Verslag: ‘Paroles, pas de roles / vaudeville’ van de Comédie Française

Het 6e arrondissement, waar in ’68 de revolutie ontbrandde is inmiddels een keurige, bourgeois buurt op de linkeroever van Parijs. De Comédie Française, het oudste toneelgezelschap ter wereld (en een van de grootste), heeft er een kleine zaal: het Théâtre du Vieux-Colombier. Maar als je er de zaal binnenloopt waan je je ineens in Frascati. Hier staat een uiterst herkenbaar Discordia-decor.

Op het podium staat een tweede tribune met houten stoelen, op het speelvlak is het een wirwar van oude lampen, doeken en houten meubilair. In het midden hangt een stoel aan een touw. Op de muren zijn met geprinte letters toneelaanwijzingen geschreven: links staat ‘court’ en rechts ‘jardin’. De acteurs van de Comédie Française drentelen al rond. Eén leest de krant.

Deze verbazende transplantatie van de werkwijze en stijl van Discordia, Stan en De Koe kwam tot stand door een uitnodiging van de Comédie Française aan Peter van den Eede, Damiaan de Schrijver en Matthias de Koning om een voorstelling te komen maken, nadat de artistieke leiding hun voorstelling Vandeneedevandeschrijvervandekoningendiderot had gezien. De CF is natuurlijk een eerbiedwaardig instituut, met veel regels, hiërarchie en hokjesdenken, maar de drie makers bedongen volledige artistieke vrijheid, maar spelen zelf niet mee.

De vijf acteurs heten ons welkom en vertellen het publiek enthousiast door elkaar heen pratend het programma van de avond. Ze beheersen dezelfde aangename losheid van hun leermeesters, er is geen scheiding tussen de theatersituatie en de handeling in de tekst. Laatkomers worden vrolijk begroet.

Er komt een collage van teksten voorbij: alle aankomstscènes van de bezoekers uit Zomergasten van Gorki, fragmenten van Godard, Feydeau en van Vandeneede zelf. Het gaat vaak over acteren of oprechtheid, de acteurs ruzieën over rolverwisselingen en personages. Het is snel, geestig en elegant. Er wordt een doek opgetrokken, zodat de twee publieken elkaar niet meer kunnen zien en ervóór wordt tegelijk dezelfde scéne gespeeld over oprechtheid. “Ik speel dit niet, dit is écht zo”, klinkt het van twee kanten van de afscheiding. Bij sommige acteurs zie je dat ze moeite hebben met deze speelstijl, het wordt maniëristisch en gekunsteld. Maar de meesten gaat het verbazend goed af en je ziet het plezier van de bemachtigde vrijheid.

En middenin de voorstelling zit een hilarische vaudeville-scène, waarin de spelers deeg kneden, een lekke emmer vullen met een lekke gieter, iemand een bad neemt in een rieten kast en er vervaarlijke toeren worden uitgehaald met een uit elkaar vallende ladder. Erg leuk, maar je ziet meteen dat de acteurs hierin minder op hun gemak zijn. Het is in Nederland een opvallende trend dat alle groepen uit de Discordia-stal zich de laatste jaren met vaudeville bezighouden en met name ‘t Barre Land is daar zeer virtuoos in geworden.

“Mensen waarschuwden ons gewaarschuwd voor de conservatieve en traditionele manier van werken bij de Comédie Française”, vertelt Peter van den Eede een paar dagen later aan de telefoon, “Maar juist bij de acteurs was dat tegenovergesteld. Bovendien: wij geven les, willen onze manier van werken doorgeven en dan kun je zo’n uitnodiging niet afslaan. Als we gevraagd worden om terug te komen zijn we daar zeker toe bereid. In principe mogen wij als gastacteurs niet zelf spelen bij de Comédie Française, maar misschien kunnen we ook daar iets in veranderen.”

Paroles, pas de roles / vaudeville van de Comédie Française
Gezien 6/2/2010 in Parijs

Verslagje Impulse Festival

buitenland,Theatermaker,verslagjes — simber op 16 februari 2010 om 21:03 uur
tags: , , , ,

Geschreven samen met Lorianne van Gelder.

Net over de grens vierde Festival Impulse eind vorig jaar zijn vijftiende verjaardag. Impulse, dat zich afficheert als het belangrijkste festival in Duitsland na het Berlijnse Theatertreffen, biedt een podium voor het kleinschaliger theateraanbod uit de Duitstalige landen, voorstellingen die buiten de stadstheaters worden gemaakt – in goed Duits ook wel Off Theater genoemd. Door een jury (waarin dit jaar Rotterdamse Schouwburg-programmeur Annemie Vanackere zat) wordt jaarlijks de beste voorstelling gekozen, die op het Theatertreffen wordt getoond. In 2007 won Ivana Müller deze prijs met haar voorstelling While we were holding it together.

In tien dagen, eind november, begin december, reizen zo’n vijftien voorstellingen tussen de kleine zalen van de Ruhrsteden Bochum, Düsseldorf, Mülheim en Keulen. De selectie bestaat uit bekende namen in het kleinezaalcircuit, zoals het Berlijnse Gob Squad, het duo Gintersdorfer/Klaßen (dat op de laatste Internationale Keuze indruk maakte met Othello, c’est qui?), het collectief Andcompany&co en enkele voorstellingen van het Weense productiehuis Brut.

Deze vijftiende editie van Impulse (25 november t/m 6 december 2009) kenmerkte zich door documentairevoorstellingen – een trend die in Nederland ook duidelijk aanwijsbaar is. Zoals Ruanda Revisited van Hans Werner Kroesinger, waarin vijf acteurs voor een wand met kaarten, cijfers en foto’s als een politieke lezing de geschiedenis van Rwanda ontleden, van koloniale heerschappij tot genocide. De acteurs lijken echter moeite te hebben de droge stof recht te doen; ze blijven vormelijk en demonstrerend waar de losse speelstijl van ’t Barre Land of Wunderbaum een levendiger resultaat zou opleveren. Na een eerste feitelijke historische les wordt het publiek uit zijn stoel gehaald en door een donkere gang met een lange rij piepkleine filmstills van de genocide geleid. Op tafeltjes in de gang liggen bordjes met broodjes kaas, slachtoffers zijn immers ook net broodjes kaas, aldus een VN-commandant ter plaatse:  ‘Nobody cares about a cheese sandwich.’

De voorstelling gaat door in een kille tent op het achtertoneel, waar vervolgens de volledige oorlog chronologisch wordt naverteld, inclusief houtspaanders ter illustratie van de doden. Ten slotte zakt het doek van de achterwand en zien we de verlaten stoelen waarop we eerder zelf zaten: wij waren al die tijd toeschouwers. Het is een beetje dik moralisme dat doodslaat door de heiligheid waarmee de makers hun onderwerp behandelen.

Beter bevallen de twee producties van Brut, ‘het Frascati van Wenen’, volgens artistiek directeur Thomas Frank. De eerste is Made in Russia van het Russische duo Andrei Andrianov en Oleg Soelimenko, waarin ze hun – grotendeels verzonnen – levensverhaal vertellen, de één een jonge danser bij het Bolsjoi en de ander een onechte zoon van Jean-Luc Godard, die samen nieuwe dansmethodes onderzoeken en uitvinden en via contactimprovisaties, tochten over de Alpen en liedjes van The Beatles uitkomen bij het eindpunt van de dans: twee mannen op het toneel, vrolijk keuvelend over dans.

Ook de dansperformance Spitze van Doris Uhlich bij Brut is de moeite waard. Ontstaan vanuit Uhlichs wens ooit op spitzen te dansen werkte ze samen met de bijna zeventigjarige prima ballerina Susanne Kirnbauer-Bundy en recent gepensioneerd danser Harald Baluch. Het werd een sympathieke voorstelling, ontroerend in haar weergave van de imperfecte balletdanser en met genoeg ironie om ook niet-dans-ingewijden te onderhouden.

Onder de Duitse makers is overigens ook duidelijk het stempel van de studie toegepaste theaterwetenschap in Giessen waarneembaar, waar makers als René Pollesch en Rimini Protokoll vandaan komen. F wie Fälschung van Giessenstudent Boris Nikitin bijvoorbeeld is extreem conceptueel theater met verwijzingen naar Orson Welles, Publikumsbeschimpfung en Woyzeck. Duidelijk theater voor ingewijden; voor leken of buitenlandse theaterkenners is het louter slaapverwekkend.

De Impulse-prijs werd op de slotavond uitgereikt aan Othello c’est qui?. Dat betekent dat de voorstelling behalve door Berlijn ook wordt uitgenodigd door de Wiener Festwochen en door De Internationale Keuze. Wat een beetje jammer is, want daar is ze al geweest.

Gezien: Impulse Festival
Waar: Düsseldorf, Keulen, Müllheim, Bochum (Duitsland)
Wanneer: 4 t/m 6 december 2009

Boekrecensie: Werklicht II; alle avonturen van Toneelknecht Kees

Dertien jaar schreef Niko Bovenberg in het techneutenblad Zichtlijnen zijn columns over Toneelknecht Kees, een nurkse technicus bij “het belangrijkste toneelgezelschap van het land”. Stukjes vol gemopper over kantoorpikkies die het niet uitmaakt of ze voor een reclamebureau, een krokettenfabriek of een toneelgezelschap werken en waarin alle problemen uiteindelijk moeten worden opgelost door de technici.

Waarom die columns toch zo genietbaar zijn is de enorme liefde voor toneel die eruit spreekt. En dan  gaat het Bovenberg –inspeciënt bij Toneelgroep Amsterdam- niet de concepten en ambities van de ‘artistiekleider’. Hij bekijkt de wereld “een kwart slag gedraaid”, vanaf het zijtoneel, waar hij dag in dag uit decors opbouwt en afbreekt, zodat de acteurs in een provincieplaats kunnen spelen. “Het is elke avond nieuw ijs”, legt Kees uit aan zijn fysiotherapeute, want lichamelijk ongemak hoort erbij.

In 2002 verscheen al de bundel Werklicht, maar in Werklicht II zijn nu alle columns verzameld. Dit betekent enige overlap, en er zit nogal wat herhaling in de stukjes over avond aan avond de voorstelling bouwen, draaien, afbreken en dan midden in de nacht met blikes bier in het busje naar huis, ondertussen kankerend op de planning. Maar de nieuwe avonturen zijn toch zeer de moeite waard, vooral omdat het personage Kees wat meer reliëf krijgt, door een zwangere vriendin, een periode ‘openbare nuchterschap’ en een stukke rug.

En Kees is weliswaar een personage, maar de omgeving waarin Kees werkt is behoorlijk herkenbaar en door zijn ogen krijgen we een onthullend inkijkje in de wereld van de artistieke opvolging, de krankzinnige decorontwerper (Kees’ minachting voor het woord ‘scenograaf’ is een geestige running gag) en de hippe schouwburgdirecteur rond het Leidseplein.

Het leukste van het boek is het technische jargon, dat Bovenberg taalvaardig en zonder al te veel uitleg inzet, als couleur locale van de coulissen. En ook als je niet precies weet wat friezen knopen, een vak inhangen of een voetje geven betekent zijn de dialogen in dit slang bijzonder vermakelijk, en je steekt er nog eens wat van op, zoals dat je nooit in doorgang moet bellen en dat links en rechts op het toneel altijd vanuit de zaal gezien is. En: “een toneelgezelschap is een kruising tussen een timmerfabriek en een transportbedrijf waar ook acteurs en regisseurs werken.”

Ook mooi zijn de bijrollen van het piepjonge actricetje, de dramaturg en de studente theaterwetenschap achter de bar van het stamcafé, die allemaal hun eigen obsessie hebben met één stuk. Voor de oudere acteur is het King Lear, voor het piepjonge actricetje is het de Drie Zusters en voor Kees zelf is het Dood van een Handelsreiziger: “Elke avond woordelijk dezelfde ruzies aanhoren die hij en z’n vader voerden.”

En in de loop van de tijd ontwikkelt Kees’ vak zich verder. De trekken worden elektrisch, de decors worden technischer en zelfs Kees kan niet ontkennen dat het de laatste jaren goed gaat met ‘het beangrijkste gezelschap van het land.’ Maar uiteindelijk komt het toch altijd neer op té veel sjouwen in te korte tijd, met steeds minder vakbekwame mensen. Het toneel is natuurlijk vergeetkunst, en Kees met zijn olifantengeheugen beseft dat als geen ander. Melancholie is zijn enige beloning.

Over geheugen gesproken: Werklicht II is natuurlijk ook voer voor de repertoirediscussie; zijn de decors die Kees een jaar na de voorstelling verbrandt, de requisieten die hij gebruikt om het huis van een vriendin in te richten en de vaardigheden in zijn kop en handen niet óók onderdeel van de traditie van het toneel? Kortom: Toneelknecht Kees is verplichte kost voor zakelijkleiders overal in het land.

Gelezen: Werklicht II; alle avonturen van Toneelknecht Kees van Niko Bovenberg
Uitgave van de Vereniging voor Podiumtechnologie

De Aangever: interview met Willem de Wolf

interviews,Theatermaker — simber op 14 november 2009 om 19:24 uur
tags:

Tijdens het jaarlijkse toneelprijzengala afgelopen september was hij de meest bedankte man van de avond, geprezen door zowel Louis d’Or-winnaar Bert Luppes als Theo d’Or-winnares Lineke Rijxman. Eerder op de avond won zijn oude maat Ton Kas de Mimeprijs. Zo’n rol –aanwezig, maar net buiten het voetlicht- lijkt kenmerkend voor theatermaker Willem de Wolf. “Ik heb sterk de behoefte aan iemand die de knopen doorhakt

Het afgelopen seizoen speelde Willem de Wolf in drie van meest geprezen voorstellingen die te zien waren. Als aanstichter van We hebben een/het boek (niet) gelezen, een voorstelling in ontwikkeling van de informele acteursgroep van De Wolf met Peter van den Eede, Damiaan Deschrijver, Matthias de Koning, Gillis Biesheuvel en Sara de Roo. Als acteur bij het Onafhankelijk Toneel waar hij meespeelde in De Geit of Wie is Sylvia?, met Luppes als medespeler. Tenslotte samen met Lineke Rijxman als spelende maker van Hannah en Martin van Mugmetdegoudentand. En dan is hij ook nog de schrijver van Bazel, dat in de uitvoering van Dood Paard in kunstgaleries door het land speelde.

Je lijkt ineens overal aanwezig, na een periode relatieve stilte. Wat is er gebeurd na het intrekken van de subsidie voor Kas & De Wolf in 2005?

“Dat negatieve advies van de Raad voor Cultuur heeft er stevig ingehakt. Niet alleen krijg je geen geld meer, maar in een klap wordt ook de continue ontwikkeling van je thematiek je ontnomen. Hoe leuk prijzen en commissies en jury’s ook zijn, er is maar één beoordeling die er echt toe doet en dat is je vierjarige subsidieaanvraag. Kas & De Wolf heeft uiteindelijk één periode in het Kunstenplan gezeten. In die vier jaar waren we drie keer genomineerd voor de mimeprijs, en na afloop werden we er meteen uitgegooid.”

Continue reading “De Aangever: interview met Willem de Wolf” »

De Nieuwe Toneelbibliotheek

Ze zijn groen, klein, en wie ze in handen heeft, krijgt een welhaast onweerstaanbare drang om ze te bezitten. Maar de nieuwe serie tekstboekjes van De Nieuwe Toneelbibliotheek zijn niet alleen hebbedingetjes, de drie initiatiefnemers hopen op iets groters: een herwaardering van het Nederlandstalige toneelrepertoire. Boekje voor boekje.

Dramatis Personae: De redactie van De Nieuwe Toneelbibliotheek:

  • Alexandra Koch: Regisseur; oprichter van Hotel Dramatik
  • Ditte Pelgrom: Schrijfster en Dramaturge, verbonden aan het Platform Theaterauteurs
  • Sandra Tromp Meesters: Schrijfster en Dramaturge, verbonden aan het Platform Theaterauteurs

I. Eindeloze voorgeschiedenis

Hoe langer je met de drie redacteuren praat, hoe verder terug in de tijd je raakt. De boekjes die er nu liggen komen voort uit de uitgaves van het Platform Theaterauteurs en uit de digitale bibliotheek van de website Hotel Dramatik. Die twee organisaties werden weer opgezet als ondersteuning van de hausse aan toneelschrijvers in het begin van de nieuwe eeuw, die weer deels voortkwam uit de oprichting van opleidingen voor toneelschrijvers. En via Gerardjan Rijnders en Rob de Graaf kom je uit bij Aktie Tomaat die de positie van de toneeltekst in Nederland sterk veranderde: de literaire toneelschrijver verdween en de schrijvende regisseur kwam op.

Maar laten we het begin zetten in 2002. Toen werd het Platform Theaterauteurs opgericht op initiatief van actrice en schrijfster Marian Boyer. Mede-oprichter Tromp Meesters vertelt: “We wilden een initiatief zijn voor loslopende schrijvers, degenen die niet aan een gezelschap gebonden zijn. Die hebben niet een regisseur als vaste gesprekspartner, maar ze willen wel een artistiek gesprek over hun werk. We wilden mensen uit hun zolderkamers halen, kruisbestuiving mogelijk maken, samen teksten lezen.” “Een gesprek tussen schrijvers onderling is sowieso van belang”, vult Pelgrom aan: “Een regisseur moet op een gegeven moment een voorstelling presenteren, wij wilden langer aan een tekst schaven vanuit een literair belang.”

Continue reading “De Nieuwe Toneelbibliotheek” »

Seizoensoverzicht 2008/2009

Met de enorme stelselherziening in het theaterveld achter de rug kunnen we weer nadenken over de kunst, zou je denken. Maar zo simpel ligt dat niet. Het afgelopen seizoen boden de grote gezelschappen weinig avontuur en neigden de vlakke vloeren opvallend naar non-fictief documentairetheater.

In seizoen 2008-2009 werden de laatste slagen gemaakt van de grote beleidshervorming in het theaterveld. Op 1 januari 2009 trad de Basisinfrastructuur in werking: acht gezelschappen verspreid over het land moeten het kwaliteitstheater waarborgen, productiehuizen verzorgen de ontwikkeling van nieuw talent en de rest van de groepen werd ondergebracht bij het nieuwe Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (NFPK).

De meeste regiogezelschappen in de Basisinfrastructuur hebben een nieuwe artistiek leider, die nog maar een half seizoen aan de weg timmert. Ola Mafaalani lijkt in Groningen haar zaken het snelst op orde te hebben. Ze regisseerde zelf een goed ontvangen Medea en de ‘country-musical’ Heelhuids en halsoverkop van Ko van den Bosch werd geselecteerd voor het Nederlands Theaterfestival TF-1. In Arnhem ging de artistieke kern ‘over nul’, wat betekende dat met het aantreden van Rob Klinkenberg als intendant en Erik Whien en Marcus Azzini als regisseurs alle artistieke uitgangspunten opnieuw werden geformuleerd. Vooralsnog leverde het een aantal halfgeslaagde producties op, waaruit vooral duidelijk werd dat de regisseurs en het nieuwe, jonge spelersensemble nog hard op zoek zijn naar een nieuwe invulling van het begrip ‘groot gezelschap’.
Continue reading “Seizoensoverzicht 2008/2009” »

Stille crisis in de kleine zaal

(Voor TM van mei 2009. Wederom met schitterende graphics van Hans Bos, foto volgt)

In de kleine theaterzalen van Nederland voltrekt zich een langzame, stille crisis. Lange tijd was er een min of meer stabiele situatie waarin bezoekersaantallen, subsidies en uitkoopsommen elkaar in evenwicht hielden. Nu van de groepen gevraagd wordt om meer eigen inkomsten te genereren en bezoekers wispelturiger worden, gaat het systeem schuiven. In de grote zalen wordt dat opgevangen door meer gegarandeerde publiekssuccessen te programmeren – vrije producties, cabaret en musical. Maar hoe zit dat in de kleine zaal?

Harm Lambers, directeur van Theater Kikker in Utrecht, was de eerste die de problematiek aan de orde stelde. In een brief aan een aantal mededirecteuren schetst hij de contouren van een bestelcrisis. De kern: “er bestaat veel te weinig samenhang tussen kosten van voorstellingen en publieksinkomsten.” Aanleiding is de stijging van de gevraagde uitkoopsommen door de bezoekende groepen. Omdat de subsidies gelijk blijven kan een theaterdirecteur twee kanten op: de kosten omlaag of de inkomsten omhoog.

Continue reading “Stille crisis in de kleine zaal” »

Boekrecensie: ‘Eigenlijk ben ik Spaans’ van Roos Ouwehand

boekrecensies,Theatermaker — simber op 16 mei 2009 om 19:42 uur
tags: , , ,

Toen ik las dat Joop Admiraal was overleden was ik op Festival Cement in Tilburg. Zijn dood leek niet veel indruk te maken op het daar verzamelde jonge theatervolk. Waarschijnlijk hadden weinig van hen hem nog zien spelen, en degenen die daar oud genoeg voor waren, waren meer geïnteresseerd in de toekomst dan in het verleden.

Zo gaat dat met toneelspelers. Als je het niet gezien hebt, is het weg. Er blijft niets over dan “een paar foto’s, naar zweet stinkende kostuums, recensies en sterke verhalen.” Dat geldt voor Admiraal, maar ook voor Roos Ouwehand. Toen ze vertrok bij Toneelgroep Amsterdam en verhuisde naar een “een leven vol vissticks en diksap” ging ze schrijven. Nuchtere, droogkomische stukjes over het leven in een nieuwbouwwijk.

Nu publiceert ze haar eerste boek, Eigenlijk ben ik Spaans; het leven van Joop Admiraal. Het is enerzijds een beknopte biografie en tegelijkertijd een weerslag van eigen herinnering, maar vooral een liefdevol en persoonlijk boek van de ene acteur over de andere. Bij Toneelgroep Amsterdam speelden ze een aantal keer samen, en ze leerde hem kennen als een vriendelijk, enigszins afstandelijk mens. Maar vooral als unieke en ongrijpbare acteur. “Als twee mensen het toneel opkwamen keek je naar Joop. Als zeventien acteurs opkwamen keek je óók naar Joop.”

Ouwehand sprak met vrienden en familie, broer Piet Admiraal, collega’s Jacques Commandeur, Peter Oosthoek en Helmert Woudenberg, regisseurs Jan Ritsema, Ivo van Hove en Gerardjan Rijnders en met Jaap Jansen, Admiraal’s partner vanaf de jaren tachtig tot zijn dood. Aan de hand van die gesprekken en archiefmateriaal beschrijft ze het leven van de veldwachterszoon uit de Betuwe die in het geheim auditie deed voor de toneelschool, en die vanaf zijn debuut nooit een slechte recensie heeft gehad.

Het helpt dat Ouwehand zelf actrice is. Ze kan van binnenuit maar toch helder schrijven over acteren en ze kan vooral heel goed aangeven tot waar ze kan begrijpen wat een bijzondere toneelspeler als Admiraal doet, en vanaf waar het gaat om ongrijpbare kwaliteiten als charisma of sierlijkheid. Bovendien is de bewonderde acteur ook een feilbaar mens, worstelend met eenzaamheid en verslaving aan alcohol en drugs.

Ouwehands nuchterheid slaat soms door naar braafheid. Over de eerste jaren met Ramses in Amsterdam: “Hier is hij verlost van zijn keurige opvoeding (…) Hier is geen moeder die zeurt over schoonmaken en strijken.” En omdat ze bij een aantal voorstellingen gebruik kan maken van haar eigen kijk- en spelervaringen, valt het op dat ze erg vaak teruggrijpt op andermans beschrijvingen van Admiraals spel.

Maar dat zijn kleine aanmerkingen bij een mooi boek. Misschien wel het meest waardevolle werk van Ouwehand is haar zijdelingse beschrijving van de ontwikkelingen in het toneel en de samenleving van de jaren vijftig tot nu – de opzienbarende openbaarheid van de homoseksuele relatie tussen Admiraal en Ramses Shaffy, de ontwikkeling in het repertoiretoneel die van de Nederlandsche Comedie uiteindelijk Toneelgroep Amsterdam maakte, de revolutionaire maatschappelijke betrokkenheid van het Werkteater die uiteindelijk leidde tot Admiraals meesterwerk U bent mijn moeder. Een tijdsbeeld in één mens is niet vluchtig, zelfs al is die mens toneelspeler.

Gelezen: Eigenlijk ben ik Spaans; het leven van Joop Admiraal van Roos Ouwehand
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, 240 pagina’s

Kunstkritiek weer kopje kleiner

beschouwingen,Theatermaker — simber op 19 april 2009 om 10:32 uur
tags:

Het aantal theaterrecensies in de dagbladen neemt sinds jaren met horten en stoten af. Periodes van relatieve stabiliteit worden afgewisseld met hevige veranderingen, vaak vergezeld met rumoer, debat en pessimisme. Het lijkt erop dat de theatersector zich moet opmaken voor een nieuwe hobbel.

Nu is de druk op de kunstkritiek natuurlijk onderdeel van de grotere problematiek van de dagbladen: oplages dalen en de advertentiemarkt is ingestort. Maar met recensies is méér aan de hand, die worden door krantenmensen vaak als saai of niet relevant gezien. Kunstpagina’s worden meer gevuld met shownieuws, interviews en human interest. Soms worden recensies daarbij zo goed als of geheel afgeschaft.

Het begon met de gratis kranten: Spits verbrak de relatie met de enige recensent Coromandel Brombacher, nadat De Pers al eerder aankondigde zich minder te concentreren op cultuur en Robbert van Heuven heenzond. De GPD volgt: de landelijke koepel van de regionale dagbladen, schaft per 1 april dit jaar haar kunstredactie af. “De individuele aangesloten kranten zullen af en toe nog een recensie plaatsen”, zegt GPD-recensent Wijbrand Schaap, “De GPD zorgt per maand nog voor welgeteld twee features, verdeeld over alle kunsten. Het tekent de malaise van de regionale kranten.”

Maar nu zijn ook de kwaliteitskranten aan de beurt. De Volkskrant past vanaf 6 april haar opmaak aan. Het tweede katern (‘De Voorkant’) verschijnt voortaan op tabloidformaat en krijgt een dagelijks thema. De huidige kunstpagina wordt in dit katern opgenomen met twee tabloidpagina’s. Op twee tabloidpagina’s past echter ongeveer twintig procent minder dan op één broadsheet: er zijn meer randen en de opmaak van koppen en foto’s kost meer ruimte.

“De nieuwe opmaak betekent sowieso minder recensies”, zegt Hein Janssen, recensent en coördinator toneel van De Volkskrant, “Ik probeer in ieder geval de dagelijkse rubriek ‘Kritiek kort’ te behouden. Die stukjes worden dan wel nóg korter, 240 in plaats van 280 woorden. Als dat niet lukt halveert het aantal recensies in de krant, anders wordt het ongeveer een kwart minder. Het is frustrerend dat ik als vakredacteur ook vaak nog een gevecht moet leveren met de reactie. Die willen minder recensies en meer nieuws uit de sector en interviews. Maar het gaat allemaal ten koste van de serieuze kunstjournalistiek.”

De bezwaren tegen recensies zijn niet alleen inhoudelijk. De kunstpagina is relatief duur, door het grote aantal freelance medewerkers en de kosten van (buitenlandse) reizen. Bij Het Parool zijn bezuinigingen de reden voor het deze maand aangekondigde ontslag van drie werknemers op de kunstredactie. De Amsterdamse krant wil echter cultuur behouden als speerpunt, nadat een jaar geleden de sectie ‘kunst en media’ werd uitgebreid tot vier á vijf (tabloid)pagina’s per dag, met een stabiel aantal recensies.

“Ik krijg af en toe oekazes van de hoofdredactie dat er minder recensies moeten komen”, zegt chef kunst Ronald Ockhuysen, “Dan ga ik erheen en dan leg ik het uit. Recensies zijn essentieel, het is hét nieuws van de kunstpagina. Ik ben het gewend, ik leg het al tien jaar uit. Maar het is wel een duidelijke trend dat kranten veel meer naar hun lezers zijn gaan luisteren, meer gefocust zijn op marktwerking. Kranten vertellen je minder en minder wat je nog niet weet en meer en meer wat je al wel weet.

Bij NRC Handelsblad gaan de veranderingen geleidelijk. “Een vormgever liet onlangs een pagina uit 2006 zien”, vertelt toneelrecensent Wilfred Takken, “Dat zag er alweer heel ouderwets uit. De pagina heeft nu één ‘dagstuk’, met een grote foto. We hadden toen zeven of acht stukken op een pagina; dat is nu vijf á zes. De inhoud is sowieso breder geworden, na de vergrote aandacht voor ‘low culture’ staat sinds kort ook televisie op de kunstpagina.”

Takken ziet het afnemend aantal recensies niet per se als een probeem: “Het ligt toch vooral bij de aanbodkant: er wordt meer theater gemaakt dan wij kunnen bijhouden. We beperken ons meer en meer tot voorstellingen van de grote gezelschappen. Die móeten we doen en dat kunnen we redelijk blijven volgen. Maar het scouten van talent wordt een probleem. We willen onze aandacht ook niet versnipperen; we volgen groepen langere tijd en niet de ene voorstelling wel en de andere niet. Het liefst zou ik die kleinere voorstellingen onder voorbehoud laten recenseren: alleen als het opmerkelijk is plaatsen we een stuk. Maar dat kan niet met freelancers.”

Eigenlijk is de Telegraaf de enige krant waar de storm aan voorbij lijkt te trekken. De grootste krant van Nederland publiceert vijf tot acht recensies over podiumkunsten per week. “We kunnen als kunstredactie grotendeels onze eigen koers volgen”, zegt recensent Marco Weijers, “We krijgen niet te horen dat dat aantal minder moet worden. Wel staat de omvang van de krant als geheel onder druk: uit kostenoverwegingen moet het totaal aantal redactiepagina’s verminderen. Dat uit zich vooral in de lengte van de stukken, niet zozeer in het aantal. Recensies konden vroeger zo’n 600 woorden tellen, nu is 500 het maximum.”

“Ik durf wel de harde uitspraak te doen dat er ruimte blijft voor recensies in de Telegraaf”, Zegt Weijers, voor alle theatergenres, dus niet alleen cabaret en musical, maar zeker ook repertoiretoneel. We moeten wel scherper gaan selecteren en kortere stukken gaan schrijven. We doen natuurlijk al veel aan human interest, de verhouding tussen recensies en andere stukken is bij ons geen issue. Kunst weerspiegelt toch de maatschappij en als serieuze krant kun je daar niet om heen. Niet alleen uit het oogpunt van service, maar ook signalerend.”

Maar de overkoepelende trend is anders. Eigenlijk neemt het aantal recensies al zo’n twintig jaar af. Het lange termijn-perspectief voor kunstrecensies lijkt dus niet rooskleurig. Worden het er op een gegeven moment gewoon nul? Hein Janssen denkt van niet: “Ik ben geen pessimist. Ik geloof dat het aantal recensies uiteindelijk stabiel wordt. Er zitten nu mensen op de kunstredacties van de verschillende  kranten die tot het laatst toe het genre recensies zullen verdedigen.”

Wijbrand Schaap is minder optimistisch: “Ik vind het ironisch om te zien dat de hoofdredacties van NRC en Volkskrant nu precies hetzelfde zeggen als de hoofdredactie van het AD zo’n acht jaar geleden: dat de lezers minder belangstelling voor kunst hebben, en dat de krant zich daaraan moet  aanpassen. Maar het is een niet te stoppen neergaande spiraal. Als er in de kolommen minder aandacht is, wordt het kunstenveld minder belangrijk en is minder aandacht gerechtvaardigd.”

Ligt de oplossing wellicht elders? Schaap denkt van wel. Hij gaat samen met een aantal collega’s van de GPD en een paar freelancers iets nieuws doen: een online cultureel persbureau nieuws en meningen over kunst in verschillende vormen aanbiedt aan kranten, televisieprogramma’s en een eigen website. “We willen de expertise, ervaring en het talent van kunstrecensenten behouden en een podium te blijven geven”, zegt Schaap, “Het persbureau wordt ondergebracht in een stichting. We genereren inkomsten door content te verkopen, maar vooral door subsidie. Minister Plasterk heeft aangegeven de kranten te willen ondersteunen. Wij zeggen: ondersteun de journalisten. Wij kunnen dan goedkoop artikelen leveren aan (met name de regionale) kranten, terwijl we onze mensen wel fatsoenlijk kunnen betalen. De tijd is er rijp voor, we kunnen het goedkoop opzetten met drie of vier specialisten per discipline en een kleine back-office. Volgend seizoen willen we gaan draaien.”

Ook De Volkskrant heeft online plannen. In samenwerking met het Uitburo wil de krant dé cultuuragenda van Nederland gaan ontwikkelen, wellicht met speciaal voor de website geschreven recensies. Omdat ook TM plannen heeft voor een recensie-afdeling op internet, breekt nu dus eigenlijk een bijzonder interessante fase aan voor de theaterkritiek: professionele recensies krijgen (deels gesubsidieerde) online platforms. Het is dan nu de vraag of de recensenten daar hun expertise en gezag kunnen handhaven.

Recensie: ’11Stêdetocht’ van Tryater

recensies,Theatermaker — simber op 19 februari 2009 om 02:10 uur
tags: ,

Uit de TM van februari

Vrijdag 19 december, in de trein naar Leeuwarden
De Elfstedentocht als theater. Dat bekt lekker, maar kan het ook iets gaan betekenen? En is het wel leuk om als publiek twaalf uur lang door Friesland gejaagd te worden? We zij door pamfletten gewaarschuwd: trek warme kleren en waterdichte schoenen aan; neem extra eten mee. Lichte angst overheerst.

Zaterdag 20 december 6:00 uur
De start is in een grote bedrijfsloods waar het ondanks het vroege uur en het pikkedonker al bruist van de activiteit. We hebben een busnummer dat correspondeert met een traliekooi in de loods. Daar moeten we wachten en kunnen we kennismaken met onze lotgenoten. Er komt koffie, later ook broden en pindakaas, waarmee we zelf ons lunchpakket kunnen bouwen. De sfeer is uitgelaten. Er zijn drie vertrektijden, in totaal reizen er zo’n 1000 mensen in 20 bussen door Friesland.

6:45 uur
Het begint! Eén voor één krijgen we een draadloze koptelefoon en verdwijnen we met korte tussenpozen door een deurtje in de hoek van de loods. Buiten is de jolige sfeer meteen verdwenen. Je bent koud en alleen. We lopen over metalen loopplanken drijvend op een breed kanaal. Op de koptelefoon vervormde klanken. Zachte lichtjes geven de route aan. Die lijkt eindeloos. Het is een tocht naar het niets.

Continue reading “Recensie: ’11Stêdetocht’ van Tryater” »

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity