Tijdlijn nieuw subsidiestelsel

overig,Theatermaker — simber op 5 januari 2009 om 12:06 uur
tags: ,

27 mei 2003
Medy van der Laan treedt aan als staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (belast met cultuur en media) in het kabinet Balkenende II.

4 september 2003
Staatssecretaris Van der Laan spreekt de State of the Union uit ter gelegenheid van de opening van Het Theaterfestival. Zij noemt het vierjaarlijkse proces rond de Cultuurnota ‘een procedure waarin de zon nooit onder gaat’ en belooft een eenvoudiger subsidiesysteem.

September 2005
Staatssecretaris Van der Laan presenteert de nota Verschil maken; Herijking Cultuurnotasystematiek. Hierin zet zij de belangrijkste eigenschappen van het nieuwe stelsel uiteen: driedeling in gesubsidieerde instellingen bestaande uit langjarigen, vierjarigen (samen de zogenoemde Basisinfrastructuur) en de rest naar de fondsen. Overheid betrokken waar nodig, op afstand waar mogelijk; scheiding van cultuurbeleid en subsidiebesluiten.

Continue reading “Tijdlijn nieuw subsidiestelsel” »

Interview Hedy d’Ancona

interviews,Theatermaker — simber op 5 januari 2009 om 11:51 uur
tags: , ,

Door: Simon van den Berg en Lorianne van Gelder

In september 2006 verscheen Uit!, het rapport van de commissie d’Ancona. De naamgeefster van de commissie is net 71, maar zit nog in meer dan tien besturen in de kunstensector. Van De Beierd in Breda, een nieuw museum voor graphic design tot theatergroep Huis aan de Amstel. Als oud-minister van WVC volgt ze haar opvolger op de voet “Kennelijk wil de huidige minister het imago hebben dat hij zijn mannetje staat tegenover dat softe gedoe van cultuur.”

Paniek in huize d’Ancona. Er is een dubbele afspraak gemaakt. Het jubileumconcert van het Concertgebouworkest is vandaag en niet over een maand. Maar haar aanwezigheid bij de opening van een kunstenaarsroute door Amsterdam Zuid staat al in de boeken. “Een paar maanden geleden is mijn tas gestolen, met mijn mobiele telefoon en mijn agenda, op die Italiaanse manier, met een scooter. Zo’n jongen sloeg de ruit van m’n auto in, de tas lag op de passagiersstoel. Nu prop ik hem dus diep achter me. Zo wordt je steeds meer streetwise, en tutteriger ook.”

Continue reading “Interview Hedy d’Ancona” »

Profielen: M-lab, Frascati, Discordia, Suburbia

overig,Theatermaker — simber op 5 januari 2009 om 11:41 uur
tags: , , ,

In het decembernummer van TM een overzicht van alle nieuwe/vernieuwde instellingen in het nieuwe subsidieplan. Hieronder die van mij over M-lab, Frascati, Discordia en Suburbia.

M-lab

De Basisinfrastructuur kent niet veel geheel nieuwe instellingen, het productiehuis voor muziektheater M-lab is een van twee nieuwkomers. En dat is opvallend, want het initiatief voor deze broedplaats komt van musicalkoning Joop van den Ende. Hij miste in Nederland een plek waar kleinere, experimentele musicals ontwikkeld kunnen worden en besloot in 2006 met zijn Vandenende Foundation startkapitaal te verzorgen voor een nieuw initiatief. M-lab streek neer aan de Ponthaven in Amsterdam Noord en schrijver en regisseur Koen van Dijk (o.a. Cyrano en Joe) werd artistiek leider. En nu is er dus een bescheiden structurele subsidie voor de produktiehuisactiviteiten. De Vandenende Foundation blijft daarnaast tot 2010 garant staan voor de expoitatie.

Maar subsidie voor musicals, is dat nou wel nodig? “In Nederland is musical synoniem met groot decor, veel kostuums en het gaat nérgens over”, stelt Van Dijk: “Dat zijn wij juist níet aan het subsidiëren. Als mensen bij ons komen zeggen ze achteraf: dit is geen musical, dit vond ik leuk! Wij gebruiken dan ook liever de term muziektheater. Wij zijn op zoek naar het publiek dat normaal naar toneel of opera gaat en we laten ze iets zien dat wél spannend en stimulerend is en je aan het denken zet.” Continue reading “Profielen: M-lab, Frascati, Discordia, Suburbia” »

Interview Mark Timmer

interviews,Theatermaker — simber op 17 november 2008 om 19:24 uur
tags: , , ,

Sinds begin dit jaar is Mark Timmer artistiek directeur van de fusie-organisatie Gasthuis-Frascati. Werkplaats Gasthuis in Amsterdam West, waar Timmer al sinds 2001 directeur was, en podium en productiehuis Frascati in de Nes groeiden al enige jaren naar elkaar toe. Eind september presenteerde de nieuwe organisatie zich. Een gesprek over lange lijnen, cruciale gesprekken en infiltreren in de stad.

Het eerste gesprek met Mark Timmer is een paar weken vóór Prinsjesdag. Er is nog veel onzekerheid over de financiering, er dreigen structurele problemen voor de productiehuizen in de Basisinfrastructuur en Timmer is een beetje terughoudend om er al te veel over te zeggen. Liever heeft hij het over de plannen voor Frascati en zijn fantastische nieuwe team. Maar voor die tijd moet hij toch het een en ander kwijt: ‘Vanuit de productiehuizen gezien is het afgelopen jaar een tamelijk destructieve exercitie geweest. We hebben lang het idee gehad dat we niet serieus zijn genomen. De gesprekken met subsidiënten zijn zeer vriendelijk, maar eigenlijk is het heel pijnlijk. Ze lijken niet langer je partners, er is geen historisch besef. Je ziet het bij alle overheden. Je zit steeds vaker te praten met de plaatsvervanger van de interim van een adjunct die met zwangerschapsverlof is. De belangrijke beleidsbepalers van diensten en de bepalende ambtenaren met passie en hartstocht, die zeggen ‘dat ga ik voor jou voor mekaar krijgen’ zijn verdwenen. Wellicht is het kunstenveld ook te groot en te onoverzichtelijk geworden, maar ik mis gesprekspartners om lange lijnen mee uit te zetten.’
Continue reading “Interview Mark Timmer” »

Seizoensoverzicht 2007/2008

Voor het TM/TIN nummer (voorheen Theaterjaarboek), september 2008

Was Maria Goos nou zó onredelijk? “Een wereldpremière van een nog nooit eerder gespeeld stuk, geschikt voor de grote zaal. (…) Dat zijn allemaal objectieve waarheden die naar mijn smaak maar wat al te snel als vanzelfsprekend worden aangenomen” schreef ze in maart dit jaar in een reactie op de recensies over De Familie Avenier op de website van recensent Wijbrand Schaap.

Maar nieuwe stukken voor de grote zaal zijn veel vanzelfsprekender dan Goos wellicht denkt. Ze is de norm, niet de uitzondering. Alleen al bij de Toneel Publieksprijs moet Avenier dit seizoen concurreren met drie andere succesvolle nieuwe teksten voor de grote zaal (Wuivend Graan van Wim T. Schippers, De Goede Dood van Wannie de Wijn en Bloedband van Geert Lageveen een Leopold Witte). Wie echt graag wil, kan in een seizoen eens in de twee weken naar de première van een nieuw stuk in de grote zaal.

Continue reading “Seizoensoverzicht 2007/2008” »

Verslag: TheaterTreffen in Berlijn

“Nach Berlin” is de eenvoudige slogan waaronder het TheaterTreffen dit jaar plaatsvond, en dus gingen we. Berlijn is zichzelf zeer bewust van haar positie als wereldhoofdstad van het kunsttheater en ook al wordt de jaarlijkse selectie van de tien “meest opmerkelijke” voorstellingen in het Duitse taalgebied vaak bekritiseerd als te degelijk en weinig avontuurlijk, toch zijn er dit jaar in een paar dagen toch voorstellingen van uitzonderlijk hoog niveau te zien. Bovendien: tegelijkertijd kun je tijdens een kort bezoek aan de stad genoeg avant garde meemaken.De selectie van tien voorstellingen maakt meteen al duidelijk wat de theatersteden van Duitsland zijn: Berlijn, München, Hamburg en Keulen. Daarnaast is Marthaler’s Schauspielhaus Zürich met twee voorstellingen vertegenwoordigd.

Het vooroordeel van degelijk dramaturgentheater wordt bevestigd door twee voorstellingen van de Münchner Kammerspiele die tijdens het openingsweekend te zien waren. Der Sturm van regisseur Stefan Pucher wordt een wonderlijk en soms uiterst grappig gedeconstrueerd plaatjesboek, waarin Prospero wordt gespeeld door een vrouw (Hildegard Schmahl), verwijzingen naar Gilbert & George en Lord of the Rings elkaar aanvullen, een meisjesgroepje in zuurstokkleurig bont een liedje over tonic zingt, de stormscène een making of met blue screen wordt en een stevige, Duitse, wat oudere acteur een liedje van John Lennon doet.

Fascinerend is het wel, maar hoewel je achter de mutimediale krachtpatserij rondom Shakespeare een statement vermoedt over virtualiteit en theater blijft het vooral bombast, met name door de verheven acteerstijl. Duitse acteurs zijn, dat zal ook later in de week blijken, in de eerste plaats vakbekwaam; ze kunnen praten en ze kunnen lopen en iedere toeschouwer, tot op het derde balkon, zal ze kunnen verstaan. Maar juist in dit soort postdramatische voorstellingen is enige frivoliteit gewenst, al was het maar om de acteurs enige autonomie ten opzichte van het regieconcept te geven. Alleen Thomas Schmauser als halve wilde Caliban weet binnen deze vorm de juiste toon van uitzinnigheid te treffen.

Ook in Die Ehe der Maria Braun, naar de film van Fassbinder, geregisseerd door Thomas Ostermeier valt deze monumentale vorm van acteren op. Alleen valt het hier meer op zijn plek. Ostermeier maakt van Maria Braun een moderne heldin, zoals hij eerder deed met Hedda Gabler en Nora van Ibsen. De tragedie van een zelfstandige vrouw die kort na de Tweede Wereldoorlog voor haarzelf en haar geliefde, die gevangen zit, een bestaan probeert op te bouwen en dat doet door nietsontziend alle mannen die op haar weg komen te gebruiken voor haar doel is koud en hard, maar juist daardoor aangrijpend.

Dat is grotendeels de verdienste van de jonge actrice Brigitte Hobmeier, een soort combinatie van Carice van Houten en Carola Arons, die als een onderkoelde furie door het jaren ’50 decor jaagt. Maar ook de vier mannen om haar heen, die de vele overige rollen spelen, weten de onheilszwangere, filmische sfeer met minimale middelen neer te zetten. Toch blijft het een nogal Duitse aangelegenheid: de rol van vrouwen in het Wirtschaftswunder zal vooral voor Wessi’s interessant zijn.

Bij beide producties valt overigens op hoe piepjong het team van makers en vormgevers is, dat samen met de acteurs applaus komt halen. Ostermeier (1968) en Pucher (1965) zijn dan wel geen jonge makers meer te noemen, maar hebben wel een team van zeer jonge dramaturgen en ontwerpers om zich heen verzameld.

Het contrast met Onkel Vanja kon niet groter zijn. Maar wat een wonderschone voorstelling heeft de inmiddels 64-jarige Jürgen Gosch bij zijn Deutsches Theater in Berlijn gemaakt. Vernieuwend theater is het niet te noemen, maar wat Gosch hier toont aan beheersing van de theatrale middelen en vertrouwen in zijn spelers is fenomenaal. In een minimaal decor, een zandkleurige doos, waar de acteurs niet uit kunnen ontsnappen, en beschenen door één gigantische schijnwerper maakt hij van Tsjechov nietsontziend drama, waarbij vooral Ulrich Matthes (wellicht bekend van zijn rol als Joseph Goebbels in de film Der Untergang) als Wanja opvalt. Maar juist in deze voorstelling blijkt ook de zegen van een compleet ensemble, waar zowel mannen als vrouwen in iedere leeftijdscategorie beschikbaar zijn en een grootheid als Gudrun Ritter beschikbaar en bereid is om de kleine moederrol op zich te nemen.

De klacht dat het Treffen te weinig oog heeft voor de vernieuwingen in het theater snijdt wel hout. Juist in Duitsland is naast de stadsgezelschappen de afgelopen vijf á tien jaar een nieuw, secundair theatercircuit opgekomen, waar in Berlijn de Sophiensaele en het Hebbel Theater uitingen van zijn. Sophiensaele was bijvoorbeeld coproducent van Stillen van Lotte van den Berg en While we were holding it together van Ivana Müller – dat later nog op het TheaterTreffen te zien is; maar dus niet in de selectie, maar als speciale gastvoorstelling.

In het Hebbel was in de week vóór het TheaterTreffen Showtime: Trial and Terror te zien, van het internationale performance-collectief Andcompany&Co, die met een rad van fortuin de Hamletmachine van Heiner Müller te lijf ging. Een licht sadistische quizmaster laat vier spelers in wedstrijdvorm scènes doen, alnaargelang het rad aanwees. Het is geestig, maar ook vermoeiend avant garde-theater, waarbij vooral opvalt hoeveel moeilijker publieksinteractie werkt in een land dat nog erg aan de repertoire-traditie hangt. De spelers lijken er ook niet helemaal uit of de toeschouwers nu de rol hebben van meelevende supporters of keurig schouwburgpubliek dat iets moet meekrijgen over het werk van Müller.

Ditzelfde probleem doet zich voor bij de enige echt wilde keuze van de TheaterTreffen jury: Die Erscheinungen der Martha Rubin, een ervarings-voorstellings-installatie die de jonge Deense theatermaker Signa Sørensen maakte bij Schauspiel Köln. In een grote loods in het diepe zuiden van Berlijn bouwde ze een stadje van aftanse caravans en houten schotten, bewaakt door militairen en ziekenzusters, met een café, een snoepwinkel en een peepshow. Gedurende acht dagen spelen de ongeveer vijftig acteurs in volledige improvisatie en interactie met het publiek het verhaal over de wonderbaarlijke orakels van een zigeunervrouw, terwijl ze in het stadje koken, eten, zich wassen en slapen.

Deze installatie lijkt op het werk van Boukje Schweigman en Dries Verhoeven, maar Sørensen schiet door in megalomanie. ’s Avonds schijnt het heel wild te zijn met veel drank en risque optredens, maar ’s morgens om negen uur ligt het grootste deel van de goegemeente nog te slapen, zodat niet helemaal duidelijk wordt wat de toegevoegde waarde is van het 24-uurs-concept.

En dan is er ook nog de State of the art van Berlijn zelf. In de Volksbühne heeft de jonge theatermaker René Pollesch zich een vaste plaats verworven naast intendant Frank Castorf. In deze week was van hem de voorstelling Darwin-win, Martin Loser-Drag King & Hygiene auf Tauris te zien. Zijn mix van sociologisch theoretische teksten, dansers, flauwe humor en improvisaties is een soort kruising van Eric de Vroedt, Wim T. Schippers en Alain Platel, maar dan on speed en van een intellectueel bijzonder krachtig niveau.

Hier zie je –ook zonder de in plat Berlijns uitgesproken gortdroge verhandelingen over sociaal Darwinisme helemaal te kunnen volgen- meteen de verbinding tussen wat de personages staan te roepen en de ontwikkelingen buiten op straat. Waar in de nieuwe hippe wijken zoals Friedrichshein of Pankow naast de cafés en designerwinkels geen galeries of theaters meer komen (zoals eerder wel gebeurde in Prenzlauer Berg en het Scheunenviertel en waar naast Alexanderplatz een gigantische mall is verrezen die de Berlijners fascineert met zijn ongegeneerde verkooplust.

Tot slot: in Nederland zijn we de afgelopen jaren wel erg met onze eigen theatersores bezig geweest. Het is buitengewoon verfrissend om te merken dat in Berlijn Nederland en België er gewoon bijhoren: Pia Douwes speelt haar sterrol Elisabeth in het Theater des Westens; het Maxim Gorki Theater gaat Mefisto Forever van Tom Lanoye uitvoeren; tegelijk met het TheaterTreffen spelen NT Gent en Toneelgroep Amsterdam hun coproductie Maeterlinck; en zoals gezegd werkt de Sophiensaele regelmatig voor Nederlandse makers.

Het zou fijn zijn als die vanzelfsprekendheid iets meer wederzijds werd. Het Nederlandse publiek verdient Gosch’ Onkel Vanja en wat zou het leuk zijn als Pollesch eens een gastregie zou komen doen.

Boekrecensie: ‘Badhuisweg’ van Hans Croiset

boekrecensies,Theatermaker — simber op 16 mei 2008 om 15:06 uur
tags: , , ,

Acteursmemoires zijn in Nederland geen courant genre. Cor van der Lugt Melsert schreef eind jaren ’40 zijn Wat ik nog even zeggen wou…, met daarin een onbedoeld hilarisch lijstje regels voor acteurs (dat Cas Enklaar op beleefd verzoek uit het hoofd voor je kan opdreunen) net als Bob de Lange, Fie Carelsen en enkele anderen. Natuurlijk zijn er de aardige monografieën die het TIN de afgelopen jaren heeft uitgegeven, maar dat een theatermaker zelf de pen ter hand neemt blijft een uitzondering.

Dit slechts om aan te geven hoe bijzonder het boek Badhuisweg is dat Hans Croiset op 7 april presenteerde. Meer als ‘thematische autobiografie’ dan als memoires vertelt Badhuisweg het verhaal van Hans Croiset als acteur en de moeizame relatie met zijn vader, de grote toneelspeler Max Croiset.

Het is een tragische geschiedenis van een door de oorlog versplinterd gezin, dat de jonge Hans in de jaren ’50 probeert te repareren. Wanhopig probeert hij bij zijn vader in de gunst te komen, maar die ziet niets in de toneelambities van zijn zoon, die volgens hem maar beter boekhouder kan worden. “Jij kunt zo goed rekenen, je bent altijd netjes op je spullen, en je treedt liever niet op de voorgrond. Wanneer je later nog eens die speeloprispingen zou krijgen, kunnen de voordrachtjes die je nu al ingestudeerd hebt op personeelsavonden uitkomst bieden.”

Vanuit een combinatie van talent, doorzettingsvermogen, ijdelheid en bewijsdrang ten opzichte van zijn vader maakt hij toch carrière als acteur, regisseur en –samen met Jan Joris Lamers- Nederlands Kampioen toneelgezelschap oprichten. Maar steeds blijft de grote onzekerheid over eigen kunnen, de grote wens van erkenning of tenminste liefde van de vader, die totaan zijn dood altijd afstand zal houden. Croiset beschrijft het soms pijnlijk, genant, sentimenteel, hopeloos egomaan en veel te openhartig, maar steeds ook weer moedig, hardvochtig, streng als kille observator van zijn eigen onvermogen.

De Nederlandse theatergeschiedenis is steeds het levende achterdoek waarvoor de hoofdpersoon en zijn moeizame familierelaties uitvecht. Maar juist door de onnadrukkelijkheid van de opeenvolging van voorstellingen, stromingen en gezelschappen wint het boek aan authenticiteit. Juist omdat het geen zelfvoldaan verhaal is van een gelauwerde toneelheld, blijkt tussen de regels door het belang van Croiset als bruggenbouwer tussen grote toneel van de jaren ’50 en de radicale vernieuwingen van na Actie Tomaat.

Bovendien weet Croiset zijn thematiek te verbinden aan de voorstellingen van King Lear, waarin hij als leerling, regisseur en acteur in diverse rollen steeds naar terugkeert. Sleutelvoorstellingen blijken die van het Publiekstheater waarin Croiset zijn eigen vader als Lear regisseert en de louterende ervaring als hij zelf de hoofdrol kan spelen bij Het Nationale Toneel. De beschrijvingen van de repetities en de voorstellingsreeksen van binnenuit zijn de leukste en spannendste delen van het boek.

Het schrijven van Badhuisweg moet een therapeutische ervaring voor Croiset zijn geweest –tijdens de presentatie vertelde hij hoeveel moeite het hem kostte om het boek van de derde naar de eerste persoon om te zetten- maar ontstijgt het persoonlijke door zijn eerlijkheid, zijn stilistisch vermogen en zijn onzekere maar standvastige liefde voor het vak. Dat heeft zijn vader er niet uitgekregen.

Stroomschema Cultuursubsidies

cultuurbeleid,Theatermaker — simber op 27 maart 2008 om 17:19 uur
tags: , , ,

Een nieuwe winter, een nieuw stroomschema. Dit keer over de nieuwe verdeling van de cultuursubsidies over rijk en superfonds. Verscheen in de TM van maart ’08

Subsidiefabriek

Recensie DVD Box ‘Ko van Dijk, een hommage’

boekrecensies,Theatermaker — simber op 23 februari 2008 om 17:33 uur
tags: , , , ,

Bij de 65e verjaardag van Joop van den Ende kreeg hij als verrassing een in het geheim samengestelde DVD-box met opnames van zijn grote held Ko van Dijk. Deze box met tien schijven is alweer een tijdje beschikbaar voor het theaterminnende publiek dat zich voor minder dan de prijs van een eersterangskaartje in een willekeurige schouwburg 35 uur lang kan laven aan de 44 jarige carrière van Nederland’s meest bewonderde acteur.

Het gaat om tien toneelregistraties (veelal televisiebewerkingen van voorstellingen voor de AVRO of de KRO), zeven oorspronkelijke televisiedrama’s, een miniserie (De Marseillaanse trilogie) enkele interviews en documentaires, en als sluitstok een nieuwe documentaire van Ireen van Ditshuyzen en Hans Pool.

Maar hoe blij we ook mogen zijn met de multimediale ontsluiting van de theatergeschiedenis, moeten we niet vergeten dat naast de technische, juridische en organisatorische barrières met het verleden de culturele drempels altijd nog het hoogst zijn. Anders gezegd: een groot deel van de films voldoet aan alle vooroordelen die moderne kijkers kunnen hebben over theater op televisie: ze zijn saai, statisch en sloom.

En tjongejonge, wat was dat oorspronkelijke televisiedrama uit de jaren zestig eigenlijk beroerd. Het weeïge pilotendrama De dertig seconden uit ’64 bijvoorbeeld: flirten met morele dilemma’s in de glamoureuze luchtvaartwereld, maar feilloos iedere confrontatie uit de weg gaan. Daar staat tegenover dat de erg geestige thriller De man, de vrouw en de moord, ook met Mary Dresselhuys zeer het aanzien waard is en dat Mooi weer vandaag zelfs nu nog weet te ontroeren.

Maar toch, overal zie je toch regelmatig het fonkelen van het acteursgenie van de grote man. Zoals in Oscar, een talige klucht uit 1960, waarin de arme Guus Oster de aangever moet spelen en zijn teksten in mitrailleurtempo uitbraakt, terwijl Van Dijk hem met één goed geplaatste beweging van zijn wenkbrauw overtroeft, als een luie kikker die een vliegje verschalkt.

Dan krijg je ook ineens een idee waar het talent zat bij Van Dijk: hij is bliksemsnel. Heen en weer schakelend tussen emoties, in en uit rollen stappend, vaak net even te lang wachtend en dan twee onverwachte stappen doen en dan nog een derde. Natuurlijk is er meer: Van Dijk weet als van nature sympathie en medelijden op te wekken, hij is geestig en heeft een volkse charme. Maar al die dingen blijken erg tijdgebonden. Als hij het over acteren heeft praat hij over inleven en waarachtigheid, maar dat is er nu niet meer aan af te zien. De huidige toeschouwer ziet vooral techniek en dat fenomenale tempo.

Als je dat ziet, begrijp je ook meer waarom hij zo snel verveeld was. In de documentaire vertellen collega’s daar een aantal kostelijke anecdotes over: na de première had Van Dijk het al snel gezien en ging hij grappen verzinnen om zijn werk van afwisseling te voorzien. Hij speelde bijvoorbeeld een hele voorstelling in de stijl van Albert van Dalsum, of deed alsof het regende en zocht beschutting onder een decor-boom.

Die documentaire is overigens uitstekend: Hans Croiset vertelt over de onzichtbare jongen met het vreselijk Amsterdamse accent na de oorlog en met een beslissende rol van Sjarov uitgroeide tot een toneelheld. Het wordt goed duidelijk dat Van Dijk geen intellectueel was, maar wél alles las over hoe andere acteurs de rollen deden die hij moest gaan spelen.

Daarnaast vertellen Ellen Vogel, Jeroen Krabbé en andere grootheden van het soort dat regisseren uitspreekt als “rezjiseren” over de liefde, het onderwijs en de streken van Ko, die volgens een van hen “het belazeren tot kunst heeft verheven”. En allemaal hebben ze het over zijn ogen, de doordringende blik, het vuur erachter, waarmee hij je als een dompteur bespeelde. Zo bepalend was die blik dat Anne-Wil Blankers toen ze hem opgebaard in de Stadsschouwburg zag liggen alleen maar kon denken: ik heb hem nog nooit met gesloten ogen gezien…

Als toetje staan er op een van de DVD’s ook nog twee volledige interviews, één uit 1966, waarin hij zwierig rokend zeer verguld zit te zijn met zijn rol van beste toneelspeler van Nederland en een ander bij hem thuis door een piepjonge Paul Haenen met een bijrol voor Van Dijk’s zoon Peter-Jan.

Boekrecensie: Blokboek/Blokschijf

boekrecensies,Theatermaker — simber op 23 februari 2008 om 17:28 uur
tags: , , , ,

Toen de Prosceniumprijs in 2006 werd uitgereikt aan Tom Blokdijk moeten er veel mensen zijn geweest, zeker onder de jongere aanwezigen, die dachten: ‘Leuk hoor, maar wie is dat eigenlijk?’ Want de rol van dramaturg en bewerker, waarvoor de jury hem vooral lauwerde, speelt zich niet af op de voorgrond. Tom Blokdijk is behalve dramaturg ook beschouwer, chroniqueur en polemist en juist om die kant van zijn werk te (her)ontdekken heeft het TIN een buitengewoon fijne uitgave gedaan: BlokboekBlokschijf.

Het is vooral prettig dat de redactie heeft bedacht dat het voor een overzichtswerk in deze moderne tijden niet meer nodig is een kleine selectie te maken uit het werk van een auteur, maar dat je alles kunt ontsluiten. Zo ontstond de combinatie van het Blokboek – een mooi, in constructivistisch rood/zwart/wit vormgegeven boek, met artikelen van anderen over Blokdijk – en de Blokschijf, een cd-rom met daarop 98 artikelen van Blokdijk zelf, plus nog wat biografische informatie. (Op Windows-computers heeft de schijf een paar handige zoek- en filterfuncties die gebruikers van andere systemen moeten ontberen, maar door de heldere indeling is de schijf ook voor hen goed bruikbaar.)

De artikelen van Blokdijk worden met weinig context gepresenteerd, maar dat geeft niet. De context is steeds het veranderende theaterklimaat tussen 1970 en 2007, met daarin de vrij constante stem van Blokdijk die het keer op keer opneemt voor ‘theater dat je dwingt op een bepaalde manier naar de werkelijkheid te kijken’. De meest in het oog springende verandering in deze artikelen is het terugkomen op de revolutionaire spelling waarin de ‘kritiese analieses’ uit de vroege jaren zeventig zijn opgesteld.

De artikelen in het boek over Blokdijk variëren van een mooi persoonlijk artikel van theaterwetenschapper Anna van der Plas over Blokdijks opvattingen over acteren, tot een heldere beschrijving van de werkwijze van Blokdijk als dramaturg door Luc van den Dries en een wel erg cultuurpessimistisch artikel van Marianne van Kerkhoven. Meest waardevol is een glashelder betoog van Ellen Walraven (toch een beetje de geestelijk dochter van) over het belang van het denken van Blokdijk in de afgelopen decennia over ‘een paradigmawisseling (..) van een wereldbeeldbevestigend klassiek repertoiretoneel voor het brede publiek naar een meer subversieve vorm van theater dat probeert het hedendaagse levensgevoel gestalte te geven en erop te reageren.’

Alle discussies waarmee Blokdijk zich bezighoudt (grote zaal versus vlakke vloer, spreiding, publieksbereik, grote toneelhuizen versus kleine groepen, et cetera) zijn hierop terug te voeren. Wat opvalt, is dat Blokdijk buitengewoon scherp kan analyseren waarom de redenering van zijn tegenstander niet klopt waarbij hij vervolgens de neiging heeft het tegenovergestelde te bewijzen. Zegt het ministerie in 1986 dat het toneelbezoek in de vroege jaren tachtig is gedaald door gebrek aan kwaliteit, gaat Blokdijk een boom opzetten dat het publiek juist is afgehaakt door de toegenomen kwaliteit. Maar omdat hij niet zozeer argumenten ontkracht als wel een redeneertrant onderuit haalt, worden zijn eigen redeneringen net zo ongeloofwaardig als de redeneringen die hij bestrijdt.

Misschien is dit een gevolg van het door het Marxisme gevormde dialectische denken van de jaren zestig en zeventig, maar misschien komt het ook gewoon omdat Blokdijk vrijwel altijd schrijft vanuit woede. Die woede geeft de stukken bij herlezing soms iets ontevredens, maar vooral spreekt er zijn passie uit voor dat subversieve theater waaraan hij later bij Hollandia zelf ging bijdragen.

Walraven vindt het af en toe deprimerend dat het denken van Blokdijk zo weinig weerslag heeft gevonden in het cultuurbeleid. Blijkbaar is de paradigmawisseling nog niet voltooid. Maar je zou het ook anders kunnen zien: het subversieve theater moest haar positie bevechten vanuit een dialectische opstelling. Nu het een positie heeft verworven zijn er nieuwe ideologieën nodig.

Hoewel Blokdijks rol in het grote debat misschien is uitgespeeld (al schreef hij speciaal voor de bundel samen met Arthur Sonnen nog een lezenswaardig artikel over manieren om de grote zaal terug te winnen voor het progressieve toneel), blijft een groot aantal van zijn uitgangspunten van belang, met als voornaamste: ‘Hoe de discussie en het cultuurbeleid zich ook ontwikkelt, we moeten ervoor vechten dat dit gebeurt vanuit de kunstenaar.’ En dat blijft belangrijk, in welke discussie dan ook.

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity