Amsterdamse Kunstraad adviseert
Spelers vóór stoelen en klein vóór groot. De Amsterdamse Kunstraad (AKR) –die gisteren haar advies over de culturele subsidies van de stad presenteerde aan de gemeenteraad en aan wethouder Carolien Gehrels van cultuur– bezuinigt bij grote instellingen en podia om kleine theater-, muziek- en dansgroepen overeind te houden. Maar dat betekent niet dat er veel opzienbarende veranderingen komen: het advies van de AKR, met als titel Kiezen voor perspectief, houdt de hoofdstedelijke cultuur knap in stand.
De grootste ingreep is het flinke aantal podia dat zijn subsidie gaat verliezen: De Engelenbak, het Tropentheater, Ostadetheater, Felix Meritis, Vondelpark Openluchttheater en M-lab worden als het aan de Kunstraad ligt geschrapt. In totaal verliezen 23 instellingen die nu in het kunstenplan zitten hun subsidie. Daar staat tegenover dat de gezichtsbepalende kleinere groepen en festivals hun subsidie behouden of in sommige gevallen (zoals bijvoorbeeld Dood Paard) méér krijgen.
De AKR had 82,6 miljoen euro te verdelen, tien procent minder dan de afgelopen periode. De raad kiest ervoor om de grootste instellingen de zwaarste bezuinigingen op te leggen. Zo krijgen de Stadsschouwburg, Paradiso, het Concertgebouw en het Amsterdam Musem rond de vijftien procent minder subsidie en moeten Toneelgroep Amsterdam en Het Nationale Ballet het met tien procent minder doen. Alleen het Koninklijk Concertgebouworkest is–door een besluit van de gemeenteraad– hiervan uitgezonderd en hoeft helemaal niet te bezuinigen.
De raad is vooral enthousiast over de veelzijdigheid en het hoge niveau van theater en muziek in de stad en deze genres krijgen er geld bij. Deze middelen worden weggehaald bij de podia en bij de musea. Hoewel de raad enthousiast is over de voorgenomen samenwerking van het Amsterdam Museum (voorheen Amsterdams Historisch Museum) met het Bijbels Museum en Ons’ Lieve Heer op Solder, moet het museum toch 1,3 miljoen inleveren.
Alles bij elkaar creëerde de Raad ruimte voor 48 nieuwe instellingen, zoals ArtZuid, het Harry Mulisch Huis, regisseur Jakop Ahlbom, Nachtgasten en de Tolhuistuin. Een groot aantal van die nieuwe instellingen (Orkater, Asko/Schönberg, het Nederlandse Blazers Ensemble, Oorkaan) bestonden al lang, maar wendden zich tot de gemeente omdat ze vanuit Den Haag minder subsidie krijgen of verwachten. Ook door instellingen als theater Frascati en jeugdtheatergroep De Toneelmakerij uit te zonderen van de bezuinigingen, repareert de stad een deel van de schade die de landelijke cultuurbezuinigingen aanrichten. Maar pas als het Fonds Podiumkunsten –dat naar verwachting slechts de helft van de aanvragen kan honoreren– op 1 augustus haar subsidiebesluiten bekend maakt, wordt duidelijk wat de gevolgen van de bezuinigingen precies zullen zijn.
In totaal kreeg de AKR 195 subsidieaanvragen, waarvan er grofweg een kwart werd afgewezen, de helft deels werd gehonoreerd en een kwart geheel gehonoreerd. Twee aanvragen moeten over: zowel het Stedelijk Museum als Dansmakers (het productiehuis voor dans) dienden een te hoge begroting in.
Op het gebied van cultuureducatie krijgt een consortium bestaande uit de Muziekschool Amsterdam, Aslan Muziekcentrum en het Leerorkest alle ruimte om veel meer basisschoolleerlingen in aanraking te brengen met muziek. De buitenschoolse cultuureducatie is vanaf nu een taak voor alle instellingen.
De keuze voor groepen in plaats van podia past in een langer lopende trend: vroeger subsidieerde het rijk de groepen en de gemeenten de podia, maar in het nieuwe beleid lijkt het erop dat het rijk de grote instellingen ondersteund en de gemeente de kleine. De podia worden meer en meer overgelaten aan de markt of aan private initiatieven, zoals gebeurde bij DeLaMar, Carré, het Compagnietheater of het Comedytheater in de Nes. Het is dus zeker niet gezegd dat M-Lab of het Openluchttheater in het Vondelpark nu moeten sluiten.
De raad presenteert haar adviezen in een aantrekkelijk geïllustreerd en opvallend leesbaar geschreven boekwerk van ruim 350 pagina’s, een kleurrijke staalkaart van wat Amsterdam op cultureel gebied te bieden heeft. De adviezen zijn uitgebreid onderbouwd en niet alleen de artistieke kwaliteit van de instellingen komt aan bod, ook hun ondernemerschap en samenwerkingen worden getoetst. De harde toon die de adviezen in bijvoorbeeld Rotterdam en Utrecht kenmerkten ontbreekt geheel en de raad toont zich terdege bewust van het feit dat ondanks de relatief milde bezuiningen ook in de Amsterdamse cultuursector banen gaan sneuvelen en instellingen gaan verdwijnen.