Christoph Schlingensief, de bad boy van het Duitstalige theater, heeft kanker. Een ongeneeslijke vorm van longkanker, terwijl hij nog nooit gerookt heeft. Schlingensief, geboren in 1960, werd de afgelopen decennia berucht vanwege zijn provocatieve manifestaties. In Wenen maakte hij –toen Jörg Haider net aan de macht was- onder de titel Bitte liebt Österreich een Big Brother-installatie met asielzoekers die door het publiek het land uit mochten worden gestemd. In Zürich regisseerde hij een Hamlet met neonazi’s. In zijn werk neemt hij steeds de slogans waarin de samenleving spreekt over haar problemen zo letterlijk mogelijk; of het nu ‘Ausländer Raus!’ is of “Wie zijn wonden toont zal genezen worden.”
Dat laatste, ontleend aan Joseph Beuys, is het motto voor zijn voorstelling Eine Kirche der Angst vor dem Fremden in mir, die komende week in het Holland Festival te zien is. In een groteske mengeling van een katholieke eredienst, fluxus-performances, reality televisie en zijn eigen theatrale happenings ensceneert hij een hoogmis, of liever een ‘prerequiem’ voor zijn eigen in rap tempo naderende dood.
Het publiek zit op kerkbanken in een ruimte die min of meer is gemodelleerd naar de kerk uit zijn geboortestad Oberhausen, waar hij als kind misdienaar was. Rondom zijn tekeningen opgehangen -rudimentaire schtesen van een menselijk lichaam met een grote piemel en een vogelkop, de longen roodgekleurd-, slogans en beeldschermen waar zwartwit filmpjes op geprojecteerd worden.
De voorstelling bestaat uit liturgische muziek, soms heel mooi en ijl, dan weer parodiërend met extra galm, soms gospel, dan weer wegstervende metronomen. Tegelijkertijd trekt een parade van absurditeiten voorbij. Een verstandelijk gehandicapte vrouw als priester, kinderen met bloemen in hun haar, een schitterend uitgedost Afrikaans koor. Plechtig komen ze aangelopen, ze zingen een lied en dan gaan ze weer achteruit hollend door het middenpad de zaal uit. Filmpjes tonen het ontbinden van dode haas (wederom Joseph Beuys), vleermuizen, zich delende kankercellen en een brandend hoofd.
Maar hoe barok deze uitstalling van universee sterfelijkheid ook is, het blijft duidelijk dat het gaat om een rituele bezwering van Schlingensief’s persoonlijke lijden. Daarvoor zijn er de oude super-8 filmpjes van hemzelf als kleine jongen, gemaakt door zijn vader. En audiotapes die beginnen met een rationele evaluatie van de laatste medische uitslagen, maar die steeds eindigen in tranen, waarin even de onvoorstelbare eenzaamheid van de dood doorklinkt.
Geleidelijk wordt de dienst een begrafenis. Het altaar in deze kerk kan draaien en is ook een bed van de stervende. Tenslotte verschijnt Schlingensief zelf ten tonele en houdt de preek: een eenvoudige oproep tot luisteren en troosten van hen die behoeftig zijn. “De angst voor het verdwijnen is universeel. Het is een angst waarop je kunt vertrouwen. Je kunt hem uiten hem daarmee beheersen.” Dan geeft hij, als priester in deze dienst, de alternatieve communie: “Eet brood, want dan blijf je leven. Drink je eigen bloed, dan blijf je autonoom.”
Zo laveert Schlingensief steeds tussen exhibitionisme en kritisch intellectualisme en tussen troost en een zorgvuldige processie om het larmoyante heen. En juist daardoor blijft het effect van deze uitbundige en eclectisch religieuze vorm beperkt. De verbanden die hij legt –tussen de combinatie van het irrationele en de levenslust van fluxus en de bijna dierlijke behoefte aan aandacht voor zijn lijden- zijn vooral verstandelijk en weerhouden het publiek ervan mee te voelen en zijn of haar eigen pijn vrij te laten. “Wie zijn wonden verbergt wordt niet genezen”, vervolgt het citaat van Joseph Beuys. Wellicht geldt het omgekeerde wel sterker.
Holland Festival: Eine Kirche der Angst vor dem Fremden in mir van Christoph Schlingensief. Gezien 3/5/09 in Berlijn. Te zien in Amsterdam (Westergasfabriek) 5 t/m 8/6. Meer info op www.hollandfestival.nl en www.schlingensief.com