Recensie ‘Seksbom’ van Golden Palace

Parool,recensies — simber op 31 oktober 2015 om 23:31 uur
tags: , ,

Ontseksualiseren moeten ze. Vijf jonge vrouwen zijn door een wetenschapster ‘gedeprogrammeerd’ en nu zouden ze geen voorkeur meer moeten hebben voor een balletpakje boven een tuinbroek of voor hoge hakken boven comfortabele sloffen. Maar dit experiment is niet helemaal aan het lukken.

Seksbom is de nieuwe voorstelling van mimegroep Golden Palace van regisseur Ingrid Kuijpers. ‘Feminisme is uit de mode’ stelt ze in het publiciteitsmateriaal en daar wordt deze recensent een beetje kriegel van; in 2005 kon je dat misschien nog zeggen, maar inmiddels belijden wereldsterren als Beyoncé, Taylor Swift en Emma Watson openlijk hun feminisme en ook in Nederland is al lang een groep intellectuele jonge vrouwen (en mannen) opgestaan die geen problemen meer heeft met het f-woord.

Of het Beyoncé-feminisme nou goed is voor de vrouwenzaak is punt van discussie, maar gelukkig is dat precies waar de voorstelling over gaat. De wetenschapster (De erg geestige Bloeiende Maagd Ingrid Wender) wil de niet geheel vrijwillige groep meisjes scholen in het vorige-golf feminisme, maar de aan het begin nog wulps krioelende kudde kiest aan het eind niet per se voor haar wijze lessen.

Leuk aan de voorstelling is het contrast tussen de belerende praatjes van Wender en de aan massamedia ontleende bewegingen van de vijf meiden, maar rommelig en overvol is het wel. Ze kijken met een spiegeltje naar hun eigen vagina, ze spelen belangrijke, maar saaie wereldleiders, ze kijken naar dia’s van besneden vagina’s en ze twerken. Aan het eind danst Wender mee op Single Ladies. Volgens mij moeten we een synthese zien, maar ik zie iets worden ingehaald door de tijd.

Seksbom van Golden Palace. Gezien 24/10 in Haarlem. Te zien in Amsterdam (De Meervaart) 20/11, (Bellevue) 5/1 t/m 17/1/16. Meer info op www.goldenpalace.nl

Recensie: ‘Macbeth’ van De Toneelmakerij en ICKamsterdam

Iedereen heeft een rok aan, de jongens onderscheiden zich met hun flinke baarden. De voorstelling Macbeth begint met een heldere plaatsbepaling: op de achtergrond licht de Schotse vlag op (blauw met een schuin kruis) en de kleding verwijst naar kilts (zij het zonder ruitjes). Maar de strakke stijl kan een gebrek aan urgentie niet verhullen.

Macbeth is een samenwerking tussen jeugdtheatergezelschap De Toneelmakerij (onder leiding van Liesbeth Coltof) en dansgroep ICKamsterdam (van Emio Greco) met op het toneel zes dansers en vier toneelspelers. Nu is dit complexe en bloederige stuk van Shakespeare brengen voor jongeren (15+) sowieso al een waagstuk, maar om daarbij ook nog toneel en dans te combineren blijkt een brug te ver.

Als Macbeth terugkeert van een succesvolle oorlog komt hij een paar geesten tegen die hem een glorieuze toekomst voorspellen: hij zal koning van Schotland worden. Macbeth en zijn vriend Banquo worden gespeeld door acteurs, de geesten zijn dansers. Dat is op zich een mooi idee: de toneelspelers verbeelden de wereld van rede en het banale, de dans is de wereld van het bovennatuurlijke en het ongrijpbare. Maar dans is niet genoeg: de geesten krijgen een voice over door de andere acteurs.

Zo zie je continu dat de dans illustratie is bij het verhaal dat het toneelspel vertelt over de soldaat Macbeth die door een glimmertje hoop en geholpen door zijn machtswellustige vrouw zich naar de troon moord en daar langzaam paranoïde wordt. Van cross-over of samengaan is eigenlijk geen sprake. En dat is zonde, want de dansers zijn daar echt te goed voor. In onmogelijke pirouettes zijgen ze neer als Macbeth over het slagveld vertelt. Streng koddig herhalen Helena Volkov en Dereck Cayla als de twee geesten elkaars geïsoleerde bewegingen.

Ook de toneelspelers doen hun best. Majd Mardo als Macbeth is passief en moeilijk peilbaar en juist daarom aantrekkelijk; mooi is de combinatie met tegelijk nuchtere en charismatische Daniël van Klaveren als zijn vriend Banquo. Tine Cartuyvels speelt Lady Macbeth gepast over the top.

Door die disbalans tussen toneel en dans krijgt de voorstelling is loodzwaars, nog benadrukt door de stalen meubels waarmee de spelers moeten zeulen. Er is geen enkele humor of losheid. Dat zorgt er ook voor dat deze Macbeth volstrekt in zichzelf gekeerd blijft. Nergens wordt een verbinding gemaakt met het hier en nu of met hedendaagse jongemannen die zich door orakels hun ambitie laten aanwakkeren. Dan helpen de paar verwijzingen naar Beyonce in de choreografie ook niet. Er vloeit bloed, maar ook weer zo gestileerd dat je er weinig bij voelt.

Eén kort moment wordt de voorstelling aards: Roel Adam als Macbeths tegenstander Macduff moet plotseling vluchten en hoort, zelf eenmaal in veiligheid, de verwijtende stem van de zoon die hij achter heeft moet laten. Maar meteen daarna wordt diens gruwelijke lot vertelt én gedanst en zijn we weer in de emotieloze abstractie

Een paar jaar geleden lukte het Coltof wél: de Shakespeare-bewerking De Storm was een triomf. Je vraagt je af of een veel ingrijpender verbouwde versie van het Macbeth wel had kunnen werken. Maar misschien was dit project wel één concept te veel.

Macbeth van De Toneelmakerij en ICKamsterdam. Gezien 9/10/15 in Bellevue. Nog te zien in Amsterdam (Krakeling) 26-28/10, Tournee. www.toneelmakerij.nl

Recensie ‘Uit diep blauw’ van Bellevue Lunchtheater

“De halve wereld is naar jouw smaak ingericht. Je mening uiten is voor jou zoiets als het legen van je blaas.” De term privilege voor de vanzelfsprekende voordelen die mannen hebben op vrouwen en blanken op niet-blanken is in snel tempo aan het overslaan van Amerikaanse academia naar de mainstream cultuur. De huidige lunchpauzevoorstelling in Bellevue illustreert het gegeven heel keurig.

In een blinkend wit decor (Dymph Boss) wacht het in al even stralend wit geklede trofeevrouwtje Eva op haar man Robbert, die veel ouder is en een klootzak. Maar dan ineens staat de verleidelijk dreigende Sharif in de huiskamer, een allochtoon met een terroristenbaard. Of komt hij haar toch bekend voor?

Schrijfster Maaike Bergstra combineert vaardig twee plot-types: de vreemdeling die een huwelijk overhoop gooit en de vriend van vroeger die een oud geheim komt onthullen. Ze speelt vooral flink leentjebuur bij Nora van Ibsen – en dat is beslist geen schande.

Sharif blijkt de eerste liefde van Eva te zijn en is nu teruggekomen om hun puberromance voort te zetten, met (verder niet uitgesproken) idealen en al. Robbert probeert haar voor zich te winnen met het geld en de status die hij haar kan bieden. Eva moet kiezen tussen het idealisme van het verleden en het cynisme van het heden. Het neoliberale discours tegenover de 99 procent. Het levert aardige dialogen op – “Met je gel en je aftershave kun je maar een klein beetje beestachtigheid maskeren” – maar zo schematisch als het hier klinkt is de voorstelling.

Groot pluspunt van Uit diep blauw (de titel wordt niet verklaard) is de strakke regie van Daria Bukvić, die haar spelers alle intensiteit uit de tekst laat opzuigen. Michiel Nooter is als Robbert een onuitstaanbaar herkenbare lul, Saman Amini (vorig jaar een van de sterren uit Bukvić’ theaterhit Nobody Home) kan razendsnel schakelen van een beanstigend leep grijnsje naar diepe zachtheid. Maar de koningin van deze lunchpauze is Keja Klaasje Kwestro, die als Eva aan het eind een krachtige draai maakt, beide mannen afwijst en een eigen pad de toekomst in geloofwaardig weet te maken.

Bergstra schrijft teksten die overduidelijk lekker zijn voor acteurs, maar dit stuk mist een zekere eigenzinnigheid. Net als de de meerderheid van de Nederlandse toneelschrijvers sinds Judith Herzberg en Esther Gerritsen maakt ze korte, heldere zinnen, met af en toe een beeldrijk stukje monoloog.

Juist in het onderliggende thema van privilige had meer gezeten: Robbert als witte man staat bovenaan de hiërarchie, Sharif als gekleurde man zit op de bodem, Eva als witte vrouw ertussenin. De pijnlijkheid en de gêne van dat gegeven is wel aanwezig maar te weinig voelbaar.

Uit diep blauw van Bellevue Lunchtheater. Gezien 26/9/15 in Bellevue. Aldaar te zien t/m 17/10. www.theaterbellevue.nl

Recensie ‘De stille kracht’ van Toneelgroep Amsterdam

Boekbewerkingen van Couperus waren altijd een Haagse aangelegenheid. Bewerkers als Ger Thijs en Léon van der Sanden legden de nadruk op Indische weemoed of Hofstadse deftigheid. De stille kracht, de eerste van drie boekbewerkingen van schrijver die Toneelgroep Amsterdam heeft gepland in samenwerking met het Duitse festival Ruhrtriennale, maakt radicaal korte metten met die traditie.

Regisseur Ivo van Hove en bewerker Peter van Kraaij maakten van Couperus’ verhaal over de werdegang van de Nederlandse machthebber Otto van Oudijck (mooie rol van Gijs Scholten van Aschat) in een Indisch stadje een uitwaaierende voorstelling over strijd en onderwerping.

Vormgever Jan Versweyveld maakt de kracht uit de titel nadrukkelijk niet stil, maar vervaarlijk en pompeus. Een vleugel en een paar stoelen staan verloren op het enorme toneel van de Rabozaal en met een batterij aan theatertechniek creëert hij regengordijnen, stormen en mist van een schaal en intensiteit die werkelijk imposant zijn.

Kortom: de natuur heeft bij Van Hove en Versweyveld de plek ingenomen die het bovennatuurlijke heeft in de roman. Net zoals de bloemrijke, eindeloos meanderende beschrijvingen van Couperus vervangen zijn door korte voice-over fragmenten en video’s met Indische archiefbeelden.

De eerste helft van de voorstelling is het interessantst. Van Oudijck ontheft een lokale vorst uit zijn positie, en jaagt de bevolking tegen zich in het harnas als hij de smeekbedes van diens moeder in de wind slaat. Dit is een man die zich volledig onderwerpt aan zijn werk: hij zit geknield voor een stoel waarop zijn paperassen liggen.

Ondertussen negeert hij zijn vrouw (Halina Reijn, in een bijna potsierlijke opeenvolging van robes en peignoirs) die hem bedriegt met zijn stiefzoon en met de halfbloed lover van haar stiefdochter.

De koloniale attitude, de verhouding met de lokale moslims, het gevoel van futiliteit van de westerse beschaving in deze vijandige omgeving – mooi verbeeld door het van de vleugel druipende water – zijn veelbelovende thema’s die halverwege echter vrij plotseling overboord gegooid worden. Dan gaat het ineens alleen maar over de onttakeling van de familie van Oudijck.

Het zijn de twee bijpersonages Eva Eldersma en Frans van Helderen die de voorstelling een emotionele kern geven. Aus Greidanus Jr. en vooral Maria Kraakman weten te raken als een onmogelijk liefdeskoppel, waarbij Kraakman prachtige diepe wanhoop vertolkt – niet alleen van de zinloze aanwezigheid van Nederlanders in Indië, maar van ieder strevend mens in een chaotisch universum.

Verder zit de voorstelling vol weirde details: de acteurs die Wien Neêrlandsch bloed door d’aderen vloeit zingen, Rob Malasch in een figurantenrol, Marieke Heebink met een licht rollende r als Indische prinses – nog net geen blackface, maar wel opmerkelijk in een voorstelling die verder grotendeels etnisch gecast is. Niet onprettig, maar het is allemaal veel minder strak dan Van Hove’s recente werk.

De stille kracht van Toneelgroep Amsterdam. Gezien 1/10/15 in de Stadsschouwburg. Aldaar t/m 11/10 en vanaf januari 2016. www.tga.nl

Nederlands Theaterfestival 2015

overig,Parool,PS Kunst — simber op 31 augustus 2015 om 22:50 uur
tags: ,

Een engel in de modder, een biljartspel met skippyballen, de vrouw van Armin van Buuren die ruziet met dirigent Mariss Jansons, drie jongens die hun eigen moeder spelen, een bloederige losse hand die over de vloer kruipt. Het Nederlands Theaterfestival, dat donderdag 3 september begint, laat ook dit jaar een dwarsdoorsnee zien van wat het toneel in Nederland te bieden heeft. Maar waar moet de vernieuwing in de grote zaal vandaan komen?

Jaarlijks kiest een jury van programmeurs, journalisten en schouwburgdirecteuren de tien beste voorstellingen van het afgelopen seizoen. Vroeger was er nog wel eens een relletje over onterecht uitgekozen of uitgesloten voorstellingen, maar de laatste jaren is het na de bekendmaking in mei nogal stil. Is er zoveel consensus over wat de beste theatervoorstellingen zijn, of heeft na de kunstbezuinigingen niemand zin in ruzie? Of is er iets anders aan de hand?

De theaterwereld zelf was in ieder geval bezig met andere dingen. Daar was de belangrijkste ontwikkeling van het afgelopen seizoen niet te zien op de podia, maar in de burelen erachter. Bij zes grote gezelschappen gingen nieuwe artistiek leiders aan de slag of werden ze aangekondigd. Bijna allemaal zijn het eind-dertigers/begin-veertigers die al jaren bekend staan als ‘jonge maker’, zoals Thibaud Delpeut (Theater Utrecht), Eric de Vroedt (Nationale Toneel) en Julie Van Den Berghe (Noord Nederlands Toneel). De terugkeer van Johan Simons (68) fungeert als een soort contragewicht: per 2016 leidt hij Theater Rotterdam (een fusie-organisatie van Het Ro Theater, de schouwburg en acteursgroep Wunderbaum).

Wie de Theaterfestival-lijst van dit jaar langsloopt ziet een aantal markante trends. De eerste is de totale dominantie van Toneelgroep Amsterdam (TA) in de grote zaal. The Fountainhead van regisseur Ivo van Hove, naar het controversiële boek van Ayn Rand, was een spannende, intellectueel gedurfde voorstelling over individualisme en onafhankelijkheid. Medea was (al te) melodramatische modernisering van de Griekse mythe door het Australische regietalent Simon Stone. En ook de live gemaakte film Gavrilo Princip van De Warme Winkel, een fragmentarisch portret van de man die het startschot gaf van de Eerste Wereldoorlog, werd gemaakt onder de organisatorische vleugels van het Amsterdamse gezelschap.

Er is op dit moment domweg geen ander gesubsidieerd toneelgezelschap dat artistiek of productioneel (of financieel) kan tippen aan TA onder Van Hove. Het dichtst in de buurt komt het Nationale Toneel in Den Haag. Daar maakte regisseur Johan Doesburg zijn afscheidsvoorstelling: Genesis, een luchtige, menselijke marathonvoorstelling rond de verhalen in het eerste bijbelboek.

De laatste grotezaalvoorstelling die de jury goed genoeg vond komt uit onverwachte hoek: de vrije productie De Verleiders: Door de bank genomen, waarin George van Houts met Pierre Bokma en Victor Löw satirisch en cabaretesk de financiële wereld te grazen nemen.

De andere tendens is dat het interessantste toneel in Nederland nog steeds gemaakt wordt in de kleine zaal, maar dat de traditionele groepen uit het vlakkevloerencircuit – van Carver en Discordia tot ’t Barre Land en Dood Paard en van Orkater tot productiehuizen als de Toneelschuur – langzaam worden gewurgd door te krappe budgetten. Zij laten een gat achter waar de grote gezelschappen in schuiven.

Toneelgroep Oostpool bijvoorbeeld, waar regisseur Marcus Azzini het veelgeprezen Angels in America doelbewust in de kleine zaal maakte. “Intiem en dicht op de huid”, volgens de marketing. Maar zou de uitstekende acteursgroep (onder anderen Jacob Derwig en Maria Kraakman naast de minder bekende maar zeker zo goede Vincent van der Valk, Kirsten Mulder en Rick Paul van Mulligen) niet net zo hebben kunnen schitteren op de grote podia? Waar wellicht nog meer publiek was afgekomen op het aansprekende Aids-drama van Tony Kushner?

Ook in de kleinezaalselectie komen we Toneelgroep Amsterdam weer tegen. De jonge regisseur Maren Bjørseth maakte van Hugo Claus’ broeierige incestdrama Een bruid in de morgen een stijlvolle voorstelling vol contrasten. Bjørseth werkt in het talentenprogramma TA2 van TA productiehuis Frascati, waar nieuwe makers kunnen werken met de toneelspelers en het productieapparaat van het grote huis, zonder meteen in de schouwburg te staan. Een logische samenwerking, al is het contrast tussen de mogelijkheden van de TA2-regisseurs en hun collega’s die voorstellingen maken bij Frascati wel erg groot aan het worden.

Sommige van de oorspronkelijke kleinezaalgroepen weten zich wel degelijk te vernieuwen. Zoals Mugmetdegoudentand, die met Lineke Rijxman een regisseur in huis heeft die van complexe onderwerpen aangenaam schurend toneel weet te maken zonder al te veel pasklare antwoorden. In Kunsthart maakt schrijver Nathan Vecht de verhouding tussen kunst en politiek persoonlijk door persiflages van premier Rutte, Rijksmuseumdirecteur Wim Pijbes en de vrouw van dj Armin van Buuren op het toneel te zetten. Deze krant had er vijf sterren voor over.

Ook regisseur Jakop Ahlbom ontwikkelt zich van mime-maker tot meester van een moderne vorm van variète, zoals blijkt uit Horror, een geestdriftig ontvangen theatrale ode aan klassieke horrorfilms, vol acrobatiek, dans en gruwelijke special effects.

De echte verrassing van dit jaar was echter Nobody Home van de oorspronkelijk uit Bosnië afkomstige, jonge theatermaker Daria Bukvić. In de jaren ’90 vluchtte haar familie voor de beginnende burgeroorlog in Joegoslavië. Haar jeugd bracht ze deels door in een asielzoekerscentrum in Limburg. Op de Toneelschool in Maastricht ontmoette ze Vanja Rukavina, Majd Mardo en Saman Amini die een vergelijkbare vluchtverhalen uit Bosnië, Syrië en Iran.

Met z’n vieren maakten ze een voorstelling over hun levens. Over vluchten en alles achterlaten, over hoopdodende asielprocedures, maar vooral over hun ouders die een verpletterende beslissing hebben moeten nemen en die hun vertrouwde leven opofferen voor het welzijn en het geluk van hun kinderen. Nobody Home geeft niet alleen een gezicht aan mensen die we in het journaal alleen maar als menigte zien, maar laat ook zien hoe zwaar de last is op de schouders van deze kinderen.

Die zware last van het verleden ligt nu ook op de schouders van een nieuwe generatie toneelleiders. Het is te hopen dat zij de vernieuwingsdrift van de kleine zaal mee kunnen nemen naar de grote huizen.

Nederlands Theaterfestival, 3 t/m 13 september, www.tf.nl

Tips

Nobody Home van Daria Bukvić
Misschien niet de beste voorstelling van afgelopen seizoen, maar wel de meest opzienbarende. Een rappe stoet verkleedpartijen, sketches, emotionele songs, ingebed in drie autobiografische verhalen over Nederland als tweede thuis. Drie geweldige spelers, die je ook doen beseffen hoe wit het reguliere theater in Nederland eigenlijk is.
3 september in de Stadsschouwburg en 8 september in het Compagnietheater

Voorjaarsoffer van Maas TD (13+)
Acht vrouwen dansen, schreeuwen, verleiden en flemen in een voorstelling vol duistere en opwindende rituelen. Regisseur Moniek Merx bewerkte de Sacre du Printemps voor de Snapchatgeneratie.
10 en 11 september, de Krakeling

Micha Wertheim voor zichzelf
Al een aantal jaar maakt Micha Wertheim voorstellingen die niet zozeer een serie grappen zijn, als wel een reflectie op wat cabaret is. Voor zichzelf werd zeer enthousiast ontvangen en werd genomineerd voor de Poelifinario, de prijs voor de beste cabaretvoorstelling van het seizoen. Wertheim weigerde de nominatie en op de avond dat de prijs wordt uitgereikt treedt hij op in het kader van het Theaterfestival. Maar waarschijnlijk wint hij toch.
7 september in de Stadsschouwburg

Gala van het Nederlandse Theater
Wie de Nederlandse theaterelite wil zien feesten kan op de laatste zondag van het festival komen kijken naar de uitreiking van de de belangrijkste toneelprijzen, waaronder de Theo d’Or en de Louis d’Or. Als er gerechtigheid bestaat in de wereld wint Halina Reijn haar tweede Theo d’Or voor haar magistrale rol in Maria Stuart van Toneelgroep Amsterdam.
13 september, Stadsschouwburg

Amsterdam Fringe Festival
Het officiële Theaterfestival heeft een vrolijk, extravert en anarchistisch zusje in het Amsterdam Fringe Festival. Tien dagen gaan jonge theatermakers los op de meest rare plekken in de stad. Er zijn maar liefst tachtig voorstellingen om uit te kiezen en de prijzen zijn laag. Dé gelegenheid om eens risico te nemen.
3 t/m 13 september, www.amsterdamfringefestival.nl

Profiel Toneelgroep Amsterdam

“Een bizar fashion statement.” “Acteurs gevangen in opzichtige kostuums.” “Van Hove is verder gegaan op het heilloze pad van het steriele, technische theatermaken.” De recensies van The Massacre at Paris (2001), de eerste regie van Ivo van Hove bij Toneelgroep Amsterdam waren niet mals.

Anno 2015 is Toneelgroep Amsterdam toonaangevend in Nederland en zeer gerespecteerd in het buitenland. Het acteursensemble is meermaals geroemd als een van de beste ter wereld en Ivo van Hove en Jan Versweyveld vormen een graag gezien artistiek regisseur/vormgeversduo in Londen en op Broadway. Deze week ontvangen ze samen de Amsterdamprijs voor de kunsten voor bewezen kwaliteit. Maar bij het Amsterdamse debuut van Van Hove staat zijn toekomstige zegetocht nog allerminst vast.

In 1999 is Toneelgroep Amsterdam een avantgardistische, recalcitrante troep toneelkunstenaars. Artistiek leider Gerardjan Rijnders maakt briljante, vormelijke repertoirevoorstellingen als Richard III en De Cid in de Stadsschouwburg, maar het bruisende clubhuis van de groep staat op het Westergasfabriekterrein. Daar, in het Transformatorhuis, werken gastregisseurs aan wilde experimenten, kunnen toneelspelers hun eigen projecten uitvoeren en speelt de huisband tot diep in de nacht.

Maar Rijnders is het leiden van het gezelschap, dat voornamelijk lijkt te bestaan uit vergaderen, moe en zoekt per 2001 een opvolger. Het zoeken duurt niet lang: de dan 40-jarige boy wonder uit Vlaanderen staat klaar. Ivo van Hove heeft bij Het Zuidelijk Toneel in Eindhoven een paar beeldbepalende voorstellingen gemaakt, met video en ongewone schouwburgsopstellingen van zijn partner in leven en werk Jan Versweyveld. Bovendien leidt Van Hove sinds kort het Holland Festival.

Maar de beslissing valt slecht bij het acteursensemble. De spelers hebben geen invloed gehad en de overgang blijkt erg groot. Rijnders was zwijgzaam en introvert, maar tegelijk informeel en toegankelijk. ’s Morgens leest hij de krant in de portiersloge van de schouwburg, waar al het personeel voorbij komt.

Van Hove brengt een cultuuromslag: hij is niet artistiek leider, maar algemeen directeur. Hij organiseert strak en men vind hem kil en onbenaderbaar. ‘Iglo van Hove’ wordt zijn bijnaam. Bovendien is hij vaak de deur uit: hij combineert Toneelgroep Amsterdam met het Holland Festival, doet daarnaast gastregies in binnen- en buitenland en brengt veel tijd door in zijn geliefde New York. Hij managet per Skype. Hij speelt niet langer in het Transformatorhuis, stoot het decoratelier af, en houd zijn acteurs het liefst in huis.

En de kritiek op zijn voorstellingen is vanaf het begin stevig. Het dieptepunt komt in 2003. Tijdens de repetities van Rouw siert Electra beleggen de acteurs een crisis-vergadering, waarin ze hun ongenoegen uiten over de artistieke koers, de repertoirekeuze en het gebrek aan flexibiliteit: de spelers vinden dat er te weinig ruimte is om buiten de deur te werken. In de nasleep van dit conflict vertrekken Lineke Rijxman, Pierre Bokma en Titus Muizelaar – drie beeldbepalende toneelspelers van de groep onder Rijnders.

Tegelijk zijn in 2003 de eerste tekenen te zien van het herstel en de komende gloriejaren. Het begint met Othello; een vrij traditionele voorstelling, met veel ruimte voor de acteurs en een glansrol voor de van een televisieavontuur teruggekeerde Hans Kesting. Tijdens de première gaat er een soort collectieve zucht van opluchting door het publiek. Gelukkig, hij kan het tóch. En later dat jaar debuteert een jonge, zeer veelbelovende actrice bij Toneelgroep Amsterdam: Halina Reijn, die al snel uitgroeit tot Van Hove’s muze en een echte toneelster.

Van Hove’s beslissingen uit de begintijd blijken onderdeel van een doordacht plan en pakken goed uit. Hij wil grotezaaltoneel maken aan het Leidseplein om het gezelschap zichtbaarder te maken in de stad en hij wil zijn acteurs in huis houden zodat de groep succesvoorstellingen makkelijk in reprise kan laten gaan en eindeloos door kan spelen.

Nadat hij eenmaal het vertrouwen van de toneelspelers heeft gewonnen ontstaat bij Van Hove en Versweyveld de ruimte voor groot werk. De laatste keert keer op keer de schouwburg binnenstebuiten en met tot de verbeelding sprekende opstellingen het publiek te verrassen. De eerste blijkt in het repetitielokaal een gedreven zoekende perfectionist die met zijn spelers een heftig emotionele speelstijl ontwikkeld. Juist die acteerstijl in de klinische, multimediale decors van Versweyveld levert toneel op dat uiterst actueel aanvoelt en tegelijk diep weet te ontroeren.

In een periode van twee seizoenen ontstaat een serie weergaloze voorstellingen: Opening Night (2006), Romeinse Tragedies (2007) en Angels in America (2008). Voor even ligt het middelpunt van de toneelwereld op het Leidseplein in Amsterdam.

Dat wordt ook in het buitenland opgemerkt. Toneelgroep Amsterdam wordt uitgenodigd op festivals en speelt Shakespeare in Londen, Tsjechov in Moskou en Kushner in New York, zonder uitzondering met groot succes. De tournees strekken zich uit van Taipeh tot Sao Paulo en van Avignon tot Syndey.

Na het succes van met name Romeinse Tragedies raakte Van Hove in een artistieke dip. Groter, voller en dieper leek niet meer te kunnen. Maar juist in deze periode komen interessante gastregisseurs (zoals Thomas Ostermeier, Luk Perceval, Guy Cassiers en Johan Simons), begint de groep het traject TA2 voor nieuwe regisseurs en neemt het de nieuwe avant-garde onder haar hoede met allianties met Adelheid Roosen en De Warme Winkel. De nieuwe Rabozaal van de Stadsschouwburg opent en geeft Toneelgroep Amsterdam nog meer ruimte om zich aan de stad te presenteren.

Het is met de Ayn Rand-bewerking The Fountainhead (2014) dat Van Hove zich opnieuw uitvindt. Het controversiële boek leidt tot gelaagd en gedurfd toneel. Van Hove is duidelijk nog niet klaar met Toneelgroep Amsterdam. Jazeker, hij regisseert nu sterren als Juliette Binoche en kan op Broadway samenwerken met David Bowie en Philip Glass. Maar Van Hove gedijt het best bij een toneelfamilie en voorlopig kan niets de familie vervangen die hij voor zichzelf in Amsterdam heeft samengesteld.

Los van de kwaliteit van de voorstellingen is het Van Hove’s grote verdienste dat hij Toneelgroep Amsterdam heeft teruggegeven aan de stad. Hij verjongde het publiek en maakte trouwe fans zonder artistieke concessies te doen. Bij iedere première knettert het weer van de spanning aan het Leidseplein. 1 oktober is de volgende, De Stille Kracht naar Couperus. Zorg dat u erbij bent.

Recensie ‘Kings of War’ van Toneelgroep Amsterdam (HF)

Na Romeinse Tragedies (2007) maakt regisseur Ivo van Hove met Toneelgroep Amsterdam voor het Holland Festival opnieuw een compilatie van drie Shakespeare-stukken. In Kings of War zien we in vierenhalf uur achtereenvolgens ingekorte versies van Henry V en Henry VI en (na de pauze) een bijna volledige Richard III.

Romeinse Tragedies ging met z’n vrij rondlopende publiek, doorlopende handeling en live twitterstream over hoe onze verhouding met politiek en media is veranderd, en haakte aan op nieuwszenders en tweede schermen. Kings of War ontvouwt zich meer als een televisieserie op DVD: je wordt ondergedompeld in een wereld van macht en intriges met subtiele herhalingen en terugkerende personages.

Van Hove wil er iets mee zeggen over leiderschap: Henry V (een vrij briljante Ramsey Nasr) als inspirerende en op eer beluste legeraanvoerder, Henry VI (een mooi tegen emoties vechtende Eelco Smits) als te jong op de troon terecht gekomen aartstwijfelaar die één beslissing wél neemt en daarmee meteen zijn toekomst en zijn leven vergooid, en Richard III (Hans Kesting; leep maar net niet gevaarlijk genoeg) als de bloeddorstige machtswellusteling.

Vormgever Jan Versweyveld maakte een war room: een bunker waar strategie wordt bepaald en vergaderd, maar waar ook televisieopnames worden gemaakt of kan worden geslapen. Schermen met beelden van drones staan naast kaarten met waarop met gekleurde punaises en touwtjes het front wordt aangegeven. Cryptografische apparatuur contrasteert met rode en groene telefoons.

Achter het toneel is een lange witte gang, alleen zichtbaar via de camera die de personages blijft volgen. De gang symboliseert niet alleen de ruimte achter de schermen van de macht, maar is ook een soort onderbewuste: we zien er soldaten aan het front, moordpartijen en zelfs een kudde geiten (een visioen van Henry VI, die liever herder was geweest dan koning).

Kings of War is zonder meer een goede voorstelling: onderhoudend, mooi gespeeld, slim in elkaar gestoken. Prachtig toont Van Hove een politieke kaste wiens blikveld verschuift van buiten naar binnen. In Henry V is het toneel nog een plek die draait om communicatie met de buitenwereld, aan het eind is het een paleis vol spiegels. Met Richard III is het id aan de macht. Hij is alleen in de bunker terwijl in de wandelgangen zijn val wordt bekokstoofd.

Maar er wringt iets: bij Shakespeare is leiderschap vooral een omstandigheid waarmee een persoonlijkheid op scherp wordt gezet. Het doel van leiderschap is bij alledrie de koningen – goed, zwak of kwaadaardig – hetzelfde: de macht veroveren en bestendigen. Zelfs de heldendaad van de goede koning Henry V is alleen maar het terugveroveren van land waar zijn overgrootvader recht op had.

Na het intellectueel stimulerende en tamelijk wilde The Fountainhead vorig jaar is Kings of War degelijker en minder uitdagend. Het is managementtoneel voor het hogere bedrijfskader dat TGA kennelijk graag als publiek wil veroveren en dat etaleert dat leiderschap uiteindelijk vooral over zichzelf gaat.

Holland Festival: Kings of War van Toneelgroep Amsterdam. Gezien 14/6/15 in de Stadsschouwburg. Aldaar t/m 21/6, reprise dit najaar. Meer info op www.tga.nl.

Recensie: ‘Krapp’s Last Tape’ van Robert Wilson (HF)

Parool,recensies — simber op 14 juni 2015 om 21:38 uur
tags: , ,

Een keiharde donderslag opent Krapp’s Last Tape. Vervolgens klinkt zeker een kwartier zeer luid regengedruis in de Stadsschouwburg. Het decor ziet er echter uit als een bunker: donkere muren, met heel hoog bovenin een paar raampjes. Niet een plek waar je veel van de buitenwereld mee krijgt. Het noodweer zal dus wel een psychologische aangelegenheid zijn.

Krapp’s Last Tape is een van de minimalistische stukken waarmee Samuel Beckett in de jaren vijftig het theater naar een modernistisch nulpunt dreef. Plot, personages en handeling werden opgeofferd aan het vertonen van een absurde, wanhopige wereld gevat in uiterst precieze taal.

Krapp wordt zeventig. Ieder jaar op zijn verjaardag spreekt hij op een spoelenrecorder zijn gedachten over het afgelopen jaar in. Maar eerst luistert hij oude opnames. Zo is het stuk een subtiele dialoog tussen een man en zijn jongere zelf.

Het Holland Festival brengt dit jaar een versie van het stuk geregisseerd en gespeeld door Robert Wilson. De Amerikaanse avant-garde kunstenaar – die al talloze malen op het festival te gast was, het meest recent met The Life and Death of Marina Abramović in 2012 – heeft een esthetiek ontwikkeld die enigszins verwant is aan Beckett.

Als Krapp is Wilson een witgeschminckte clown, die in en uit het helwitte licht beweegt, met afgemeten, soms bijna robot-achtige bewegingen. In de beschrijving van Beckett is hij morsig en gammel, maar Wilson maakt van hem een bijna abstract sjabloon. Tijdens het onweer maakt hij een ujitgebreide, gestileerde act van het eten van twee bananen en herinnert ons eraan dat Beckett zijn werk het liefst gespeeld zag door variëté-artiesten. Als James Bond richt hij zijn getrokken banaan op het publiek. Geestiger wordt Beckett niet.

De tekst van het stuk is kort maar uiterst verdicht. Krapps dertig jaar jongere zelf vertelt over de dood van zijn moeder en over het falen van een relatie. De oudere realiseert zich dat hij daarna geen liefde meer heeft gekend.

Maar belangrijker dan dit melodrama is de immense afstand tussen de oude en de jonge Krapp die Beckett meesterlijk schetst. De oude moet sommige woorden opzoeken die de jonge gebruikt en hij ergert zich aan diens bombast en zelfvertrouwen. Door zo over zijn jongere zelf te oordelen als een ander persoon, plaatst Beckett ernstige vraagtekens bij het coherente zelfbeeld dat we zo graag van onszelf hebben.

Maar er stoort iets. In Krapp’s Last Tape zou je een vooruitwijzing kunnen zien naar een tijd waarin we allemaal ons geheugen en een gedeelte van onze persoonlijkheid uitbesteden aan zorgzame, geduldige machines. Voor Beckett was dat echter een autonoom, bijna solipsistisch proces. De voorstelling Intervention van Naomi Velissariou die vrijdag in première ging (zie recensie hiernaast) toont juist aan dat voor de hedendaagse mens de schizophrenie begint waar ons zelfbeeld botst op wat anderen over ons denken.

Holland Festival: Krapp’s Last Tape van Robert Wilson. Gezien 6/6/15 in de Stadsschouwburg. Meer info op www.hollandfestival.nl

Recensie ‘Phaedra’s Love’ van Nina Spijkers, Toneelschuur Producties

“Ik hou van je.” Pauze. “Je bent moeilijk.” De mythe van Phaedra is eenvoudig: koningin is verliefd op stiefzoon, tragedie volgt. Talloze schrijvers, van Euripides en Racine tot Hugo Claus, schreven een versie, waarvan die van Sarah Kane uit 1996 opvalt door het opzichtige geweld. Zij legt de nadruk op het object van begeerte: Hippolytus. In haar eerste voorstelling na de regieopleiding probeert regisseur Nina Spijkers toch nog een lichtpuntje te vinden.

Spijkers – dochter van acteurskoppel Jaap Spijkers en Myranda Jongeling – liet zich vorig seizoen kennen als een kenner van menselijke perversiteiten in een uitstekende enscenering van Heiner Müllers Kwartet door twee mannen in een zwembad vol autobanden. Phaedra’s Love is het begin van een talentontwikkelingstraject bij de Toneelschuur in Haarlem.

Ook de liefde van Phaedra (Bien de Moor) is pervers: bij Kane is Hippolytus een vadsige, verveelde prins. Sander Plukaard, rijdt met een afstandsbestuurbaar autootje, richt zijn afstandsbediening op de leegte en masturbeert in een sok met op de achtergrond het geluid van een koopkanaalprogramma over een heel bijzonder soort blender.

Plukaard zit op een korte catwalk (decor Ruben Wijnstok), in een witte lijst, die van het hele toneelbeeld een televisie maakt. De achtergrond is een soort hyperrealistisch bos; subtiele projectie versterkt een sprookjesachtig diepte-effect. Linde van den Heuvel en Xander van Vledder spelen bijpersonages.

De voorstelling begint nogal saai met een serie dialogen die de decadentie van de situatie aangeven: Hippolytus is verwend en bitter, maar kan zich door zijn geld en status genoeg seks veroorloven ondanks zijn afstotelijke uiterlijk. Maar dat is niet het enige: Hippolytus heeft een soort magnetische aantrekkingskracht. Phaedra is verliefd op hem niet ondanks zijn moeilijkheid, maar juist omdat zijn nihilisme het meest eerlijke antwoord is op zijn prinselijke situatie.

De scène tussen De Moor en Plukaard is op een vreemde manier onthecht: zij bekent haar liefde, hij wijst haar af, zij dringt zich op en pijpt hem, terwijl hij blijft zappen en snoepjes eten. Het kan koud, hard en tragisch zijn, maar op de premièreavond was het tam en braaf.

De tweede helft is beter. Phaedra neemt namelijk wraak: ze beschuldigt Hippolytus van verkrachting en pleegt zelfmoord. Het volk eist gerechtigheid en trekt op richting het paleis. Met een spektaculaire beweging valt de lijst en Hippolytus leeft op, er gebéurt iets.

De voorstelling eindigt met een serie gruwelijke tableaus: met afgesneden tongen en pik, uitgerukte ogen, doorgesneden kelen en verkrachting raast Spijkers vlot en lekker bloederig naar het einde van het stuk toe.

Volgens Kane is dat de liefde van Phaedra: ze geeft Hippolytus écht lijden om de verstikkende wezenloosheid van zijn leven te doorbreken, en hij is dankbaar. Spijkers probeert iets vergelijkbaars: het naarbinnen gekeerde televisietoneel van het begin wordt expressief grand-guignol.

Dat is best slim, maar het matte begin stoort. Phaedra’s Love is Kanes grappigste stuk, maar in de zaal werd nauwelijks gelachen.

Phaedra’s Love van Nina Spijkers, Toneelschuur Producties. Gezien 20/5/15 in Haarlem. Te zien in Amsterdam in oktober. Meer info op www.toneelschuurproducties.nl

Recensie ‘De Kleine Oorlog’ van Valentijn Dhaenens/Skagen

Parool,recensies — simber op 14 april 2015 om 21:19 uur
tags: , ,

In het herdenkingsjaar 2014 is er een hoop toneel te zien geweest over de Eerste Wereldoorlog. Een staartje daarvan bereikt deze week Amsterdam met de voorstelling De kleine oorlog van de Vlaamse toneelspeler Valentijn Dhaenens.

Dhaenens, lid van het collectief Skagen, maakte een compilatie van teksten van soldaten, verpleegsters en lage officieren; het voetvolk van de oorlog dat het hardst te maken krijgt met de angst, de modder, de wonden en de valse retoriek. De oudste tekst in van Atilla de Hun, de jongste van een Amerikaanse soldaat in Irak.

Zes jaar geleden volgde Dhaenens hetzelfde procedé in de voorstelling Degrotemond, waarin hij fragmenten van roemruchte speeches, onder meer van Goebbels, Patton, Lumumba en George Bush, met elkaar verknoopte.

De huidige voorstelling gaat dus min of meer over slachtoffers van de mannen met hun grote monden en dito woorden, vandaar De kleine oorlog.

Aan het begin van de voorstelling rijdt Dhaenens, in een sober verpleegstersuniform, een bed op met daarop een groot beeldscherm, met daarop nogmaals Dhaenens, nu liggend onder beige dekens, maar wel levensgroot, zodat de verpleegster zich met enige overtuiging over hem kan ontfermen.

Dit is het universele slachtoffer: doof en blind, armen geamputeerd, benen verlamd, tong uitgerukt. De hele achterwand blijkt een groot videoscherm, waarop Dhaenens in veelvoud verschijnt, ook weer zo groot als de levende acteur, zodat vervreemdende dialogen mogelijk zijn.

Het is allemaal buitengewoon esthetisch, maar ook problematisch. Alle figuren op het scherm hebben hun verhaal, en dat zorgt ervoor dat de levende speler voor het doek vaak – door zichzelf nota bene– gereduceerd wordt tot toekijkende figurant.

Bovendien zijn de verhalen vaak niet bijster prikkelende rapportages van onmacht en ellende. Pas bij de aftiteling wordt de diversiteit van de bronnen helder, tijdens de voorstelling plaatste ik het meeste materiaal toch in de Eerste Wereldoorlog.

Boeiend wordt het ineens bij het verhaal van een officier die betoogt dat als oorlog alléen maar hel was, de mens er wel mee op zou houden. Er moet dus iets zijn wat we alleen daar kunnen halen. Om vervolgens de extase van het doden te beschrijven. Daar wordt even de ‘Nooit meer oorlog’-teneur doorbroken. Mooi is ook hoe de verpleegster de geschiedenis beschrijft van de fysieke angstreactie van soldaten, die we nu PTSS noemen.

Waar Nederlandse voorstellingen over WOI vaak met veel theatraal vertoon – hilarische slapstick in De laatste dagen der mensheid van ’t Barre Land; speelse live animatiefilm in De Grote Oorlog van Hotel Modern; uitzinnige filmische fantasie in Gavrilo Princip van De Warme Winkel – de absurditeit van de wereldoorlog proberen te vatten, nemen Belgen de materie serieuzer – zie ook Front van NT Gent. Dat is natuurlijk goed te begrijpen, maar maakt ook murw.

De Kleine Oorlog van Valentijn Dhaenens/Skagen. Gezien 7/4 in Haarlem. Te zien in Amsterdam (De Brakke Grond) 9-11/4. Meer info op www.brakkegrond.nl

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity