Rondom het Leidseplein liggen een paar kleine monumentjes voor de vroegere grote sterren van het toneel. Een kade genoemd naar Johanna Ziezenis-Wattier – een groot tragediènne die het stadsschouwburgpubliek rond 1800 in vervoering bracht; een plantsoen voor Maria Kleine-Gartman – de grootste actrice van de negentiende eeuw; een café met de voornaam van Cox Habbema – de actrice die in de jaren tachtig een spraakmakende schouwburgdirecteur werd; en een fontein die Hans Snoek eert – godmother van het jeugdtheater in Nederland.
En dan is er nog het DeLaMar Theater. In 1947 gebouwd door Piet Grossouw en officieel genoemd naar diens schoonvader Nap de la Mar, maar vooral bedoeld als thuishaven voor zijn vrouw Fien. Fien de la Mar was een van de grootste theatersterren van voor de oorlog. Ze speelde toneel en in films, ze zong cabaretliedjes, revuenummers en operette en ze danste. Ze was sensueel en zwoel en zowel critici als fans roemden haar bijzondere podiumpersoonlijkheid. Wie een moden equivalent zou zoeken: een soort kruising tussen Halina Reijn en Wende Snijders. Maar ze was ook een diva met een onberekenbaar humeur, die naarmate ze ouder werd nukkiger en ongelukkiger werd.
Deze week krijgt De la Mar nog een gedenkteken: de film Ik wil gelukkig zijn van Annette Apon gaat in première, een combinatie van archiefbeelden uit haar films en commentaar en een voorzichtige reenactment van Johanna ter Steege.
Fien, geboren in 1898, groeide op in een amusementsfamilie in Rotterdam, die begon toen haar grootvader uit Portugal naar Antwerpen emigreerde. Haar vader Nap was in Rotterdam een vrije ondernemer, die operettes, varieté en toneelkomedies maakte, maar die ook banden had met het serieuzere Hofstandtooneel, dat onder meer in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag speelde. Vader en dochter speelden daar ooit samen Pygmalion van G.B. Shaw.
De La Mar heeft echter de pech dat ze optrad in een tijd dat het met het Nederlandse toneel tamelijk beroerd gesteld was. In de jaren twintig en dertig ondervond het theater stevige concurrentie bioscoop en radio, de crisis hakte erin en het publiek liep weg. En het publiek dat wel kwam “wil lachen, hard lachen, hardop proesten. Het zal zich op den duur doodlachen, voorshands lacht het al wat ernst en goede wil is in de kunst dood”, schreef een criticus.
Het was in het cabaret dat Fien de la Mar haar eigen toon vind. Met haar donkere stem blijkt ze een geboren chansonière en oogst groot succes met een liedjesprogramma waarin ze bekende cabaretières als Lola Cornero, Else Grassau en Margie Morris imiteert. Het succes kon ze voortzetten toen vanaf de jaren dertig de geluidsfilm in Nederland werd geïntroduceerd.
Zoals Annie Bos de diva was van de vroege stille Nederlandse film, zo werd Fien de onbetwiste ster van Hollandsch Hollywood, zoals de Cinetone filmstudio’s in Duivendrecht werden genoemd in een van haar liedjes. Ze heeft een on-Nederlandse allure, en in haar styling zie je onmiskenbaar de invloed van Marlene Dietrich. De films die daar worden gemaakt zijn overigens geen cinematografische meesterwerken, maar vehikels voor sterren als Johan Kaart, Louis Davids, Sylvian Poons en Johan Heesters.
Fien is dan al Amsterdams geworden. Ze woont aan de Beethovenstraat met haar man, de architect en aannemer Piet Grossouw – ondanks Fiens vele affaires een zeer liefdevol huwelijk – en ze speelt een aantal klassiek geworden Jordanese typetjes: Toffe Jans in De Jantjes (1934) en de titelrol in Bleeke Bet (1934), waarin ze onder andere O, fijne Westertoren, en ook Ik wil gelukkig zijn, dat min of meer haar lijflied zou worden.
Na de oorlog, juist met de opening van haar eigen theater in 1947 begint de neergang. Ze is het stralende middelpunt van de voorstellingen, waarin verder ook onder anderen Willy van Hemert, Guus Hermus en Ko van Dijk meespelen, maar van financiën en beheer heeft ze geen kaas gegeten. Haar naam alleen blijkt ook niet meer voldoende om de zaal vol te krijgen – wellicht was het cabaretrepertoire ook te niemendallerig en onschuldig voor de nieuwe tijd. Wie wel veel succes heeft is Wim Sonneveld, die om de hoek het Leidsepleintheater bestiert. “Ik begrijp er niets van!”, bijt Fien hem eens toe. “Die drollehoek, die pishoek bij jou is elke avond uitverkocht en in mijn bonbonnière komt geen hond!”
In 1952 neemt Sonneveld de bonbonière van haar over, bouwt er een balkon in en noemt het het Nieuwe De La Mar. Dat beschouwt De la Mar als groot verraad en ze trekt zich terug van het toneel.
Als in 1957 haar man Piet overlijdt, zakt ze weg in een diepe depressie, die zich uit in alcoholisme en beruchte telefonades waarin ze miskende monologen afsteekt tegen wie maar durft op te nemen. Ze maakt nog een korte comeback begin jaren zestig, maar staat vooral bekend als onhandelbaar en wantrouwig. In april 1965 pleegt ze zelfmoord door uit het raam van haar huis te springen.
In veel opzichten is Fien de la Mar de laatste echte theatervedette van Nederland. Al haar opvolgers worden bekend via de televisie. Maar het theater, in 2010 grootschalig verbouwd en uitgebreid door Joop en Janine van den Ende, staat er nog en is nu niet langer naar haar vader genoemd, maar offcieel naar haar.