(Voor het magazine van Kunsten ’92, najaar 2011)
In het intellectuele deel van de kunstsector wordt traditioneel veel geklaagd over de visieloosheid van het Nederlandse cultuurbeleid. Iedere minister of staatssecretaris verzint nieuwe regels, beleidslijnen en instrumenten, maar welk overkoepelend doel al die maatregelen tezamen moeten bereiken blijft altijd wat schimmig.
Ook bij de huidige bezuinigingen klinkt weer de roep om visie, al wordt die behoorlijk overstemd door het luide gekrakeel over linkse hobbies en onbeschaafden. Toch zou een klein beetje helderheid over wat de overheid nu wil bereiken met de kunst die ze nog wenst te ondersteunen erg van pas komen. Te meer omdat er tegenwoordig –vooral vanuit economische hoek– beweerd wordt dat het huidige Nederlandse cultuurbeleid ineffectief zou zijn. De eerste logische vraag zou dan toch moeten zijn: effectief waarin? Welke doelen worden niet bereikt?
Het helderst werd deze mening geuit door de cultuureconoom Pim van Klink, die begin september in NRC werd geïnterviewd over een (oud) onderzoek naar diverse Europese subsidiestelsels.
Het komt erop neer dat Van Klink het Nederlandse cultuurbeleid verwijt dat het er niet in slaagt om Engelse doelstellingen te verwezelijken. Dat haalt je de koekoek. Het Nederlands cultuurbeleid was echter heel lang heel erg goed in het verwezenlijken van de Nederlandse doelstellingen. Want onlangs de roep om een visie op cultuurbeleid hadden we die wel degelijk: Nederland wilde een breed, divers cultuuraanbod, goed gespreid over het land. En voila: we hebben het breedste, meest diverse en best gespreide cultuuraanbod ter wereld. De conclusie moet dan onvermijdelijk luiden dat het Nederlandse cultuurbeleid een lichtend voorbeeld voor de wereld moet zijn.
Kortom: ook Van Klink kampt met de pathologische neiging om in Nederland alleen over de middelen van het cultuurbeleid te kunnen praten en niet over de doelen. Als Van Klink had gezegd dat we de Nederlandse beleidsdoelstellingen moeten wijzigen dan heeft hij een punt, maar dat kan hij niet onderbouwen als onderzoeker. Dan begeeft hij zich op het terrein van de politiek.
Het kan geen kwaad om eens te kijken naar de verschillende doelstellingen van cultuurbeleid in de landen om ons heen. In Groot Brittannië bijvoorbeeld staat het publiek veel meer centraal. De diverse regeringen (Engeland, Schotland en Wales) hanteren doelstellingen als “deelname aan een rijkgeschakeerd cultureel leven aanmoedigen” of “de toegang tot kunst en cultuur voor iedereen te waarborgen.” Het zijn algemeenheden, maar uit dit soort formuleringen valt heel goed te verklaren waarom het Verenigd Koninkrijk op dit moment een florerende sector community art heeft, maar weinig internationaal aansprekende topkunst.
Of neem Frankrijk. Daar gaat het om “onderhoud en exploitatie van het cultureel erfgoed, het aanmoedigen van artistieke creativiteit en een optimalisering van de kunstbeoefening en het kunstonderwijs.” Dit sluit goed aan bij de grote instituten die in Frankrijk op cultureel gebied de toon bepalen en op de zeer sterke neiging om Frankrijk als ‘culturele uitzondering’ te positioneren binnen het angelsaksische vrijhandelsregime.
Het lijkt erop dat er in Europa grofweg twee hoofdstromingen bestaan, een waarbij het cultuurbeleid wordt bekeken vanuit de kunst, en een waarbij de overheid het perspectief kiest van het publiek. Met dit inzicht wordt ook duidelijk waarom het gesprek over visie zo urgent is: de huidige regering wil een fundamentele omschakeling maken van het ene gezichtspunt naar het andere. Het publiek, dat tot voor kort in het cultuurbeleid eigenlijk niet voorkwam, komt ineens centraal te staan.
Maar geen enkele politicus durft te zeggen: vroeger wilden we dít, maar nu willen we iets anders. En omdat die keuze niet expliciet gemaakt wordt doen veel beleidsmakers alsof we het de hele tijd wel ongeveer met elkaar eens zijn. Dat leidt tot een Orwelliaanse dehistorisering: de huidige doelstellingen zijn er altijd geweest. En tot de conclusie dat het huidige cultuurbeleid mislukt is.
En zo dreigt het in Nederland te gaan zoals het altijd gaat: de visie hobbelt achter het beleid aan. Staatssecretaris Zijlstra heeft in zijn maatregelen duidelijk gemaakt dat hij zowel de topinstellingen wil sparen als de spreiding handhaven. Dat betekent dat hij de breedte en diversiteit van het aanbod deels opgeeft. Maar dat is een beslissing die hij niet durft te nemen, dus laten hij het gewoon maar gebeuren.
Natuurlijk heeft de staatssecretaris het een en ander geformuleerd over wat hij wil bereiken, maar het is vrij makkelijk om beleid te scheiden van visie. Zodra je in een geformuleerde doelstelling een vergrotende trap leest gaat het om beleid. In Zijlstra’s brief Meer dan Kwaliteit staat bijvoorbeeld: “Het kabinet wil dat culturele instellingen en kunstenaars ondernemender worden en een groter deel van hun inkomsten zelf verwerven. Culturele instellingen moeten minder afhankelijk worden van de overheid en daardoor flexibeler en krachtiger worden.” Op die manier doe je alsof iedereen het er al over eens is welke eigenschappen kunstinstellingen moeten hebben, en maak je van besturen een zaak van bijsturen. Maar beleid is relatief en visie is absoluut.
Was de invulling van de bezuinigingen niet heel anders geweest als ‘brede toegankelijkheid van een divers cultureel aanbod’ het kerndoel was geweest? Dan kun je het hebben over vragen als: is spreiding een doel, of een middel ter vergroting van de toegankelijkheid? Of: vergroot je de toegankelijkheid door die te zoeken in de breedte (voor elk wat wils) of in de diepte (zo hoog mogelijke kwaliteit bij een beperkt aantal instellingen)?
Zo blijven we doormodderen. De overheid blijft cultuur steunen, maar niemand kan precies zeggen waarom. Zolang dat zo blijft staat de deur naar verdere bezuinigingen wijd open.
De gegevens over Europees cultuurbeleid zijn ontleend aan de website Culturalpolicies.net