Recensie ‘De Kersentuin’ van NTGent

“Als die kersentuin verkocht moet worden, verkoop mij er dan maar bij,” roept Ljoebov uiteindelijk in totale frustratie uit. Ljoebov (Elsie de Brauw) is eigenares van een landgoed waar haar familie al generaties woont, maar de schulden zijn te hoog opgelopen en het wordt geveild, inclusief de beroemde kersentuin op het terrein.

Johan Simons keerde vanuit München terug als artistiek leider van de Vlaamse toneelgroep NTGent, en in zijn eerste voorstelling daar presenteert hij zijn nieuwe ensemble en zet hij programmatische lijnen uit. Hij maakt van Tsjechovs meesterwerk een bokkige, politieke voorstelling, een vrij harde breuk met de gevoelige manier waarop het stuk hier vaak wordt opgevoerd.

Al voor het verkocht wordt is het huis ontzield. Het decor (Muriel Gerstner) plaatst de acteurs in een hele ondiepe kijkdoos. Tussen een achterwand van losse schotten en vastgeplakte papieren en de rand hebben de acteurs heel weinig bewegingsruimte.

De Kersentuin is een buitengewoon modern stuk: de personages babbelen, maar niemand luistert naar elkaar; geen zin volgt logisch op de voorafgaande. Simons brengt de situaties steeds terug tot duetten, die consistent wonderschoon zijn. Lopachin is een rijk geworden boer, meesterlijk getroffen door Pierre Bokma. Ljoebov en hij praten over trouwen, hij denkt met haar, maar zij heeft het over haar dochter. Hoe Bokma leegloopt en zich tegelijk groot houdt, hoe De Brauw doet alsof ze niets door heeft; het is een loepzuivere miniatuur.

Nog mooier is de scène tussen Bokma en Benny Claessens die de eeuwige student Trofimov speelt. Claessens was een van de sterren van Simons’ ensemble in München en keert nu met hem terug. Hij is een eigenwijze, weirde, fascinerende acteur; nu eens ingeleefd, dan weer demonstratief, dan weer met veel sarcastisch commentaar spelend. Samen met Bokma ontstaat er een fantastische scène met lummelige bewegingen en nukkige stiltes, waarin de contrasten tussen beiden duidelijk zichtbaar mogen worden.

Want bij Simons gaat het in deze voorstelling om de wereldvisie van de personages. Lopachin is een selfmade man, met geen grotere fantasie dan het het landgoed te kopen waar zijn vader nog slaaf was. Trofimov denkt vrijer, maar abstracter. Het mooie van deze Kersentuin is dat die wereldvisie doorsijpelt in de speelstijl. Bokma is een acteur die zichzelf beperkingen oplegt en daarbinnen steeds weer enorme mogelijkheden vindt. Claessens is vrijer en onnavolgbaarder. Met Bokma’s Lopachin kun je meeleven, Trofimov blijft doelbewust een construct.

Met De Brauw, Bokma en Claessens heeft Simons al drie attracties op het toneel, en de overige rollen zijn ook erg goed. Van dit ensemble, met onder meer nog Alejandra Theus (als knap romantisch wicht), Oscar Van Rompay, Els Dottermans en Lien Wildemeersch gaan we nog heel veel lol beleven.

De Kersentuin van NTGent. Gezien 22/12 in de Stadsschouwburg. Aldaar 23/12, tournee. Meer info op www.ntgent.be

Verslag: Theatertreffen 2012

Tellen, turnen en tergen. Dat waren de thema’s van het Theatertreffen 2012. Het jaarlijkse festival met de tien belangrijkste voorstellingen uit het Duitse taalgebied selecteerde dit jaar opvallend veel voorstellingen van de Berlijnse Volksbühne en ook de Freie Szene –zeg maar het Duitse middenzalencircuit– was goed vertegenwoordigd. Interessant genoeg waren twee voorstellingen uit de selectie –Gesäubert/Gier/4.48 Psychose van de Münchner Kammerspiele en Before your very eyes van Gob Squad en het Vlaamse Campo– al eerder te zien in Nederland, een teken dat de buitenlandse programmering van de theaters vruchten begint af te werpen.

Simons’ regie van de drie stukken van Sarah Kane viel ook in Berlijn in goede aarde, maar had een onverwacht bij-effect. In de voorstelling zit een lang fragment van een tellende Thomas Schmauser, een langzame meditatie over cijfers als teken van eindigheid en dus van de dood. Maar dat liet regisseur Vegard Vinge niet op zich zitten. Vinge is de Noorse maker van de meest controversiële voorstelling van het festival, John Gabriel Borkman. 4. Teil der Ibsen-Saga. Season 2 / Vorstellungen #20–25, een produktie van de Volksbühne in hun kleine zaal Prater. Ik ging naar de tweede voorstelling in het Treffen, met weinig voorkennis: het zou twaalf uur kunnen duren, met vrije in- en uitloop, het is iedere avond anders en het zou extreem zijn.

De dag ervoor las ik een geestig stukje in de krant over de Theatertreffen-première twee dagen eerder. Vinge was de voorstelling begonnen iets nieuws: hij telde tot 1334, overduidelijk als reactie op en dikke vinger naar Simons’ voorstelling – dat duurde twee uur en toen begon de rest van de voorstelling.

Toen de voorstelling dus om vier uur opnieuw begon met tellen wist ik ongeveer waar ik aan toe was. Het tellen gebeurt overigens onzichtbaar voor het publiek door een man (Vinge zelf, blijkt later) wiens stem wordt vervormd. Tegelijk zien we geprojecteerd op het voordoek een man met een rood rubber masker op die op z’n vingers meetelt, nogal bemoeilijkt door het feit dat hij handschoenen draagt die van z’n vingers lange, enge tentakels maakt. Stem en speler horen duidelijk niet bij elkaar. Later blijkt dat de beelden worden opgenomen in een klein studiootje onder de tribune. In de kamer zitten ook nog een speler in blackface die typt op een kartonnen typmachine, een man in een zwart pak dat ook zijn gezicht bedekt die de hele tijd volkomen stil staat en een wit aapachtig wezen achterin in een kooi.

Continue reading “Verslag: Theatertreffen 2012” »

Interview Thomas Schmauser

Thomas Schmauser is van de zo’n dertig acteurs in het vaste ensemble van de Münchner Kammerspiele. Hij was vorig seizoen te zien als de even hilarische als beklagenswaardige Poolse immigrant in het tweede deel van Drei Farben van Johan Simons, die hem roemt om zijn nonchalante directheid. Maar in een gesprek toont hij zich juist een eenzame tobber. “Ego en ijdelheid maken mijn werk continu kapot.”

“Ik maak liever geen algemene statements”, zegt Schmauser halverwege het telefoongesprek. Verwacht van hem geen uitspraken over Nederlandse versus Duitse regisseurs of over het theaterklimaat in Duitsland. Hij spreekt liever over de individuele strijd die theater maken voor hem is.

Schmauser (1972) werd geboren in Burgebrach, bij Neurenberg, en ging naar de Otto Falckenberg Toneelschool die verbonden is aan de Münchner Kammerspiele. Hij studeerde verder bij de school van Jerzy Grotowski in Italië en speelde in enkele films en –nagenoeg verplicht in Duitsland- in Tatort. Hij werkte in Hannover en Hamburg voordat hij in 2007 toetrad tot het Münchner ensemble. Hij speelt vaak opvallende bijrollen, zoals die van de halve wilde Caliban in Der Sturm van regisseur Stephan Pucher, waarin hij driftig en hondachtig over het toneel raast.

Een eigen stijl durft hij voor zichzelf niet te beschrijven: “Zoals iedereen heb ik in mijn privéleven constante strijd en lijden. Op het podium probeer ik me echter volledig vrij te maken. Ego en ijdelheid maken dat werk kapot. Ik ben heel ijdel. Door tijdens het repeteren mijn rol te ontwikkelen kan ik me langzaam laten wegvoeren van het denken, van de reflectie.
En soms bereik je tijdens het spelen een moment lang een soort openheid met de werkelijkheid, met de andere mensen op toneel. Alleen als ik voor mensen speel kan ik die vrijheid bereiken. De band Manu Chao heeft een liedje Bleeding Clown. Dat vind ik een geweldig beeld voor wat ik wil zijn. Het lichaam bloedt, de clown laat je lachen, maar staat ook op afstand.”

Schmauser is blij met de nieuwe intendant: “Het is een vloeiende overgang; Johan Simons heeft al eerder bij de Kammerspiele gewerkt, kent het gezelschap goed. Hij is volgens mij geen egomaan, hij luistert aandachtig en heeft humor. Ik vind het prettig als iemand zo’n gevoel voor relativering heeft als hij, dat is ook een vorm van wijsheid. Nee, het ensemble heeft geen enkele inspraak in dat soort beslissingen. Tenminste niet dat ik weet. Ik geloof dat de vorige intendant (Frank Baumbauer) wel enige invloed heeft uitgeoefend, maar het wordt uiteindelijk door de gemeente beslist.”

Drei Farben was tot nu toe de enige voorstelling van Simons waarin Schmauser meespeelde. “Bij het maken gaf Simons me heel veel vrijheid. Hij kijkt toe, maakt af en toe een opmerking. Dat was heel fijn. Je voelt je goed begeleid, maar toch scheppend. Het is veel saaier als een regisseur en de dramaturg de voorstelling van tevoren al helemaal hebben doorgedacht. Ik vind ook als toeschouwer voorstellingen met dat soort esthetische concepten meestal sehr langweilig.”

“Ik zie veel voorstellingen buiten de deur, meer eigenlijk dan van mijn eigen huis. Ik houd er eigenlijk het meest van als ik het niet  begrijp, ik zie constant acteurs dingen doen waarvan ik niet weet hoe ze het doen.”

Spontaan begint hij over politieke aspecten: “De kunst houdt zich in mijn optiek te veel bezig met entertainment. Vanuit het publiek gezien begrijp ik dat; die mensen hebben veel geld betaald en willen van hun shit af. Maar kunstenaars, acteurs moeten de vijand niet voeden. Ze moeten hun eigen pad volgen. Ja, het publiek is de vijand, the dark side. Ik kan ze nooit bereiken, ook al is dat mijn verlangen. Er zit een oneindig hoge rotswand tussen de spelers en het publiek. Ze kunnen niets anders doen dan kijken. En je kunt als acteur of als toeschouwer wel een soort verbinding voelen met elkaar, maar die zit alleen in je eigen hoofd. Uiteindelijk is iedereen -op het toneel of in de zaal- volstrekt alleen met zichzelf.” Verzuchtend: “En toch moet ik toch avond aan avond de bek van de draak in.”

Inmiddels is het nieuwe seizoen begonnen en werkt Schmauser met de Letse regisseur Alvis Hermanis aan de voorstelling Ruf der Wildnis, gebaseerd op Call of the Wild, het boek van Jack London over een hond in de Amerikaanse gold rush. “Veel mensen hebben het als kind gelezen. Nu voeren we het op, met toevoeging van interviews met oudere mensen die een hond hebben. We proberen het zo te hebben over de relatie tussen mens en dier.”

Ook Benny Claessens speelt mee in de voorstelling. Plotseling enthousiast: “Oh, I love Benny! Ik adoreer zijn levendigheid en hoe hij pronkt met zijn lichaam. Hij is sexy!” En dan ineens toch een algemeen statement: “Veel verbindingen in de kunst zijn denk ik sexueel. We verzinnen er veel intellectueel gedoe omheen, maar de basis is toch an erotic thing.”

Recensie: ‘Ritter Dene Voss’ van Dood Paard

Parool,recensies — simber op 8 maart 2009 om 13:46 uur
tags: , , ,

Ze steken een sterretje aan, tellen tot drie en glijden naast elkaar de goudglimmend metalen glijbaan af, het decor in. Tot zover de eendracht. Manja Topper en Femke Heijens spelen de zussen van de grote filosoof Ludwig, die ze zojuist hebben opgehaald uit een psychiatrische inrichting. Ze zijn steenrijk, de twee zussen zijn allebei actrice bij het theater waarvan de 51 procent van de aandelen bezitten.

De Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard schreef Ritter Dene Voss in 1986 speciaal voor drie acteurs van het Weense Burgtheater, de titel is ontleend aan hun namen. Het verhaal is zeer losjes gebaseerd op de neuroses van de familie van Ludwig Wittgenstein. Dood Paard speelt het nu als het ware als oefening in lelijkheid, maar weet daar niet bovenuit te stijgen.

Maar geestig is het vaak wel, bijzoorbeeld de scène waarin Topper pannekoeken bakt; na eerst alle benodigdheden te hebben verzameld (met een aanloopje de glijbaan op rennend en met tafeltjes er weer af) lukt het haar zelfs met de meest gemakzuchtige ingrediënten (een schudflesje met beslag) niet om een fatsoenlijke pannenkoek af te leveren. Sowieso maakt Topper van haar neurotische personage bijna een varieté-act.

Ook Benny Claesens als geesteszieke broer is het aanzien waard. Met zijn dikke lijf waar nauwelijks een badjas omheen past komt hij via de glijbaan het huis binnen en meteen is duidelijk dat hij er op eigen kracht niet uit zal komen. In andere rollen is hij vaak temerig en sarcastisch, nu breidt hij zijn repertoire uit met krankzinnige razernij.

Hoewel de personages praten en praten over schilderkunst, theater en een klein beetje filosofie en Freud, Beethoven en Schopenauer voorbij komen is het kraakhelder dat de woorden te groot zijn voor deze kleinzielige mensen. In een decor van zilveren sliertgordijnen, bruine vloerbedekking, Christine-le-Duc-hempjes, glitterbollen en de Carpenters vieren ze hun neuroses, sadisme en incestueuze verlangens bot op elkaar. De achtergrond wordt gevormd door een foto van zeven blote mensen op de rug gezien, met hun handen tegen de achtermuur.

Eerder dit seizoen wist Dood Paard de ondoordringbare teksthoop Prinsessendrama’s van Elfriede Jelinek niet helderder te maken, en ook na het zien van Ritter Dene Voss blijft het onduidelijk wat de groep met dit cynische, van zelfhaat vervulde Oostenrijkse repertoire wil zeggen.

Ritter Dene Voss van Dood Paard. Gezien 7/3/09 in Frascati. Aldaar t/m 11/3 en 27-29/4. Meer info op www.doodpaard.nl

Recensie: ‘Lieve Kitty’ van Dood Paard en Nieuw West

Een ‘revue van de onmacht’ noemt toneelschrijver Rob de Graaf zijn nieuwe stuk, dat hij schreef voor toneelgroepen Dood Paard en Nieuw West. Dat geeft meteen al stekelige associaties, want Lieve Kitty is losjes gebaseerd op het dagboek van Anne Frank. Die ongemakkelijkheid wordt niet weggenomen als vier acteurs (Manja Topper en Gillis Biesheuvel van Dood Paard, Marien Jongewaard van Nieuw West en Benny Claessens als gast) met gebloneerd haar en in goedkope glitterkostuums elkaar opjagen om vooral iets positiefs te maken. Met een voetpedaaltje kunnen ze op ieder moment een luid lachsalvo uit de luidsprekers te voorschijn halen.

Ze spelen op een podium met publiek aan vier zijden eromheen. Via een luik kunnen ze ook de ruimte onder het toneeltje gebruiken om zich te verkleden, maar via videoschermen kun je alsnog zien wat daaronder gebeurt. De vijfde persoon op het podium, Ariadna Rubio Lleó, speelt de figuur die het meest op Anne Frank lijkt. Ze doet niet mee met het uitgesponnen spel van de anderen, heeft Israëlische legerkleding aan maakt gedurende de voorstelling uitgebreid haar automatische pistool schoon. Ze lijkt de bewaker in een gevangeniscel voor gevaarlijke gekken, maar wordt geneerd door de anderen.

Zijn het de bewoners van het Achterhuis die hier met kunstmatige vrolijkheid een optimistisch verhaal proberen te vertellen? “Wij kiezen in het zwartst van de ellende/Voor onze vorm van gein.” Door zo vrij om te gaan met de beladenheid van holocaust is de voorstelling verwarrend en confronterend. Als toeschouwer heb je al snel ongemakkelijke associaties met de concentratie op de verhalen van overlevers, het uitventen van slachtofferschap of het gelijkstellen van de holocaust met de misdaden van Israël.

Met het zijn geen holle provocaties. Langzamerhand maakt de campy glitter en de hysterische lachband plaats voor zware verhalen, zoals dat van Natascha Kampusch -het Oostenrijkse meisje dat acht jaar lang werd vastgehouden door een ontvoerder- of het bijbelverhaal van Josef die door zijn broers in een put werd geworpen. Ook dat zijn mensen die vast zijn komen te zitten, maar die konden overleven door hun verbeelding levend te houden.

Maar ook de vijf toneelspelers op hun provisorische podium zitten klem en wel in de door henzelf geschapen verwachting dat ze in anderhalf uur een voorstelling gaan spelen over Anne Frank. Om die taak te volbrengen moeten zij de vrijheid nemen om hun werk ongepast te laten zijn. Pas daarna kan de Israëlische soldate annex Anne Frank spreken. In haar eenvoudige woorden, over verbeelding en vertrouwen, kan de icoon weer even mens worden.

Lieve Kitty van Dood Paard en Nieuw West. Gezien 19/4/08 in Frascati. Aldaar t/m 26/4, tournee t/m 29/5. Meer info op www.doodpaard.nl

Recensie: ‘Er staat een boom in de weg’ van Huis van Bourgondië en Bellevue Lunchtheater

Een buurman met een tuin en een boom en een stelletje met schaduw in de slaapkamer. De nieuwe lunchpauzevoorstelling in Bellevue had zo een aflevering van De Rijdende Rechter kunnen zijn. Na Poema gebruikt jonge toneelschrijfster Annemarie Slotboom opnieuw de belevingswereld van de gemiddelde Nederlander als uitgangspunt voor een wrang geestig stuk.

De dikke acteur Benny Claessens speelt de buurman Eduard, die nog steeds in zijn ouderlijk huis woont en voor zijn dementerende moeder zorgt. Een schildpad noemt hij zichzelf. “Bij mijn geboorte is er op pause gedrukt en niet op play.” Een eik in de tuin, ooit geplant door zijn overleden vader symboliseert zijn stilstand en onvermogen.

Voor buurvrouw Suzanne (Hanneke Scholten) betekent die boom echter iets heel anders. Iedere ochtend klimt ze in haar kamerjas op een keukentrapje om over de schutting heen tegen Eduard te zeuren dat hij de boom moet kappen. Als de boom weg is zal er licht in haar leven komen en zullen al haar problemen verleden tijd zijn en zal ze eindelijk gelukkig zijn met haar vriend, de blije, ambitieloze lul Richard (Martijn van der Veen).

Slotboom begint haar stuk alledaags, maar laat de situatie langzaam maar doeltreffend ontsporen als Eduard de boom daadwerkelijk omzaagt. Dan komen alle problemen en frustraties aan de oppervlakte.

Van de acteurs valt vooral Claessens op: hij speelt mooi tussen zielig en psychopatisch, maar zet zijn grote lijf iets te veel in op de lach. Als hij met een ronkende kettingzaag opkomt is dat grappig en maar een heel klein beetje eng. Decor en regie zijn spaarzaam. De heg is een over de breedte van de vloer gespannen witte doek, de boom is überhaupt niet te zien.

De voorstelling biedt daardoor iets te veel lichtheid en iets te weinig tragiek. De personages blijven een beetje schetsmatig, wat nu precies het grote verdriet is dat Richard aan het eind dwingt te vertrekken blijft onduidelijk. Maar Slotboom is een talent met poëtisch gevoel voor de problematiek van haar generatiegenoten. Ze durft onsympatieke personages neer te zetten en veel onuitgelegd te laten.

Er staat een boom in de weg van Huis van Bourgondië en Bellevue Lunchtheater. Gezien 5/12/06 in Bellevue, aldaar t/m 22/12. Meer info op www.theaterbellevue.nl

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity