Over de keuze van Het Theaterfestival
Afgelopen zaterdag maakte juryvoorzitter Adelheid Roosen de selectie van het Nederlands Theaterfestival bekend: tien voorstellingen die goed, interessant of belangrijk genoeg zijn om in september nog eens onder de aandacht te brengen: een best of van het Nederlands theater.
Toevallig genoeg is tijdens de bekendmaking de ‘grote broer’ van het Theaterfestival aan de gang: het Duitse TheaterTreffen in Berlijn, met de tien beste voorstellingen uit de Duitstalige wereld. Het is interessant om de overeenkomsten te zien tussen beide selecties: zowel in Nederland als in Duitsland koos de jury voor hedendaagse toneelschrijvers, in de beide selecties komt Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek aan bod; Shakespeare, Tsjechov en ander klassiek repertoire ontbreken geheel.
Dat is vooral in Duitsland bijzonder: daar zoeken regisseurs toch vaak een bekend stuk om hun hedendaagse visie aan op te hangen. Nu zijn er vooral nieuwe stukken te zien, en het is kredietcrisis vóór en kredietcrisis na, ongans word je ervan. De voorstellingen zijn over het algemeen mooi gespeeld, zien er prachtig uit en je merkt dat over alles goed is nagedacht, maar het engagement is ook vaak gratuit: keer op keer moet het publiek zich herkennen in verhalen –zoals in Kasimir und Karoline, Riesenbutzbach of Der Goldene Drache– van eenvoudige mensen uit de onderklasse die lamgeslagen zijn door een crisis (vaak worden de jaren dertig van stal gehaald), waar ze zelf geen schuld aan hebben. Geen wonder dus dat in Duitsland de remedie tegen de Griekse crisis zo impopulair is; het ‘aan ons ligt het niet’-gevoel is er overweldigend.
En als de jury kiest voor iets dat niet met de crisis te maken heeft, zijn het meteen superbanale voorstellingen als Life and Times -een vier uur durende musical over de eerste zes jaar van het leven van een doodgewoon meisje- of Die Stunde da wir nichts voneinander wussten – flauwe mime over niks.
Daarmee vergeleken heeft de Nederlandse jury het bijzonder goed gedaan. Na de rommelige en willekeurige keuze van vorig jaar hebben Roosen en haar medejuryleden een uitstekende selectie gemaakt van de essentiële voorstellingen van het jaar (Branden en Hannah en Martin), de makers en gezelschappen die de krenten in de pap zorgden (zoals Susanne Kennedy en Oostpool), werk waarover genoegzaam gediscussieerd kan worden (Underground, Dit is mijn vader en Elf Minuten) en de altijd welkome obscuria (A l’attente du Livre d’Or en Wandelen op de Champs-Elysées…), waarvan ik tot hun selectie nog nooit had gehoord.
Nu helpt het dat we een opvallend goed theaterseizoen achter de rug hebben. Naast vijf van de tien geselecteerde voorstellingen zag ik ook nog voorstellingen van Wunderbaum, De Warme Winkel en Boukje Schweigman die zeker Theaterfestivalwaardig waren. Het is jammer en opvallend dat Ivo van Hove’s Toneelgroep Amsterdam opnieuw niet tot de selectie is doorgedrongen, het gezelschap is na hoogtepunten als Opening Night, Romeinse Tragedies en Angels in America in een zoekende periode beland.
De kracht van het Nederlandse theater zit van oudsher in haar veelvormigheid en dat blijkt ook weer uit deze selectie. Maar de vergelijking met Duitsland maakt het ook mogelijk om een andere eigenschap te zien: haar directheid. Nederlandse theatermakers kunnen veel meer dan hun Duitse collega’s hun publiek medeplichtig maken en ondervragen, of het nu gaat over de verplichting tot kritisch denken in Hannah en Martin, de strijd om ons geld in Underground, de machtsbeluste, sexuele blik in Over Dieren of antisemitisme en het Jules Croiset-syndroom in Dit is mijn vader.
Dit wil niet zeggen dat al die Duitse voorstellingen slecht zijn; Kleiner mann, was nun? was een ontroerende, diep menselijke voorstelling, die in vier uur iets universeels wist te vertellen over alle crises, overal. Geregisseerd door de Belg Luk Perceval, dat dan weer wel. Maar Branden van het Ro Theater was minstens zo goed. Misschien moeten die Duitsers in september maar eens naar Amsterdam komen.