Interview Raven Ruëll
[voor de krant van De Brakke Grond]
Voor veel Nederlanders, zeker de kunstliefhebbers, bestaat er geen België onder Brussel. En zelfs voor veel theaterminnende Vlamingen is Wallonië grotendeels terra incognita. De Vlaamse regisseur Raven Ruëll maakt deze winter Baal, een bijzondere samenwerking tussen Vlaamse en Waalse acteurs. ‘Zowel Waalse als Vlaamse groepen spelen makkelijker in Frankrijk dan in Antwerpen.’
Raven Ruëll werkte als regisseur aan voorstellingen als Pakman van Artemis en Missie van de KVS en schreef de jeugdtheatermonoloog Stoksielalleen, waarvoor hij de 1000 Watt Prijs kreeg. Nu is hij aan het werk voor Baal van Bertolt Brecht, zijn nieuwe voorstelling bij Theater Antigone uit Turnhout. Begin november, ruim voor de start van de repetities geeft hij telefonisch uitleg bij zijn plannen en de cultuurverschillen tussen Vlamingen en Walen.
‘Ik geef nu vijf jaar les aan het conservatorium in Luik, en ik wilde graag werken met een aantal mensen die ik daar leerde kennen. Baal was een geschikt project, maar dan moesten ze wel Nederlands leren. Voor de voorstelling is de Vlaams/Waalse samenwerking niet essentieel, het maakt geen deel uit van de inhoud. Maar het gebeurt inderdaad niet zo vaak, dus in die zin is het bijzonder. We zitten natuurlijk ook met de rare politieke situatie, België heeft nog steeds geen regering. Zo’n samenwerking ís nu meteen iets, het is een betekenislaag die erbij komt.’
De voorstelling wordt eerst in het Vlaams gemaakt, maar later zal er ook een Franstalige versie komen. ‘We gaan op tournee door Vlaanderen, en we spelen dan ook in zéér Vlaamse Cultureel Centra. Ik bedoel zalen waar je aan de programmatie kunt zien dat het publiek geen Franstalige acteurs of regisseurs zal kennen’
Het is opmerkelijk om te horen hoe gescheiden de twee circuits blijken te zijn. ‘Er zijn redelijk wat Franstalige groepen, maar die zijn in Vlaanderen volstrekt onbekend. Waalse groepen spelen natuurlijk makkelijker in Frankrijk dan in Antwerpen, maar het verbazende is dat dat voor Vlaamse groepen óók geldt: Stan of Het Toneelhuis spelen wel in Frankrijk, maar nooit in Franstalig België.’
‘Er zijn ook vrij veel vooroordelen over en weer. Het Franstalige theater heeft een grotere traditie met Racine en Molière, het Nederlandstalig theater heeft juist meer nieuwe teksten en collagevoorstellingen. Vlamingen denken vaak dat Franstalig nog ouderwets declamatorisch is. Omgekeerd denken Franstaligen dat Vlaams theater altijd ironiserend het theater onderuit haalt. Er is van allebei wel iets waar, maar we kennen elkaar te weinig om dat zo te zeggen.’
Bij de opleidingen is dat precies zo: ‘Op het RITS in Brussel, waar ik ook les geef, kent niemand Franstalige acteurs.’ In België zijn er vier Franstalige acteursopleidingen: twee in Brussel, een in Bergen (Mons) en een in Luik. ‘Ja, dat is best veel. Er heerst dan ook grote werkloosheid onder jonge acteurs. In Wallonië is het theater georganiseerd rond een auditiesysteem, waar iedere keer heel veel mensen op af komen. Dat is niet goed geregeld. In Vlaanderen is het beter: er zijn veel stages, zodat je als acteur makkelijk veel collega’s en regisseurs kunt leren kennen.’
Omdat hij zowel op een Vlaamse als op een Waalse toneelschool lesgeeft kan Ruëll goed vergelijken. ‘Er zijn verschillen tussen de opleidingen maar niet meer dan tussen de toneelscholen van bijvoorbeeld Arnhem en Maastricht. Maar in het algemeen kun je zeggen dat er in Luik meer voordrachtles wordt gegeven, je leert er de verzen van Racine goed reciteren. Sowieso krijgt het verleden meer aandacht. Je leert de verschillende stijlen hanteren; Stanislavski, Brecht, Artaud. Dat zijn verplichte nummers. En er is meer lichamelijke training. In Brussel gaat het meer om hoe je vandaag theater maakt.’
‘En ik kom daar af en toe een project doen. Toen ik daar in het begin kwam werken was het zeker een shock, in beide richtingen overigens. Ik vertrek vanuit de acteur, niet vanuit het personage. Maar ik werk daar met goede spelers, die vinden het al snel gewoon. Goede spelers zijn veelzijdig en open, die zijn niet leerstellig. De dogma’s leven sowieso eerder bij de docenten dan bij de studenten.’
Ruëll ging niet alleen in Luik werken, hij zegde zijn thuisstad Brussel vaarwel en ging ook wonen in Luik. ‘Het was een scharniermoment in mijn eigen werk. Ik had behoefte aan een andere manier van werken en wilde andere spelers tegenkomen. In Vlaanderen zijn er veel acteurs van wat je de ‘Discordia-stam’ kunt noemen, die werken bij gezelschappen zonder regisseur. Dat is een geweldige ontwikkeling en het levert mooie voorstellingen op, maar het is lastig voor iemand zoals ik. Ik wil als regisseur een stempel zetten.’
‘Ik wilde me op het regisseren concentreren, mijn eigen keuzes volgen. Ik bedoel: in Luik gaan de spelers heus niet voor je op de knieën, maar er is een grote bereidheid om snel de vloer op te gaan. Van de acht weken repetitietijd zit je niet vijf weken met z’n allen om de tafel, maar je gaat spelen. Ik heb daarbij ook veel dingen ontdekt. Ik kan voorstellen van de acteurs zelf vragen, het spelen zelf beïnvloeden. En spelers geven mij een eigen interpretatie zonder eerst drie dagen te spreken over waarom dat nou eigenlijk moet.’
Met Baal gaat Ruëll nog zien hoe de Vlamingen en de Walen zich tot elkaar gaan verhouden op de vloer. De repetities beginnen pas over een maand en hij is druk bezig met de bewerking van het stuk, samen met mede-regisseur Jos Verbist. ‘Jos kwam met dit stuk aan. We werken al tien jaar samen. We kijken vaak naar elkaars voorstellingen in de laatste fase, kunnen met elkaar spreken. Daarom durfden we het nu wel aan om echt samen te regisseren.’
‘We spelen de eerste versie die Brecht van het stuk speelt, geschreven toen hij twintig was. Het is een heel brutaal, jeugdig werk, met veel schouderduwen. Het is een stuk met een uitgesproken titelrol, een dierlijke dichter. Die hoofdrol wordt gespeeld door een van de Waalse acteurs, Vincent Hennebicq, die nu hard moet werken om Nederlands te leren spreken. En op die manier komt de taal toch centraal te staan. De worsteling van Baal met de taal vertaalt zich in de worsteling van Vincent om het goed uitgesproken te krijgen.
‘Nee, dit is anders dan Brecht zoals ze hem in Luik op school leren. Dit is de primitieve, woedende Brecht die nog niet didactisch is, nog niet het belerende vingertje opsteekt. De voorstelling moet ook vulgair en lelijk kunnen zijn. Vincent is erg fysiek. Ik hoop dat dat een clash op scène geeft.’
Baal van Antigone is op 1 en 2 april te zien in De Brakke Grond.