De Warme Winkel en de Oostenrijkers
“als iemand mij vraagt
waar het beste theater ter wereld is
dan antwoord ik altijd oostenrijk
ik zeg oostenrijk
waarop mensen altijd vragen waar in oostenrijk
en ik antwoord niet in oostenrijk
oostenrijk
oostenrijk zelf is het
rijdt u naar oostenrijk zeg ik tegen al die mensen
en u komt in het allerbeste theater ter wereld”
Peymann in: Claus Peymann kauft sich eine Hose und geht mit mir essen van Thomas Bernhard (vertaald door Discordia)
Öst’reich raus! heette de serie voorstellingen waarmee theatergroep De Warme Winkel de afgelopen jaren haar naam vestigde. Vijf voorstellingen over Oostenrijkse kunstenaars, die zweefden tussen biografie, hommage en persiflage. Dit najaar zijn ze onder de titel Weense Herfst alle vijf weer te zien, zodat je niet alleen een scherp beeld krijgt van een groep die een eigen stijl ontwikkelt, maar die samen ook een opmerkelijk consistent idee over kunst uitdragen.
De Warme Winkel bestond al voordat de groep in 2006 Totaal Thomas maakte, hun eerste Oostenrijkse voorstelling. In 2003 maakten Vincent Rietveld en Joep van der Geest de voorstelling Afgehaakt/Afgehakt (gebaseerd op gesprekken met dakloze drugsverslaafden), aangevuld met Mara van Vlijmen speelden ze het muzikale en cabareteske AJAH (Als je alles hebt) en Slippertje op het nippertje op de zomerfestivals. Pas met het toetreden van Jeroen De Man tot de groep vindt De Warme Winkel de juiste samenhang.
Tussen 2006 en 2010 maakt De Warme Winkel voorstellingen over Thomas Bernhard (Totaal Thomas), Rilke (Rainer Maria), Stefan Zweig (Villa Europa), Alma Mahler (Alma), en Oskar Kokoschka (Kokoschka Live!). Op het eerste gezicht lijken de voorstellingen weinig met elkaar te maken te hebben: drie ervan werden gemaakt op Oerol, één in een theaterzaal, en één in het Haags Gemeentemuseum; de vaste kern van de groep (Rietveld, Van Vlijmen, De Man) wordt steeds aangevuld met andere gastspelers, van wie een aantal, zoals Joep van der Geest en Maria Kraakman, vaker terugkeert. Paul Koek, Marien Jongewaard en Jos Thie zijn betrokken als regisseurs.
Er zit meer lijn in de vorm van de voorstellingen, maar die bestaat vooral uit doelbewust eclecticisme. De Warme Winkel wil een zo groot mogelijk aantal stijlen beheersen, om die in te kunnen zetten waar het in hun voorstellingen het beste uitkomt. Dat kan een ouderwets verheven retorische speelstijl zijn, maar ook circus-achtige mime of juist transparant naturel gebrachte documentaire. Alle voorstellingen bestaan uit een opeenvolging van ‘nummers’, waarvan sommige vaker terugkeren: bijna iedere voorstelling bevat wel een college, waarin de biografie van de betreffende kunstenaar aan het publiek wordt verteld, en bijna altijd zijn er grimmig groteske beeldende scènes.
Maar die diverse lijst namen en de stilistische bravoure verhullen een grote inhoudelijke coherentie. De keuze voor Oostenrijkse kunstenaars heeft al veel vragen opgeroepen, die de groep zelf tot nog toe ook niet helemaal bevredigend heeft beantwoord. Natuurlijk: Oostenrijk is de wereld in het klein (“Österreich ist eine kleine Welt, in der die große ihre Probe hält”, schreef Friedrich Hebbel). En het is duidelijk is dat De Warme Winkel het op deze manier kon hebben over thema’s als de rol van intellectuelen in de Europa, decadentie en perversiteit. Vooral dat laatste, denk ik. In alle voorstellingen zit het contrast tussen de goede smaak van de burgerij of schoonheid van de poëzie enerzijds en het afschuwwekkende monster dat daar altijd achter verscholen ligt. Op de een of andere manier komt die verdorvenheid er in Oostenrijk altijd uit; of het nu is in de vorm van de naar Alma Mahler gevormde pop die Kokoschka liet fabriceren, of in rabiaat antisemitisme, of in de kelder van Frizl.
Het voornaamste wapen waarmee de Warme Winkel haar onderwerpen te lijf gaat is ironie. Het hoge stemmetje van Rietveld, het horkerige amateurisme van De Man en de manie van Van Vlijmen geven je als toeschouwer vaak het idee dat ze het niet helemaal serieus nemen. Ook in interviews krijg je voortdurend het gevoel dat je pootje gelicht wordt. “Onze stukken hebben een hoog opvoedkundig gehalte. We komen het Europees cultureel erfgoed redden!”
Maar ook bij hen zit er iets anders achter: bij Rietveld de oprechte zoektocht naar schoonheid en romantiek, bij De Man verontwaardiging en bij Van Vlijmen de nerd-achtige obsessie om alles te weten. En de ironie verdwijnt ook onmiddellijk bij hun acts. Juist als ze woordloos handelen op het toneel wordt hun spel plechtig, intens en zuiver. Het dressuurnummer met houten stokpaardjes in Alma, de modderpoel in Rainer Maria en het grootste deel van Kokoschka Live! zijn over the top in extravagantie en slechte smaak, maar wel dwingend en oprecht.
En zo zien we achter de vijf kunstenaars die De Warme Winkel uitkoos steeds de schaduw van die andere Oostenrijker die de twintigste eeuw zo diepgaand heeft beïnvloed. Nee, het is niet Hitler (die duikt af en toe nog op in een cameo), maar Freud. Zijn theorie over het onderbewuste ligt ten grondslag aan de dynamiek van het smaakvolle tegenover het perverse dat het werk van zoveel Oostenrijkse kunstenaars, van Rilke tot Jelinek, kenmerkt.
En het is dus juist in het presenteren van die perversie, en het volledige uitleven van de orgastische uitbeelding ervan, waarin De Warme Winkel schoonheid en waarheid zoekt, en vindt. Een gedicht van Rilke is mooi, maar een gedicht van Rilke voorgedragen door een met modder besmeurde acteur in een koeiestal is de ultieme schoonheid.
Het is bijzonder dat een groep jonge theatermakers zo een manier heeft gevonden om zich los te maken van het verstikkende cynisme in onze cultuur en de ironie in de kunst. Niet door zich naïef op te stellen (dat was de methode van hun directe voorgangers, zoals Lotte van den Berg of Dries Verhoeven), maar door de ironie in te zetten tegen zichzelf. Net zoals Christoph Schlingensief gebruikt De Warme Winkel het stijlmiddel van de romantische ironie: ze zeggen iets op een manier dat het lijkt alsof ze het niet menen, maar stiekem menen ze het allemaal juist echt.
De Warme Winkel stelt in haar voorstellingen zo het Freudiaanse mensbeeld aan de orde. Mens zijn is niet het onderdrukken van de verdorven driften en het streven naar het hogere; alleen door het lage en het verhevene te combineren kun je schoonheid en waarheid vinden. Dat is geen nieuw inzicht, maar wel een relevant in liberale tijden.
In hun voorstellingen ná de Oostenrijkse serie heeft De Warme Winkel niet het roer radicaal omgegooid. Ook voorstellingen als Poëten en Bandieten of hun versie van de Gijsbrecht van Aemstel waren weer dezelfde eclectische mix van stijlen, commentaar op de voorstelling ín de voorstelling en vermenging van fictie en nonfictie. Het is een methode die werkt omdat hij steunt op de enorme theatrale verbeeldingskracht van de makers en op hun liefdevolle research. Het is hun instrumentarium om de mens in zijn volledigheid te aanschouwen.