Vier internationale theatermakers
(Voor de programmakrant van de Stadsschouwburg van januari)
Ze werken alle vier veel in het buitenland, vooral in Duitsland. Choreografen en dansers Anouk van Dijk en Nanine Linning, regisseur Johan Simons en toneelspeler Jeroen Willems zijn de voorhoede van een cohort Nederlandse podiumkunstenaars dat furore maakt over de grens. “Het heeft iets romantisch, dat werken in het buitenland, maar je moet oppassen voor ontheemdheid.”
[Kader met foto’s
Nanine Linning is gezelschapsleider dans van het Theater Osnabrück, waar ze als Chefchoreografin enkele grotezaalvoorstellingen per jaar maakt. Volgend seizoen verhuist ze naar Heidelberg, waar ze een van de artistiek leiders wordt van het stadstheater.
Te zien in de SSBA: Requiem van Theater Osnabrück op 21/5/12
Anouk van Dijk werkt met haar groep Anoukvandijk DC regelmatig samen met de Duitse toneelschrijver Falk Richter, met wie ze op dit moment werkt aan de voorstelling Rausch in Düsseldorf. Volgend jaar vertrekt ze naar Australië, waar ze artistiek leider wordt van het dansgezelschap Chunky Move in Melbourne.
Te zien in de SSBA: Protect Me van Schaubühne Berlin op 23/3/12
Johan Simons leidde Theatergroep Hollandia, ZT Hollandia en NT Gent en is sinds 2010 artistiek leider van de Münchner Kammerspiele in Duitsland.
Te zien in de SSBA: tijdens Brandhaarden presenteert de Münchner Kammerspiele een week lang haar werk, met o.a. Ludwig II van Ivo van Hove en Winterreise van Johan Simons. 15-20/2/12
Jeroen Willems is freelance toneelspeler. Hij werkt regelmatig met Johan Simons in München, in Basel en bij de Veenfabriek in Leiden.
Te zien in de SSBA: Willems speelt de titelrol in Ludwig II (16 en 17/2/12) en speelt in Flow My Tears van de Veenfabriek (8 en 9/2/2012)
]
In hoeverre heeft de stad waar je iets maakt invloed op je werk?
Van Dijk: “Oh, de plek waar je werkt heeft heel veel invloed. In dans werk je vaak met een internationaal gezelschap dat niet vast verbonden is aan het gezelschap. Er ontstaat snel een hechte band, omdat niemand een sociale omgeving heeft. Dus dan ga je met al die mensen in die vreemde stad samen voorstellingen zien, uit eten, naar de film.”
“Ik heb ook in Rusland en China gewerkt en daar was ik de enige buitenstaander, en dat zijn ook extreme culturen. In China werkte ik met veertien danseressen, waarvan er maar één een beetje Engels sprak. Ik heb toen schilderijen van Nik Christensen gebruikt om het gesprek op gang te brengen. De dansers daar zijn gewend om vanuit een anekdote te werk te gaan. Ik wilde uitgaan van een sfeer en die beelden hielpen heel erg om dat mogelijk te maken.”
Simons: “De stad heeft natuurlijk politieke invloed. Müchen is een rijke stad, met voornamelijk bourgeoisie en haute bourgeoisie. Er is weinig gewoon volk en het is niet zo gemêleerd als bijvoorbeeld Amsterdam, alles ziet er gedisciplineerd uit, zelfs de immigrantenwijken. Nu ja, ze hebben ook hun geschiedenis, de anarchisten zijn hier aan de macht geweest. En ik zie het wel als mijn taak om hier iets te laten gebeuren, om tegendraads te zijn. Dat verwacht men ook: hier mag je ergens tégen zijn; heel anders dan de Nederlandse consensuscultuur.”
“Ik kom graag in het stadion van Bayern München. Dan zie je dat die burgers ook heel erg loos kunnen gaan. Net als tijdens Oktoberfest. Als je niet meedrinkt is het verschrikkelijk, maar hoe méér je meedoet, hoe bijzonderder het is. En erna, als iedereen starnakel naar huis gaat is het een Sodom en Gomorra op straat van kotsen, sex en pissen waar ik graag een tijdje doorheen loop. Carnaval is maskerade, maar Oktoberfest is waar de smerige binnenkant getoond mag worden.”
Linning: “Voor mij is werken in Heidelberg niet heel anders dan in Amsterdam of Osnabrück. Thuis is waar m’n favoriete dansers zijn. Mijn inspiratie en mijn eigen artistieke lijn komen toch voornamelijk uit mezelf. Mijn werk gaat over universele menselijke emoties en drama’s in een abstracte beeldentaal. In de ene stad heb ik natuurlijk meer mogelijkheden dan in de andere. Voor de voorstelling Requiem wilde ik werken met een koor en een orkest, en dat kan veel makkelijker in Duitsland dan in Nederland. Zo kijk ik altijd naar welke mogelijke partners aanwezig zijn.”
“De stad is natuurlijk wel anders: in Osnabrück kon ik moeilijk aarden, het voelt daar echt provinciaals. Ik moest af en toe adem halen in Amsterdam. Uiteindelijk heb ik me verzoend met het publiek, maar niet met de stad. In Heidelberg is het publiek heel anders: rijk en mondain. Veel politici en celebrities hebben er een tweede huis. Ze zijn meer gewend, maar ze zijn ook een beetje blasé.”
Willems: “Je kijkt op de plek waar je werkt altijd hoe mensen op straat zijn en hoe ze met elkaar omgaan. Ik was bijvoorbeeld in Avignon met regisseur Christoph Marthaler, die zich sterk laat leiden door wat zich aan hem voordoet. We zagen in die stad veel zwervers met honden, maar dat zijn geen arme sloebers, dat zie je aan alles. Dat bleken kinderen van rijke ouders die zich op die manier afzetten. Uiteindelijk kan zoiets, in een hele abstracte vorm, weer in de voorstelling terecht komen.”
Wat zijn de voorwaarden en omstandigheden waaronder je kunt werken?
Willems: “Als ik ergens een paar maanden ben om een voorstelling te maken stel ik wel eisen aan de plekken waar ik logeer. Het hoeft geen vijf-sterrenhotel te zijn, maar ik heb heel graag een leuk uitzicht en een leuke buurt. Ik wil toch het liefst op straat om de hoek koffie kunnen drinken. Als ik ergens langer zit ga ik het een beetje inrichten. Dan koop ik een goedkoop kleed of een paar grote planten.”
“Als de voorstelling af is wordt hij in het Duitse repertoiresysteem een paar keer per maand gespeeld. Ik ga nu twee tot vier keer per maand naar München om Ludwig II te spelen en een aantal keer per maand naar Basel voor de voorstelling Lo stimolatore cardiaco van Marthaler. Dan ga ik een nacht op en neer en ik heb op dat soort trips steeds minder bij me: schone kleren, een tandenborstel en m’n computertje. Je moet erg oppassen dat je in zo’n bestaan niet vereenzaamd. Dat is me wel gebeurd de afgelopen jaren, daarom heb ik ook een aantal maanden een pas op de plaats gemaakt. Het heeft iets romantisch, dat werken in het buitenland, maar je moet oppassen voor ontheemdheid.”
Linning: “Ik ben een werkmonster dat overal direct aan de slag kan. Ik heb altijd m’n digitale videocamera bij me, waarmee ik repetities en voorstellingen opneem. Ik ben erg visueel ingesteld en ik vind het prettig om mijn oeuvre op die manier bij me te hebben en te kunnen terugkijken.”
Van Dijk: “Waar ik ook ben, ik neem altijd een paar dingen mee uit Nederland: een heel scherp mes en een fles van mijn favoriete whiskey. Voor mij zijn repetitieruimtes erg belangrijk. Mijn eigen studio in Amsterdam is het fijnst, daar is daglicht en een goeie vloer. In Düsseldorf is het nu ideaal dat we twee repetitieruimtes fulltime beschikbaar hebben, zodat Falk en ik simultaan kunnen werken. In Melbourne is de huisstijl van het gezelschap oranje, dus ook het interieur van de studio. Ik ben benieuwd wat dat voor invloed heeft.”
Simons: “Ik ben afgelopen maand drie keer m’n paspoort kwijt geraakt, dus ik kan niet zeggen dat ik me erg hecht aan praktische zaken… In het voorjaar ga ik Macbeth maken bij Toneelgroep Amsterdam. Dan kan ik weer in m’n eigen huis in Varik wonen, heerlijk!”
Hoe wordt er vanuit het buitenland naar Nederland gekeken?
Van Dijk: “Alle landen willen weten hoe het zit met ons subsidiesyteem. Je kunt bij ons geld verdienen met kunst maken, daarin zijn we een voorbeeld voor de wereld. We hebben gelukkig nog steeds de reputatie dat we jonge makers veel mogelijkheden hebben om zich te ontwikkelen en dat er een levendige scene voor dans is. Dus dat relativeert de huidige problemen wel. In Duitsland is het weer heel anders: in bepaalde circuits zijn er veel meer mogelijkheden, maar het is moeilijk om daar tussen te komen, en voor meer avontuurlijke dansers zijn er veel minder mogelijkheden dan in Nederland.
Linning: “Ook in Duitsland wordt er bezuinigd en sluiten sommige theaters vanwege de crisis, maar de integriteit van kunstenaars of het nut van de kunst staan absoluut niet ter discussie.
Je hoeft je hier niet te verdedigen, want er is een diep respect voor kunst en kunstenaars. In Nederland voel je je bijna persona non grata. Wat ik heel mooi vind is dat hele oude mensen die de oorlog hebben meegemaakt je bewonderen omdat je als Nederlandse kunstenaar toch in Duitsland wil werken. Je voelt bij hen een combinatie van schuld en dankbaarheid.”
Wat is typisch Nederlands aan je manier van werken?
Linning: “In Duitsland vinden ze het bijzonder dat ik theater beschouw als event. Ik denk verder dan het programmeren van de zaal en dat heeft impact. Als we een keer met een groep dansers een nachtclub bezetten staat dat de volgende dag op de voorpagina van de lokale krant. Er hangt buzz om ons gezelschap. Ik zie hier weinig ondernemerschap en mijn Nederlandse manier van nadenken over coproduceren, locatietheater, partners betrekken en sociale media moet hier echt nog doordringen in theaters. En in artistiek opzicht is mijn opvatting over dans natuurlijk Nederlands: in Duitsland is alles óf ballet of Tanztheater, dat is meer richting wat wij mime of toneel noemen, zoals het werk van Pina Bausch. Men is enthousiast dat dans zo emotioneel en spannend kan zijn.”
Willems: “Ik heb niet zo’n last van de hiërarchie die in het Duitse theater nog steeds heel sterk is of van de status van de regisseur. Ik durf makkelijk vrijheid te nemen. Wat ik altijd vergeet is dat het in Duitsland de bedoeling is dat je een kwartier vantevoren aanwezig bent om je Probekostum, speciale repetitiekleren, aan te trekken. Daar moet ik altijd een beetje om lachen.”
Van Dijk: “Ik moet nog afwachten hoe het in Melbourne gaat. De werkethiek is anders: wij zijn iets meer hands on, zij iets formeler, nog een beetje Brits. Dat is vooral zo op het gebied van afspraken, werktijden en schema’s. Wij zijn daar losser in. Maar mijn gevoel voor humor sluit goed aan bij de Australiërs. De mensen daar zeggen steeds dat het heel goed gaat werken.”
Simons: “Ik repeteer nu aan een voorstelling met teksten van Sarah Kane. Het is grappig om te merken dat ik zo’n engelstalig stuk beter begrijp dan de spelers en dramaturgen. Als ik een Duitse klassieker regisseer heb ik altijd het gevoel dat ik achter hen aanloop, omdat die Duitse traditie zo sterk is. Maar nu merk ik het voordeel van Nederland: We kennen beide tradities.”