Ik maakte drie interviews voor de theaterfotografiespecial van TM. Met foto’s natuurlijk veel mooier. Die kunt u nog tot 28 januari bekijken in galerie KochxBos.
Onscherpe acteurs, monochrome vlakken, onherkenbare gezichten en geen totaaloverzichten. Een scènefoto van Sanne Peper pik je er direct uit. De stilistisch nogal eigenzinnige theaterfotograaf begon ruim vijfentwintig jaar geleden in het Shaffytheater en bepaalde mede het beeld van Alex d’Electrique en Dood Paard. “Je moet een grote neus vergroten, dan wordt het karakter.”
“Ik vond het moeilijk om te kiezen. Een foto is niet alleen het beeld, maar ook de context waarin je hem ziet. Ik wilde vier foto’s – één zou heilig worden, acht wordt een zooitje – maar die moeten wel bij elkaar passen. De richting moet kloppen, de kleur, de sfeer. Het is heel moeilijk om dat van verschillende voorstellingen van verschillende groepen bij elkaar te krijgen.”
“Een vriendin van mij werkte achter de bar in het Shaffytheater. Via haar kwam ik in de theaterwereld terecht. Eerst maakte ik portretten van makers en later ook scènefoto’s. Ik was zó slecht. Ik weet nog dat ik een keer een hele voorstelling geobsedeerd was door de voet van een van de acteurs. Ondanks dat kwam ik terecht bij de Toneelschuur en daar heeft Ina Veen mij jaren lang alles laten doen. Daar heb ik het geleerd.”
“Ik maak eigenlijk altijd hele drukke foto’s. Ik hou ervan om het kader lekker te vullen. Hoewel ik zelf erg van leegte houd. Die vier bij elkaar [op de volgende pagina] zijn eigenlijk vrij rustige, lege foto’s. Die foto van Glengarry Glenn Ross is goed omdat er echt geen kop meer op staat. Ik hou daarvan, maar het is geen publiciteitsfoto. Ik zoek meestal beelden net buiten de actie. Als twee mensen elkaar vinden fotografeer ik dat beeld niet, maar net ervoor en net erna wel. Decorontwerpers haten mij. Omdat ik nooit fotografeer wat ze gemaakt hebben. Het rare met mijn vak is dat het moet ‘communiceren’. Ik werk graag met mensen die dan toch die lastige foto’s kiezen zoals Eric de Vroedt of Dood Paard. Ik laat altijd ook de foto’s zien die ik zelf goed vind, maar als er ergens een communicatiemedewerker bij zit dan lukt het niet om ze te overtuigen. Zo simpel is het.”
“In het hoogseizoen doe ik één of twee keer per week een klus. Bij een korte voorstelling maak ik al gauw zo’n 1300 foto’s, het worden er méér naar mate de voorstelling langer duurt. Als ik thuis kom maak ik meteen een eerste selectie: ik zap er doorheen en elke foto waar mijn blik langer op blijft hangen neem ik.”
“Dat levert een selectie op van ongeveer honderd. Daarvan kies ik er dertig om te laten zien aan de groep. Meer als ik de groep vertrouw en goed ken. Die zijn dan allemaal al bewerkt: voornamelijk contrast en kleurcorrectie, maar ik breng ook wel eens extra licht in. In overleg met de groep kies je er dan meestal tien. Er worden er uiteindelijk maar vier of vijf naar de kranten gestuurd. Ik vind overigens dat de keuze in de kranten erg makkelijk is geworden. Vroeger selecteerde NRC nog wel eens de raarste foto uit de serie, nu kiest iedereen veel veiliger.”
“In 2005 ben ik helemaal overgegaan op digitaal. Maar een digitale camera is zó anders dan m’n oude Nikon dat ik een nieuw handschrift moest ontwikkelen. Ik moest de baas worden over die camera. En ik vind kleur eigenlijk heel ingewikkeld. Ik houd niet van kleur. De foto’s die ik nu heb uitgekozen zijn eigenlijk zwart-witfoto’s die toevallig kleur hebben. En dan ook maar één kleur. Die rooie van Glengarry is eigenlijk ook monochroom. Mijn foto’s zijn door digitaal niet beter geworden, eerder slechter. Maar het scheelt veel werk. Vroeger kostte het me acht á negen uur om een voorstelling te verwerken, nu nog maar vijf.”
“Ik heb een tamelijk moeizame verhouding met theater. Het is mijn taal niet. Ik hou wel van mensen die iets maken, dus ik zoom erg in op de acteurs. Wat er tussen spelers gebeurt, of wat er gebeurt buiten het kader, vind ik eigenlijk altijd interessanter.”
“Er is eigenlijk geen link met mijn autonome werk. In mijn eigen foto’s komen bijvoorbeeld nooit mensen voor. Ik kies onderwerpen die ik niet helemaal begrijp omdat ze te groot zijn, zoals de gevolgen van de atoombom of wat het sublieme landschap te maken heeft met de dood en religie. Ik hou van dingen die ik niet helemaal snap. Mijn autonome werk gaat over wat je niet ziet. Net als bij mijn scènefotografie eigenlijk.”
“Als ik een voorstelling goed vind is het meestal omdat het lijkt op hedendaagse kunst. Omdat je er je klassiekers en je filosofen ontzettend goed voor moet kennen. Ik ben erg voor kunst die van je eist dat je dan maar eens een boek leest. Kunst is iets waarvoor je moeite moet doen, omdat je er dan pas iets voor terug krijgt.”
“Het is eigenlijk mijn taak is om een foto te maken die de krant komt, zodat mensen denken: naar die voorstelling moet ik gaan kijken. Maar dát doe ik niet zo goed. Daarom werk ik denk ik ook het prettigst met mensen die niet per se toegankelijk toneel maken. Het zijn groepen voor een select publiek. Dat is niet omdat hun werk moeilijk is, maar omdat de makers dat willen. En zo iemand ben ik ook. We zijn gewoon allemaal elitair, and proud of it.”
CV:
Geboren 30/12/1963
Opleiding: Academie Beeldende Kunsten, Arnhem en AKI Enschede
Fotografeert theater sinds: 1984
Groepen: Dood Paard, Mightysociety, TA2, Oostpool, De Toneelmakerij, De Toneelschuur, MONK, Utrechtse Spelen, De Gemeenschap, Aluin, Het Syndicaat, e.a.