othello door Het Nationale Toneel en Annette Speelt. Regie: Johan Doesburg, met Thijs Römer, Michel Sluysmans, Anniek Pheifer, ea. Gezien 28/10/06 in Den Haag, te zien in Amsterdam 19 en 20/1/07, tournee t/m 20/1/07. Meer info op www.hnt.nl

Recensie: Closer van Het Nationale Toneel

Het toneelstuk Closer van David Marber begint een moderne klassieker te worden. Acht jaar geleden speelde Toneelgroep Amsterdam het stuk, twee jaar geleden werd het verfilmd met onder andere Julia Roberts en Clive Owen. Nu speelt Het Nationale Toneel het stuk in de vlotte vertaling van Martin Bril. Regisseur Antoine Uitdehaag koos met Bracha van Doesburgh, Daan Schuurmans, Eva Duijvestein en Roef Ragas vier jonge acteurs die ondanks hun toneelopleiding vooral bekend zijn geworden door televisieseries en films.

Het stuk bestaat uit twaalf scenes voor twee mensen. In een eenvoudig decor van verrijdbare witte doeken draaien ze om elkaar heen. Ze flirten, worden verliefd, gaan vreemd en gaan uit elkaar, en dat doen ze in spitsvondige gesprekken met emotionele uitbarstingen. Een fotografe, een arts, een journalist en een stripper. In hun relaties zijn ze volkomen zelfzuchtig, in de wetenschap dat de ander dat ook is.

De twee mannen hechten aan de waarheid. Als overspel van hun partner aan het licht komt willen ze alle vunzige details weten. De vrouwen verkiezen de zoete leugen, en de stripper specialiseert daar zelfs in: we weten niet eens zeker of haar naam Alice of Jane is. De gesprekken over hun relaties zijn krachtmetingen, wedstrijden. Maar hoe dicht bij elkaar ze ook komen, nooit zijn ze samen. De anatomische pop met uitneembare ingewanden die de hele voorstelling voor op toneel staatbenadrukt hoe weinig ruimte er zit tussen aanraken en bloed vergieten.

De vier acteurs hebben nog niet zoveel toneelervaring, maar redden zich prima. Vooral Ragas is mooi als primitieve, sexbeluste man met zelfkennis. Van Doesburgh is soms te schril en Duijvestein maakt haar personage wel erg hard. Ook gaat de voorstelling tegen het eind wat trekken. Het publiek weet al lang dat geen van de vier zal ontsnappen aan de eenzaamheid. Het zijn kleine bezwaren tegen een verder onderhoudende voorstelling, die zowel de luchtigheid van Marber’s stuk als zijn rauwe boodschap goed weet over te brengen.

Je zou je wel kunnen afvragen of dit soort toegankelijk toneel met van televisie bekende acteurs en een van film bekend verhaal niet eigenlijk door vrije producenten zou moeten worden gemaakt in plaats door een gesubsidieerd gezelschap. Het voornaamste argument daartegen is dat commerciële produkties zelden dit niveau halen, meestal door tekort aan aandacht en repetitietijd. Maar eigenlijk is het zonde dat zo’n voorstelling door Het Nationale Toneel moet worden gemaakt.

Theater Closer van Het Nationale Toneel. Gezien 25/11/06 in Rotterdam. Te zien in Amsterdam (Compagnietheater) 27/10 t/m 4/11 en 22/11 t/m 2/12, tournee t/m 23/12. Meer info op www.hnt.nl

« Vorige pagina
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity