Interview Jacob Derwig
Jacob Derwig heeft vakantie. Twee grote rollen speelde hij dit seizoen, waarvan één door de jury werd genomineerd voor een Louis d’Or. Daarnaast stond hij voor het eerst in jaren weer op het toneel met zijn oude collega’s van ’t Barre Land. En, net nadat de marathonvoorstellingen van De Russen! achter de rug waren, heeft hij nog even een nieuw seizoen van In Therapie opgenomen.
We spreken elkaar in het café van Felix Meritis, waar hij informeel in een hoodie en spijkerbroek komt aangelopen. Dat valt op, ik ken hem tegenwoordig bijna alleen nog maar in pak. Hij praat langzaam en weloverwogen. Niet als iemand die zijn woorden weegt, maar meer als iemand die al sprekend zijn gedachten ordent.
Is je leven heel erg ingedeeld in seizoenen?
“Ja, totaal. Ik weet heel precies wanneer het begint en ophoudt. Ik heb dit seizoen 86 keer gespeeld. Twee grote rollen, veel in het buitenland geweest en opnieuw met ’t Barre Land meegespeeld. Dat was echt een hoogtepunt. We speelden Langs de grote weg van Tsjechov. De laatste keer dat we het speelden was negen jaar geleden – en toen was het al een ouwe voorstelling. Het grappige is dat als je dat voor het eerst speelt je je ineens weer herinnert dat je het de laatste keer ook ongeveer op die manier deed. Daar heb je een bepaald geheugen voor. De eerste keer deden we het een beetje op herinnering, maar als het de tweede weer meer gaat vliegen dan is het helemaal een cadeautje. Echt een oude liefde die je weer uit de kast mag halen.
Wat mis je het meest aan ’t Barre Land?
Het belangrijkste dat ik mis is om voor méér verantwoordelijk te zijn dan voor die ene rol. Het maken is toch het geheel bekijken, steeds doorzoeken. Daarin ben ik opgeleid, dat is hoe ik bij bij ’t Barre Land heb gewerkt, en zelfs bij De Trust kon ik daaraan proeven. Nu ben ik ook echt naar Toneelgroep Amsterdam gekomen om me te verder ontwikkelen als toneelspeler. En dat wil niet zeggen dat ik bij Ivo van Hove alleen maar uitvoerende ben. Er is natuurlijk een gesprek over hoe we een personage of een scène vormgeven. Maar als je het wilt hebben over de muziek of over een speelstijl van de hele voorstelling dan is dat al lastig. Daarover is hij de baas. En dan heb ik het nog niet eens over het grote gesprek: over gastregisseurs, stukkeuze, enzovoort.
Ik heb daarbij steeds één perspectief gehad: dat ik zelf zou gaan regisseren binnen TA2. Al in 2005 heeft Ivo me daarvoor gevraagd, in 2007 wist ik al welk stuk ik wilde gaan doen, en het wordt dus nu 2012 voordat het daadwerkelijk gaat gebeuren; ik moest steeds heel veel spelen.
In 2004 heb je De Naam geregisseerd, een ingetogen stuk van van Jon Fosse, nu kies je een extravert stuk van Tenessee Williams. Is dat een bewust contrast?
Ik zie meer de overeenkomsten: het gaat allebei over een familie in één ruimte, met een autoritaire vader en een zwakkere moeder. Volgens mij draait het in beide stukken ook nog eens om zes personages. De Naam zie ik nu echt als een vingeroefening. Ik had meer van het stuk verwacht en meer van mezelf verwacht, zeg ik nu steeds. Ik zie nu in dat Fosse geweldig is om te lezen, maar als je het gaat opvoeren, dan kom je allerlei moeilijkheden tegen.
Ik had de pech om Fosse een keer te ontmoeten. Bij ieder stuk waar je aan werkt heb je wel een vraag die je aan de schrijver zou willen stellen. Ik kreeg een keer de kans om hem te spreken, en ik kon het niet níet vragen. En op mijn vraag zei hij niet ‘Dat moet je zelf maar bedenken’, maar ‘Dat weet ik zelf ook niet’. En dat vond ik zo’n dooddoener. Hij weet het ook echt niet. Hij heeft gewoon maar wat zitten typen! Ik vond dat ontluisterend. Als regisseur verklaar je een tekst toch min of meer heilig. Maar als de schrijver dan zelf zegt dat hij het niet weet, dan is het als een cryptogram waarin je het verkeerde aantal letters krijgt. Dan kun je hem al niet maken. Nu ja, misschien had ik me beter niks van hem aan getrokken. Ik ben al zijn uitgebreide regieaanwijzingen ook veel te trouw gebleven, vind ik nu.
Kat op een heet zinken dak is inderdaad iets veel stevigers. Ik durfde het stuk pas echt te kiezen toen ik er veel over gelezen had. Ik kwam erachter dat het niet eens zozeer gaat over de vraag of de zoon, Brick, nou homoseksueel is. Het komt erop neer dat Brick zijn leven totaal geïdealiseerd had, en hij moet dat nu loslaten. Maar hij heeft geen idee hoe. Hij heeft zich vergist in het leven. Het leven heeft niets puurs en ideaals, maar daar moet je wel tegen opgewassen zijn. Brick is dat niet. Hij kampt met een schuldgevoel van hier tot Tokio, zoekt zijn heil in de drank, en doet niet meer mee.
Je hebt met vrijwel alle grote Nederlandse regisseurs gewerkt. Spiegel je je aan een van hen nu je zelf weer gaat regisseren?
Ik ken Theu Boermans, Ivo van Hove en Johan Simons inderdaad van dichtbij. Het zijn mensen die zelden zeggen: laten we het eens helemaal anders doen, ik snap het zelf ook nog niet. Ik kijk nu misschien meer naar Thibaud Delpeut. Hij is betrokken, je kunt hem geen vraag stellen waarop hij het antwoord niet weet, maar je voelt bij hem ook openheid voor ideeën van de acteurs. Misschien is dat de jeugd, maar ik vind het erg prettig als een regisseur zichzelf onzekerheid toestaat. Je voelt je op een andere manier betrokken als toneelspeler.
Eigenlijk ben ik teveel speler om mezelf te vergelijken met een regisseur. Ik zal sowieso veel focussen op stomme dingen als spelovergangen, onderliggende gedachten en subtekst. Ik kijk er nu naar uit om te denken over wat de voorstelling nou gaat zeggen. Dat is de spannende zoektocht. En waarschijnlijk zal ik wel iets collectiever te werk gaan dan de meeste regisseurs, maar ik heb mezelf voorgenomen om er toch vooral míjn voorstelling van te maken.
In hoeverre hebben de twee grote rollen die je dit jaar speelde, Pavel Protassov in Kinderen van de Zon en Ivanov in De Russen! met elkaar te maken?
Ik maakte me daar in het begin een beetje zorgen over: weer twee gekwelde intellectuelen. Maar Ivo zei meteen: die professor Pavel wordt een hartstikke vrolijke meneer. Pavel is ook een heel naïeve man. Ivo en Jan Versweyveld hadden al direct besloten dat het lelijk moest. Ik kwam tijdens de repetities steeds weer uit de schminkkamer met weer iets idioots op m’n hoofd. Ik dacht dat ik straal voor gek zou lopen, maar toen het decor af was, met dat lapje over de televisie en dat lelijke jaren vijftig fornuis kwam het allemaal bij elkaar. Ik voel me erg prettig als ik die komische timing in het stuk volledig kan uitmelken en dan binnen de humoristische inslag toch de tragiek van die man kan laten zien. Ik ben heel erg van die rol gaan houden. Dus dat is iets dat Ivo vantevoren heel goed heeft gezien. En dan zet hij de goeie pionnetjes uit en ziet hij me daartussen door laveren. Ik heb bij het repeteren veel gedacht aan Professor Kien uit Hoofd Zonder Wereld die ik bij ’t Barre Land speelde. Die voorstelling gaan we overigens volgend seizoen in februari hernemen.
Bij De Russen! was het anders. Ivanov is een rol die meer lijkt op Brutus uit Julius Caesar of de man uit Naar Damascus: de elitaire intellectueel die gecrasht is in zijn hoofd. Maar ook daar biedt Ivo weer een superieur handvat. Want hij geeft als spelopdracht mee dat die naar binnen geslagen man, die van zichzelf niet weet waarom hij zo is, al die woede de hele tijd naar buiten mept, om te beginnen met zijn jasje. Zo maak je een innerlijke strijd voor het publiek toch interessant om naar te kijken. En zo kreeg die gekwelde intellectuele toch weer een eigen kleur. In zoiets toont zich de hand van de meester, die ik dan ook gretig vastpak.
Zou je je Steenbergenpenning willen ruilen voor een Louis d’Or?
Het zijn allebei hoofdprijzen. Maar als iemand voor wie ik zo veel bewondering heb als Pierre Bokma, die toch een eenzame toppositie heeft, het idee krijgt om zo’n prijs als de Steenbergenpenning door te geven aan Jacob Derwig, dan kan ik niet trotser en dankbaarder zijn. Op die penning staan nu vijf namen, en daar sta ik bij. Da’s echt heel sjiek. Maar bij de Louis d’Or krijg je een schilderij, da’s ook niet niks.
Het is heel leuk dat ik nu een collega heb die ook zo’n prijs heeft, Gijs Scholten van Asschat met de Albert van Dalsumring. Daar hebben we wel eens over gesproken. Je moet toch helemaal in je eentje bedenken wanneer je hem wilt doorgeven en aan wie dan. Ik vind dat je hem na zeven tot tien jaar wel moet overdragen. Ik zou het leuk vinden om hem aan iemand van een jongere generatie te geven. Maar ja, dan moet die nieuwe Steenbergen wel opstaan.
Hoe zit het eigenlijk met In Therapie? Er was bericht dat je niet meer mee zou doen, dat Peter Blok je rol zou overnemen en nu heb je net toch opnames gedaan.
Vorig jaar hebben we dertig afleveringen van In Therapie gemaakt, maar het eerste seizoen van de oorspronkelijke Israëlische serie had er vijfenveertig. We hadden het verhaal gewoon niet afgemaakt. En ik kreeg van Toneelgroep Amsterdam niet voldoende vrij om nog een keer die hele intensieve rol doen. Dus ik zou worden vervangen. De bedenker van de oorspronkelijke televisieserie kwam toen over uit Israël om eens uit te zoeken wat er nou aan de hand was in Nederland. Dat bleek een hele aardige man, die een goede oplossing verzon: mijn personage komt terug, maar hij blijkt geschorst en is nu verplicht in therapie. Ik zit dus als één van de patiënten bij Peter Blok op de bank.