Dubbelinterview: Ivo van Hove en Thibaud Delpeut

interviews — simber op 1 september 2011 om 23:28 uur
tags: , , ,

Wat achterstallige stukken. Dit is geschreven voor de eerste editie van de nieuwe schouwburgkrant die voor de zomer verscheen.

Vier jaar geleden startte Toneelgroep Amsterdam-directeur Ivo van Hove met TA-2. In samenwerking met de Toneelschuur in Haarlem konden jonge regisseurs voorstellingen maken met spelers en technische ondersteuning van het gezelschap, als voorbereiding voor het werken in de grote zaal. Na vier jaar is regisseur Thibaud Delpeut klaar met het talentontwikkelingstraject, maar hij blijft betrokken bij TA: dit najaar is hij dramaturg bij Husbands, het seizoen daarop maakt hij zijn eerste grotezaalvoorstelling. Tijd voor een gesprek tussen de meester (die net begonnen is met de repetities van De Russen!) en de gezel (die werkt aan de voorstelling 4.48 Psychosis voor op de zomerfestivals). In het kantoor van Van Hove, hoog achterin de Stadsschouwburg, spreken de twee mannen half tegen, half óver elkaar.

Zijn jullie inderdaad te kenschetsen als meester en gezel?

Van Hove: “Dan is hij de meester en ik de gezel.”

“Ik heb het nooit zo gevoeld, omdat we al heel snel inhoudelijk met elkaar spraken, gelijk vanaf het begin was er wederzijds respect. Ik heb hem af en toe wel behoed voor een fout, maar dat heb jij mij ook.”

Delpeut: “Tijdens onze eerste gesprekken zat ik nog op school en ik wilde van alles. Ik was met verschillende groepen in gesprek en ik was echt totaal in onderhandeling, alsof ik een bank aan het overnemen was. Ik respecteerde Ivo als regisseur en wilde graag in de grote zaal werken. Maar Ivo is niet alleen regisseur, maar ook directeur en dat fascineerde me. Hoe combineer je dat? Hoeveel directeur zit er in de regisseur en andersom? En vervolgens kwam ik erachter dat hij vaker dan je wil messcherp tussen die twee kan schakelen.”

Continue reading “Dubbelinterview: Ivo van Hove en Thibaud Delpeut” »

Interview Julie van den Berghe

interviews,Parool — simber op 15 juni 2011 om 11:57 uur
tags: , ,

In de zaal van Frascati WG in Amsterdam West sleutelt een technicus aan de afstelling van het geluid. Op het rommelige toneel staat een verhoogd podium, dat zo hoog is dat toeschouwers op de eerste rij de voeten van de spelers op ooghoogte hebben. “En als de dochter uit het stuk dan op de rand gaat zitten kijk je recht in d’r kruis”, zegt Julie van den Berghe tevreden. “Dat vind ik prachtig.”

Vorig jaar won de Vlaamse regisseur Julie van den Berghe (Gent, 1981) de Ton Lutz Prijs voor de meest veelbelovende afstuderende regisseur.  Afgelopen seizoen maakte ze voorstellingen in Gent en München, deze week gaat haar voorstelling Het meisje dat teveel van lucifers hield in première bij Productiehuis Frascati.

“De voorstelling is gebaseerd op een boek van de Canadese schrijver Gaetan Soucy”, vertelt Van den Berghe een week voor de première in de keuken van het theater. “Het gaat over een gezin met een dominante vader die zijn twee kinderen opvoedt zonder contact met de buitenwereld en hen leert lezen uit Spinoza en de Bijbel. De zoon kan eigenlijk niet echt praten, en de dochter praat alsof ze heel belezen is. Maar het is de vraag wie van de twee het gekst is.”

“Maar bij het bewerken moet je niet de anekdotiek van het boek vasthouden. Ik begin vanuit de tekst en kijk dan welk deel ik in beelden kan vertellen. Tijdens de repetitie is er nog veel tekst geschrapt en volgorde veranderd. Ik ben altijd heel lang bezig met uitzoeken waar het uiteindelijk precies over gaat. Naar wat je nodig hebt om bij de essentie te komen en die bij het publiek te laten aankomen.”

Is het niet raar om na werken in München en Gent ineens in een klein zaaltje in Amsterdam te staan? “Nee, alle drie die plekken hebben voor mij hun eigen betekenis en andere regels. De Münchner Kammerspiele is natuurlijk fantastisch, maar het is ook een groot, gestructureerd bedrijf, waar ze graag willen dat je dingen vroeg vastlegt, vanwege dat enorme apparaat eromheen. Maar er kan daar zo veel: als je een decorstuk net in een andere soort hout wilt staat het bij wijze van spreken binnen drie minuten klaar. Amsterdam voelt altijd als thuiskomen. Hier, bij Frascati, voel ik me heel vrij. Dit is de plek waar ik met het meeste risico mijn onderzoek kan doen; alle remmen los. Ik zit natuurlijk in een luxepositie, maar het voelt toch alsof het een niet zonder het ander kan bestaan.”

Het meisje dat teveel van lucifers hield is de derde voorstelling van Van den Berghe waarin acteur Steven Van Watermeulen meespeelt, een van de sterren van het ensemble uit Gent. “Steven heeft een droog gevoel voor humor waar ik bijna overdreven van houd. Soms moet ik al lachen als hij ook maar een stap zet. En hij heeft als acteur een combinatie van intelligentie en schaamteloosheid, en hij stelt heel veel vragen. Ik ben geen regisseur die van te voren het hele plan klaar heeft. Ik werk het liefst met acteurs die mee helpen, mee maken, mee zoeken en hij is daar een groot voorbeeld van. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit nog voorstellingen zal maken zonder hem. En ook als mens heb ik hem graag bij mij.”

Met haar engagementen in België en Duitsland zou je misschien verwachten dat Van den Berghe niet geïnteresseerd is in de cultuurbezuinigingen in Nederland, maar niets is minder waar. “Ik heb er juist zin in om hier te blijven en voorstellingen te maken. Kom maar eens kijken, dan begrijp je wel dat je dat niet zomaar weg kunt gooien. Ik vind dat mijn verantwoordelijkheid. Ik vind theater ook wel de wereld van de fantasie waar dingen kunnen gebeuren waar je van droomt. Maar mijn werk gaat óók over de maatschappij, omdat ik daar zelf deel van ben. Ik ben niet een theatermaker die heel letterlijk met politiek bezig is, maar ik zou wel een pleidooike kunnen houden.”

Het meisje dat te veel van lucifers hield gaat op 17 juni in première in Frascati WG. Meer info op www.theaterfrascati.nl

Voorstuk Wunderbaum in de SSBA

interviews,Parool — simber op 23 mei 2011 om 10:00 uur
tags: , , ,

Wunderbaum in de Stadsschouwburg

Het gaat goed met toneelgroep Wunderbaum. Eerder dit seizoen won het acteurscollectief de Prosceniumprijs, vorige week werd bekend dat de voorstelling Natives II was geselecteerd voor het Nederlands Theaterfestival als een van de tien beste voorstellingen van het seizoen. Deze week staat de groep met een minifestival in de Stadsschouwburg. Van 24 tot 26 mei zijn er drie verschillende voorstellingen te zien. “We willen het publiek een antwoord geven, niet ze volstoppen met ellende en dan heel triest achterlaten.”

Het zijn drie heel verschillende voorstellingen die Wunderbaum laat zien. “Melle Daamen (directeur van de Stadsschouwburg) heeft ons symbolisch de sleutel gegeven”, vertelt actrice Marleen Scholten in een Amsterdams café. “Drie dagen mogen we doen wat we willen, en we wilden het liefst gewoon ons meest recente werk laten zien; voorstellingen die nog niet of te kort in Amsterdam te zien zijn geweest.”

Als eerste is de grote-zaalvoorstelling Songs at the end of the world te zien, die Wunderbaum maakte met het theaterbandje Touki Delphine. “Songs… is meer een concert dan een voorstelling”, zegt Scholten. “We werden geïnspireerd door de documentaire Encounters at the end of the world van Werner Herzog, over wetenschappers op Antarctica. Dat vonden we een mooie metafoor: de Zuidpool als plek om je terug te trekken, het leven dat je óók gehad had kunnen hebben.”

“We staan met z’n achten op het toneel en hebben allemaal een lied. We hebben ‘alternatieve biografie’ geschreven voor onszelf: een verhaal dat begint in onze eigen, ‘echte’ jeugd, maar dat halverwege een andere wending neemt, en waarin we eindelijk op Antarctica terecht komen. Die verhalen vertellen we in pop- en rockliedjes, veel samenzang en in monologen en dialogen eromheen. We hebben zelf ook songteksten geschreven en wanneer we in Amsterdam spelen komt de cd uit.”

Oorspronkelijk had Wunderbaum het idee om met Touki Delphine iets te maken rond het boek Wij van Elvis Peeters, over losgeslagen jongeren in een Belgisch dorp, maar de muzikanten waren daarop tegen: “Wij hebben in onze voorstellingen vaak de neiging om de donkere kant van de mens en de wereld te laten zien. Maar dit keer wilden we dat niet. We willen het publiek een antwoord geven en niet volstoppen met ellende. Als we samen zingen is dat een antwoord op deze wereld.”

Een heel andere voorstelling is Looking for Paul, die Wunderbaum afgelopen november maakte in Los Angeles. Scholten: “We kregen een beurs om drie weken daar te kunnen werken en een voorstelling te presenteren. In een oudere voorstelling, Venlo, hadden we het al eens gehad over populisme en kunst in de openbare ruimte en in LA konden we dat verder onderzoeken aan de hand van de discussie over Kabouter Buttplug, dat grote beeld van Paul McCarthy in Rotterdam. McCarthy woont in LA en een van ons, Maartje Remmers, speelt een winkelier die de hele dag op dat obscene beeld moet uitkijken en die naar Amerika was gekomen om hem ter verantwoording te roepen.”

Lachend: “In LA werkte dat heel goed, niemand kent ons en mensen geloofden Maartje helemaal. Ja, Paul McCarthy zelf is ook komen kijken, met vrouw en dochter. Hij was een beetje verlegen dat er een hele voorstelling alleen over hem was gemaakt. Hij vertelde nog dat hij, toen hij hoorde dat Rotterdam Kabouter Buttplug op een openbaar plein wilden zetten, een minder aanstootgevend werk had aangeboden, maar dat hij als antwoord kreeg: ‘Nee nee, dit is Nederland, wij houden van provocerende kunst.’”

Tijdens hun verblijf in LA deden de acteurs ook een rondgang langs theatermakers om te kijken hoe zij hun geld verdienen. “Dat is best shockerend. Het budget van hele staat Californië voor kunst en cultuur is even groot als de subsidie voor Wunderbaum. Door de overheid worden kunstenaars totaal in de steek gelaten, maar tegelijkertijd zie je dat ze deels worden opgevangen door het publiek. De noodzaak om te maken is zo groot dat er toch wel theater is. Dus op dat gebied maak ik me niet zoveel zorgen over de bezuinigingen in Nederland. Maar goed, al die kunstenaars daar hebben zeven baantjes en maken theater midden in de nacht. Dat is alleen maar klote.”

“Voor ons heeft het ook wel nieuwe ideeën opgeleverd. We zijn soms erg gefocust op het vinden van nieuwe coproducenten, maar misschien moeten we veel meer op zoek naar samenwerking met andere soorten instellingen, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid of politiek, of in andere disciplines. Nu in de Stadsschouwburg hebben we ook een aantal debatten en nagesprekken. We willen verder denken dan theater.”

Wunderbaum Minifestival in de Stadsschouwburg Amsterdam
24/5 Songs at the end of the world met achteraf concert door Alamo Race Track
25/5 Looking for Paul, na afloop interviews door Bas Heijne
26/6 Rail Gourmet, nagesprek met schrijfster Annelies Verbeke
meer info op www.wunderbaum.nl

 

Interview Romana Vrede

Romana Vrede (Suriname 1972) begon als kooidanseres, werd actrice en speelt nu mee in MightySociety9. De Rotterdamse speelt een personage dat is samengesteld uit Medea, wethouder Marijke Vos en Ayaan Hirsi Ali. “Je kunt geen voorstelling over Afrika maken. Het gaat altijd over ons.”

In de repetitiestudio van Toneelgroep Amsterdam, op de zevende verdieping van de nieuwbouw van de Stadsschouwburg, staat een goedkoop uitziend studiodecortje klaar. Beneden, in de foyer van de Rabozaal is een groepje toneelliefhebbers het repeteren voor een koor en in de artiestenfoyer hangen diverse acteurs en musicalsterren – onder anderen Vera Mann, Hein van der Heijden, Henk Poort en Gijs Naber – op hun beurt te wachten. In een loeihete geluidsstudio krijgen ze steeds een kwartier om hun bijdrage op te nemen aan Voor eens en altijd, het ultieme protestlied voor Afrika.

Mightysociety is het tiendelige theaterproject, waarin schrijver en regisseur Eric de Vroedt de actualiteit wil behandelen op het toneel. Na voorstellingen over terrorisme, Uruzgan, Wilders en de vergrijzing gaat het nu over Afrika. Romana Vrede speelt voor het eerst mee in het los-vaste gezelschap dat De Vroedt inmiddels heeft opgebouwd. “Hij had me al een paar keer gevraagd, maar ik kon steeds niet”, vertelt ze een paar dagen later. Ook zij heeft meegezongen met het lied, met als refrein: “Voor eens en voor altijd/Zullen wij het daar veranderen/Voor eens en voor altijd/trekken wij het weer gelijk.”

Is het satire of is het oprecht? Bij De Vroedt weet je het maar nooit. “Het is echt een goed lied. bij het zingen merkte ik dat je het alleen maar goed kunt doen als je er voluit voor gaat”, zegt Vrede lachend. Dan serieuzer: “Het is ook het onderwerp van de voorstelling: hoe kun je nog iets over Afrika zeggen dat geen cliché is. We kennen alle beelden al, de hongerbuiken, de oorlog en de ellende. Ik denk dat we daar een vorm voor aan het vinden zijn, en Eric heeft een mooi aanknopingspunt gevonden in de Probo Koala-affaire.” Ze bedoelt het schandaal van naar het Panamese gifschip dat door Nederlandse bureaucratische onverschilligheid tegen de regels in uit Amsterdam weg kon varen, zijn lading in Ivoorkust dumpte bij een malafide afvalstoffenverwerker, met zeventien doden en duizenden gewonden tot gevolg.

De voorstelling bestaat uit drie delen. “Ze zijn onderling verbonden, maar we moeten nog kiezen of het een drieluik blijft of één doorlopend verhaal wordt. Het eerste deel gaat over een groep televisiemakers die een uitzending over Afrika willen maken die ontroert. Dat lijkt erg op de discussies die we zelf hadden tijdens de eerste repetitieweken.” Maar zoals in eerdere voorstellingen vermengt De Vroedt opnieuw actuele kwesties met oude mythologie. “Het middendeel gaat over de Probo Koala-affaire, met elementen uit Medea. Dat lijkt inderdaad moelijk voor te stellen, maar ik vind dat het hem heel goed gelukt is. Er zit een natuurlijk een Griekse tragedie in die affaire en hij trekt het mooi door in de taal.”

Continue reading “Interview Romana Vrede” »

Interview Johan Simons

interviews,reportages,Theatermaker — simber op 29 april 2011 om 14:46 uur
tags: , ,

Er is veel te benijden aan de Münchner Kammerspiele – de status van onaantastbaar instituut, de vrijwel onbegrensde theatrale mogelijkheden, de enorme betrokkenheid van het publiek –  maar het meest aansprekende is toch wel het café. Dat ligt niet aan de sjieke Maximilianstraße, de dure winkelstraat waaraan het Schauspielhaus, de grote zaal in art deco-stijl, gevestigd is, maar om de hoek in de moderne glas en betonbouw waar het gezelschap haar kantoren, ateliers en kleine zalen heeft. Overdag bestaat het uit twee ruimtes, een eenvoudig openbaar café, door middel van een verschuifbare wand gescheiden van de personeelskantine. ’s Avonds na de voorstellingen worden de twee samengevoegd en kunnen publiek en spelers elkaar ontmoeten.

Op een doordeweekse avond schuiven hier langzaamaan verschillende groepen naar binnen. Eerst de spelers van They shoot horses, don’t they? van Susanne Kennedy, dat een paar verdiepingen hoger in de Werkraum werd opgevoerd. Een paar Nederlandse journalisten zijn er ook. In drie achtereenvolgende dagen kunnen ze nieuwe voorstellingen van Kennedy, Simons (Winterreise) en Ivo van Hove (Ludwig II) zien. De volgenden zijn de spelers die met regisseur Sebastian Nübling de voorstelling Alpsegen repeteren, Benny Claessens is een van hen. En tenslotte, veel later, de groep medewerkers aan Ludwig II, die zojuist de eerste en enige try-out heeft gehad. De sfeer is levendig, maar niet geheel zorgeloos.

Het café heeft één bar, maar publiek wordt geacht op een ander punt haar drankjes te bestellen dan de Kammerspiele-medewerkers, die om een hoekje voor een habbekrats thee, worst en brood met kaas kunnen kopen. De thee wordt geschonken in smalle hoge bierpullen van een halve liter, met handvat. Later op de avond drinken ze uit glaasjes die net zo smal en hoog zijn, maar tien keer zo klein. Daar zit wodka in.

Johan Simons verschijnt pas laat. De evaluatie na Ludwig II duurde lang en ook al zegt niemand het hardop, het is duidelijk dat de de try-out enige zorgen baarde. Problemen met de gecompliceerde videotechniek, met het ritme, misschien ook wel met de spelers. Later blijkt dat Van Hove die avond besloten heeft om een half uur uit het tweede deel te schrappen. En, iets verder op de achtergrond, is er enige ongerustheid over de harde kern van Ludwig-vereerders die in München de nalatenschap van de Beierse sprookjeskoning bewaken. Wat moeten zij wel niet denken van die Vlaamse regisseur en de Hollandse hoofdrolspeler, ook al is het de populaire Jeroen Willems?

Simons drinkt geen wodka. ‘Ik heb veel te veel werk voor wodka’, grapt hij tegen de aanwezige Nederlanders. Hij heeft een baard laten staan en draagt een zijden sjaaltje half onder zijn overhemd. In het café loopt hij rond als een kruising tussen een jeugdherbergvader en een kapitein op de grote vaart. Hij lijkt vermoeid en contemplatiever dan gewoonlijk. ‘Het is echt veel meer werk dan NT Gent leiden, veel meer werk dan ik vantevoren had verwacht.’

Continue reading “Interview Johan Simons” »

Toneelgroep Amsterdam, Seizoen 2011/12

interviews,nieuws,Parool — simber op 5 april 2011 om 15:02 uur
tags: , ,

Zeven premières brengt Toneelgroep Amsterdam (TGA) volgend seizoen. Terwijl hij net begonnen is met repeteren aan de grootschalige seizoensafsluiter De Russen! (een Tsjechov-bewerking van Tom Lanoye die tijdens het Holland Festival in première gaat) licht regisseur en directeur Ivo van Hove uitgebreid de plannen toe.

“Hoe ga je om met je de pijn die je elkaar hebt aangedaan, dát is de vraag waar bijna alle voorstellingen zich mee bezighouden”, vertelt Van Hove in zijn kantoor achterin de Stadsschouwburg. “Of als je het maatschappelijk ziet: hoe leer je afscheid nemen van het oude en iets nieuws aangaan.” Het eerste dat opvalt is dat TGA twee stukken van de zeventiende-eeuwse Franse komedieschrijver Molière gaat spelen. Van Hove zal zelf De Vrek regisseren en voor Tartuffe is de Bulgaars-Duitse regisseur Dimiter Gotscheff aangezocht.

“Molière is dringend aan herontdekking toe”, vindt Van Hove. “Hij schreef natuurlijk komedies, maar in mijn visie zijn het ook sociale drama’s. Het zijn allemaal stukken die op een heel grimmige manier ethische problemen naar voren brengen. Hij zet twee keuzes tegenover elkaar en je moet je als publiek daartegenover verhouden. Als je het nu leest lijkt het bijna eigentijds. De Vrek is een man wiens leven beheerst wordt door de gedachte aan geld. Daarmee vergiftigt hij zijn familie, en zijn kinderen worden nog erger dan hij zelf. Zo wordt het ook een koningsdrama.” De titelrol zal gespeeld worden door Hans Kesting die met deze rol zijn 25-jarig toneeljubileum viert.

Continue reading “Toneelgroep Amsterdam, Seizoen 2011/12” »

Interview Raven Ruëll

interviews — simber op 1 april 2011 om 11:48 uur
tags: , , , ,

[voor de krant van De Brakke Grond]

Voor veel Nederlanders, zeker de kunstliefhebbers, bestaat er geen België onder Brussel. En zelfs voor veel theaterminnende Vlamingen is Wallonië grotendeels terra incognita. De Vlaamse regisseur Raven Ruëll maakt deze winter Baal, een bijzondere samenwerking tussen Vlaamse en Waalse acteurs. ‘Zowel Waalse als Vlaamse groepen spelen makkelijker in Frankrijk dan in Antwerpen.’

Raven Ruëll werkte als regisseur aan voorstellingen als Pakman van Artemis en Missie van de KVS en schreef de jeugdtheatermonoloog Stoksielalleen, waarvoor hij de 1000 Watt Prijs kreeg. Nu is hij aan het werk voor Baal van Bertolt Brecht, zijn nieuwe voorstelling bij Theater Antigone uit Turnhout. Begin november, ruim voor de start van de repetities geeft hij telefonisch uitleg bij zijn plannen en de cultuurverschillen tussen Vlamingen en Walen.

‘Ik geef nu vijf jaar les aan het conservatorium in Luik, en ik wilde graag werken met een aantal mensen die ik daar leerde kennen. Baal was een geschikt project, maar dan moesten ze wel Nederlands leren. Voor de voorstelling is de Vlaams/Waalse samenwerking niet essentieel, het maakt geen deel uit van de inhoud. Maar het gebeurt inderdaad niet zo vaak, dus in die zin is het bijzonder. We zitten natuurlijk ook met de rare politieke situatie, België heeft nog steeds geen regering. Zo’n samenwerking ís nu meteen iets, het is een betekenislaag die erbij komt.’

De voorstelling wordt eerst in het Vlaams gemaakt, maar later zal er ook een Franstalige versie komen. ‘We gaan op tournee door Vlaanderen, en we spelen dan ook in zéér Vlaamse Cultureel Centra. Ik bedoel zalen waar je aan de programmatie kunt zien dat het publiek geen Franstalige acteurs of regisseurs zal kennen’

Het is opmerkelijk om te horen hoe gescheiden de twee circuits blijken te zijn. ‘Er zijn redelijk wat Franstalige groepen, maar die zijn in Vlaanderen volstrekt onbekend. Waalse groepen spelen natuurlijk makkelijker in Frankrijk dan in Antwerpen, maar het verbazende is dat dat voor Vlaamse groepen óók geldt: Stan of Het Toneelhuis spelen wel in Frankrijk, maar nooit in Franstalig België.’

‘Er zijn ook vrij veel vooroordelen over en weer. Het Franstalige theater heeft een grotere traditie met Racine en Molière, het Nederlandstalig theater heeft juist meer nieuwe teksten en collagevoorstellingen. Vlamingen denken vaak dat Franstalig nog ouderwets declamatorisch is. Omgekeerd denken Franstaligen dat Vlaams theater altijd ironiserend het theater onderuit haalt. Er is van allebei wel iets waar, maar we kennen elkaar te weinig om dat zo te zeggen.’

Bij de opleidingen is dat precies zo: ‘Op het RITS in Brussel, waar ik ook les geef, kent niemand Franstalige acteurs.’ In België zijn er vier Franstalige acteursopleidingen: twee in Brussel, een in Bergen (Mons) en een in Luik. ‘Ja, dat is best veel. Er heerst dan ook grote werkloosheid onder jonge acteurs. In Wallonië is het theater georganiseerd rond een auditiesysteem, waar iedere keer heel veel mensen op af komen. Dat is niet goed geregeld. In Vlaanderen is het beter: er zijn veel stages, zodat je als acteur makkelijk veel collega’s en regisseurs kunt leren kennen.’

Omdat hij zowel op een Vlaamse als op een Waalse toneelschool lesgeeft kan Ruëll goed vergelijken. ‘Er zijn verschillen tussen de opleidingen maar niet meer dan tussen de toneelscholen van bijvoorbeeld Arnhem en Maastricht. Maar in het algemeen kun je zeggen dat er in Luik meer voordrachtles wordt gegeven, je leert er de verzen van Racine goed reciteren. Sowieso krijgt het verleden meer aandacht. Je leert de verschillende stijlen hanteren; Stanislavski, Brecht, Artaud. Dat zijn verplichte nummers. En er is meer lichamelijke training. In Brussel gaat het meer om hoe je vandaag theater maakt.’

‘En ik kom daar af en toe een project doen. Toen ik daar in het begin kwam werken was het zeker een shock, in beide richtingen overigens. Ik vertrek vanuit de acteur, niet vanuit het personage. Maar ik werk daar met goede spelers, die vinden het al snel gewoon. Goede spelers zijn veelzijdig en open, die zijn niet leerstellig. De dogma’s leven sowieso eerder bij de docenten dan bij de studenten.’

Ruëll ging niet alleen in Luik werken, hij zegde zijn thuisstad Brussel vaarwel en ging ook wonen in Luik. ‘Het was een scharniermoment in mijn eigen werk. Ik had behoefte aan een andere manier van werken en wilde andere spelers tegenkomen. In Vlaanderen zijn er veel acteurs van wat je de ‘Discordia-stam’ kunt noemen, die werken bij gezelschappen zonder regisseur. Dat is een geweldige ontwikkeling en het levert mooie voorstellingen op, maar het is lastig voor iemand zoals ik. Ik wil als regisseur een stempel zetten.’

‘Ik wilde me op het regisseren concentreren, mijn eigen keuzes volgen. Ik bedoel: in Luik gaan de spelers heus niet voor je op de knieën, maar er is een grote bereidheid om snel de vloer op te gaan. Van de acht weken repetitietijd zit je niet vijf weken met z’n allen om de tafel, maar je gaat spelen. Ik heb daarbij ook veel dingen ontdekt. Ik kan voorstellen van de acteurs zelf vragen, het spelen zelf beïnvloeden. En spelers geven mij een eigen interpretatie zonder eerst drie dagen te spreken over waarom dat nou eigenlijk moet.’

Met Baal gaat Ruëll nog zien hoe de Vlamingen en de Walen zich tot elkaar gaan verhouden op de vloer. De repetities beginnen pas over een maand en hij is druk bezig met de bewerking van het stuk, samen met mede-regisseur Jos Verbist. ‘Jos kwam met dit stuk aan. We werken al tien jaar samen. We kijken vaak naar elkaars voorstellingen in de laatste fase, kunnen met elkaar spreken. Daarom durfden we het nu wel aan om echt samen te regisseren.’

‘We spelen de eerste versie die Brecht van het stuk speelt, geschreven toen hij twintig was. Het is een heel brutaal, jeugdig werk, met veel schouderduwen. Het is een stuk met een uitgesproken titelrol, een dierlijke dichter. Die hoofdrol wordt gespeeld door een van de Waalse acteurs, Vincent Hennebicq, die nu hard moet werken om Nederlands te leren spreken. En op die manier komt de taal toch centraal te staan. De worsteling van Baal met de taal vertaalt zich in de worsteling van Vincent om het goed uitgesproken te krijgen.

‘Nee, dit is anders dan Brecht zoals ze hem in Luik op school leren. Dit is de primitieve, woedende Brecht die nog niet didactisch is, nog niet het belerende vingertje opsteekt. De voorstelling moet ook vulgair en lelijk kunnen zijn. Vincent is erg fysiek. Ik hoop dat dat een clash op scène geeft.’

Baal van Antigone is op 1 en 2 april te zien in De Brakke Grond.

Interview Theu Boermans

Het Compagnietheater bruist van de activiteit. Beneden in de hal wordt een filmpje opgenomen met Monique van de Ven, terwijl in de keuken van het restaurant de avond wordt voorbereid. Boven, in de zaal, repeteert Theu Boermans met zijn acteurs aan de voorstelling De Eenzame Weg, die over een week in reprise gaat. Ze werken aan de scène waarin het personage van actrice Katja Herbers zelfmoord pleegt door in een enorme bak schuim te rollen. Ze moet onzichtbaar ontsnappen, een truc die eenvoudig lijkt, maar als je er even over nadenkt doodeng is.

‘Er zit nu ook een filmproductiebedrijf, een paar jonge ontwerpers en het kantoor van Het Theaterfestival’, vertelt Boermans even later in zijn eigen kamer, met uitzicht over de Kloverniersburgwal. Er staan nog flink wat verhuisdozen. ‘Het gezelschap De Theatercompagnie is opgeheven en de kantoren die we hadden voor dramaturgie, publiciteit en techniek zijn nu verhuurd. Maar er stonden nogal wat spullen die nu maar even hier blijven.’

Een paar jaar geleden leek het afgelopen met Theu Boermans. Zijn gezelschap De Theatercompagnie kreeg geen subsidie meer, zijn inzet om naast Toneelgroep Amsterdam een tweede stadsgezelschap te vormen had tot niets geleid. De groep werd opgeheven en al het personeel ontslagen. Maar Boermans hield één troef in handen: Het Compagnietheater.

Continue reading “Interview Theu Boermans” »

Interview Marjolijn van Heemstra

interviews,Parool — simber op 24 februari 2011 om 12:42 uur
tags: ,

Mijn ‘zelfde-tijdgezin’, noemt ze het. Theatermaker Marjolijn van Heemstra zocht drie mensen op met dezelfde geboortedatum als zijzelf: 10 februari 1981. Ntando komt uit Zuid Afrika, Satchit uit India en Souad uit Libanon. Zou ze met hen meer overeenkomsten hebben dan met haar echte familie? Dat is de vraag die ze opwerpt in haar nieuwe voorstelling Family ’81.

‘Ik kwam een citaat tegen van Marc Bloch, een historicus,’ zegt ze een dag voor de eerste try out boven een grote cappuccino. ‘Die zegt “Mensen zijn meer kinderen van hun tijd dan kinderen van hun ouders”. Ik heb het idee dat dat klopt. Als generatie wordt je enorm beïnvloed door de tijd. Hoe je in de wereld staat wordt toch bepaald door belangrijke gebeurtenissen in je jeugd. In mijn geval was dat de val van de Berlijnse Muur in 1989.’

Via vrienden en bekenden vond ze haar ‘tijdgenoten’. Bij ieder van hen ging ze op bezoek. Ze bracht een week met ieder door om samen te wonen, te eten en te feesten. ‘Bij hen allemaal hadden die jaren 1989 en 1990 een speciale betekenis: in Libanon eindigde de burgeroorlog, in Zuid Afrika werd Mandela vrij gelaten en de apartheid afgeschaft en India opende haar markt voor buitenlandse investeerders. Voor ons allemaal zijn de jaren negentig, de jaren waarin we volwassen werden, heel hoopvol geweest, maar bij ons allemaal is er een omslag geweest. Bij elk van hen heb ik geprobeerd om hun persoonlijke thema te achterhalen.’

De voorstelling zelf wordt, net als haar eerdere werk, een vertellende monoloog over het project zelf, aangevuld met video’s in de beeldtaal van Skype. ‘Het wordt vrij sober. Een witte ruimte, met vier projectievlakken. Ik heb iedereen twee uur lang stil zittend gefilmd en voor ons allevier een monoloog in de ik-vorm geschreven, die ik zelf speel. Maar omdat ze op de video ook eten, drinken en lachen ontstaat er vanzelf toch een vorm van interactie.’

Van Heemstra is naast theatermaker ook journalist en dichteres. In haar zoektocht naar persoonlijke verhalen blijkt Van Heemstra’s journalistieke achtergrond; ze schrijft regelmatig artikelen voor verschillende kranten en bladen. ‘In de journalistiek probeer ik heel dichtbij komen. Ik stel altijd heel veel vragen, maar ik ben er inmiddels achter gekomen dat dat ook heel intimiderend kan zijn. Daar was ik me niet zo van bewust, totdat iemand het een keer bij mij deed. Interviews gaan ook over controle krijgen. De een vraagt en de ander geeft informatie, maar wie heeft de macht?’

‘Met Ntando uit Zuid Afrika is dat een beetje mis gegaan. We kregen een moeilijke discussie over zwart en wit. Ik kon ook niet bij haar thuis in Durban wonen. Ik zat daar als enige in een hostel, midden in die stad. Het regende non-stop, zelf op pad gaan werd sterk afgeraden omdat het zo gevaarlijk is en ik vond de enorme Aids problematiek daar erg confronterend. . Ik wilde te veel dat zíj het leuk zou vinden, en merkte dat ik aggressief vriendelijk ging doen.’ Grinnikend: ‘Ik was erg ongelukkig daar.’

Voor ieder van de vier leden van het ‘tijdgezin’ brachten de jaren negentig toch niet wat ze ervan verwacht en gehoopt hadden. ‘De voorstelling gaat uiteindelijk over die omslag. Nee, niet van idealisme naar cynisme. Het is meer dat je je idealen meer persoonlijker maakt. Satchit  formuleerde het mooi: “Vroeger ging het over de wereld in mij, nu over mijzelf in de wereld”. Dus in die zin gaat de voorstelling ook over dertig worden. Ik schuif een generatie op, en kan mezelf nu ook vergelijken met mensen die jonger zijn en voor wie 9/11 het referentiepunt is. Dat de Muur viel betekende dat er iets open ging, en 9/11 ging over vernietiging: jongere mensen hebben denk ik nooit een geloof in maakbaarheid gekend. Ik ben benieuwd hoe die tegen de wereld aankijken als zíj dertig worden.’

Een ander kenmerk van Van Heemstra’s generatie is hun internationale oriëntatie: Souad woont inmiddels in Marseille, Ntando volgt een opleiding in Amsterdam en samen met Satchit uit Mumbai wil Van Heemstra een voorstelling over de Mahabharata maken, het heilige boek van de hindoes. ‘Het botsen met andere culturen kan pijnlijk zijn, maar ik wil het blijven doen. Ook vanwege het politieke klimaat in Nederland, waar heel veel mensen zich terugtrekken en de grenzen dicht willen doen. Ik denk dat het belangrijk is. Dat je jezelf pas echt leert kennen in de confrontatie met anderen, vreemden.’

Ook een laatste cliché over haar generatie gaat op: Van Heemstra kan moeilijk kiezen. Na een goed ontvangen poëziebundel en deze voorstelling werkt ze verder aan haar eerste roman. ‘Soms twijfel ik wel over werken in het theater. Het is zoveel gedoe, met zoveel tijdsdruk. Ik heb nog nooit zo lang aan één voorstelling gewerkt. Dat maakt het veel beter. Nu durf ik voor het eerst te zeggen: dit is klaar, dit is zoals ik het wilde. Ik ga me niet indekken.’

Family ’81 gaat op 25/2 in première in Frascati en is daar nog te zien op 26/2 en 24-26/3. Meer info op www.theaterfrascati.nl

Interview Gerardjan Rijnders

interviews,Parool,PS Kunst — simber op 23 februari 2011 om 08:00 uur
tags: , , ,

Aanstaande zaterdag begint voor regisseur Gerardjan Rijnders een nieuw avontuur. Dan gaat De Meeuw in première, de eerste van drie toneelstukken van Tsjechov die hij regisseert bij de vrije producent Hummelinck Stuurman. Tsejchov3 is een groots opgezet project met acteurs als Pierre Bokma, Saskia Temmink, Cees Geel en Olga Zuiderhoek en publiciteitsfoto’s van Erwin Olaf. ‘Maar mijn manier van werken is niet veranderd.’

Rijnders en Tsjechov, het is een beladen combinatie. Het was Rijnders immers die in 1983 een legendarische voorstelling maakte van de Drie Zusters, waarin hij hardhandig afrekende met de traditie van melancholie en grote hartstochten die Tsjechov-opvoeringen in Nederland sinds Sjarov kenmerkten. Rijnders maakte er een parade van kleinburgerlijke benepenheid van, met een plastic keukenuitzet van de Blokker in plaats van een glimmende samovar.

En na het bekijken van een doorloop in de repetitiestudio van Hummelinck Stuurman is het duidelijk dat Rijnders in de loop der jaren niet milder is geworden over de Russische personages. Geholpen door een uitstekende cast zie je de contouren van wat een scherpe en spannende voorstelling kan gaan worden. Saskia Temmink speelt de toneelspelende provinciediva Arkadina, David Lucieer haar overgevoelige, hoogdravende toneelstukken schrijvende zoon Kosja die verliefd is op de ogenschijnlijk naïeve bakvis Nina (Eline ten Camp), die geïmponeerd is door de is de middelmatig succesvolle schrijver Trigorin van Cees Geel. De voorstelling krijgt diepte door mooie maar niet per se weemoedige bijrollen van acteurs als Paul R. Kooij, Titus Muizelaar, Marisa van Eyle en Reinier Bulder.

‘Ik vind echt dat ik het doe zoals Tsjechov het geschreven heeft’ zegt Rijnders na afloop. ‘Het speelt in een beetje armoedig milieu. Iedereen heeft het erover dat hij of zij te weinig geld heeft. Arkadina is actrice, maar viert haar triomfen in de provincie. Volgens mij is Trigorin de enige die daadwerkelijk iets kán; het is geen groot literator, maar meer een soort Carmiggelt, iemand die goed anekdotes kan opschrijven. Het mooie van Tsjechov is dat het bijzonder geraffineerd in elkaar zit. Nina lijkt een lief meisje, maar misschien is ze ook wel heel doortrapt, Trigorin doet naïef, maar hij maakt Nina echt doelbewust kapot. En hoe die moeder met die zoon omgaat, dat kan écht niet.’

Continue reading “Interview Gerardjan Rijnders” »

« Vorige paginaVolgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity