Interview Cees de Graaff
Wat achterstallige stukken. Een interview voor de programmakrant van De Brakke Grond.
Cees de Graaff is van beroep directeur. Hij werkte onder meer bij Dansgroep Krisztina de Châtel, Kunst en Cultuur Noord Holland en Arti & Amicitiae. Vanuit behoefte aan een breder perspectief kwam hij terecht bij de Jeugdcircussen van Ethiopië en sindsdien is internationalisering zijn stokpaardje. Inmiddels is hij directeur van de SICA. ‘Ik ben ervan overtuigd dat cultuur meer is dan een hangplek voor de rijken.’
De Graaff is een bevlogen man, en daarbij een die zich de beleidstaal volkomen eigen heeft gemaakt. In zijn kantoor, ver achterin Felix Meritis, heeft hij het over ‘techniek’, ‘gereedschap’ of ‘instrumenten’, metaforen die moeten suggereren dat het internationaal cultuurbeleid veel concreter is als gemiddeld gedacht wordt. ‘De kennis van de SICA is niet alleen maar inhoudelijk’, zegt hij, ‘We investeren liever in relaties dan in bakstenen.’
Hij werkt nu een jaar bij de SICA. ‘Mijn eerste taak is hier samenhang brengen in onze doelstelling en taken. De SICA was toch een beetje een stapeling van projecten. We hebben een aantal basistaken, zoals het ondersteunen van de Nederlandse ambassades op cultureel gebied of de vraagbaakfunctie voor Nederlandse culturele instellingen die iets in het buitenland willen, maar daarnaast kiezen we zelf een aantal zwaartepunten. Zoals onze projecten in culturele hotspots als Rusland, Brazilië, Turkije en China.’
‘We zoeken steeds naar de combinatie van wat cultureel interessant en strategisch interessant is. Met die vier landen hebben we in de eerste plaats strategische motieven: Nederland wil betere betrekkingen met die landen en wij kijken welke culturele mogelijkheden er zijn om een beter begrip bevorderen: waar gebeuren artistiek interessante dingen waar we bij moeten zijn?’
Een van de meest concrete projecten die nu op stapel staan is een internationale culturele agenda tot 2020. ‘Een openbare verzameling van alle grote evenementen: WK’s voetbal, culturele hoofdsteden, Europese voorzitterschappen, handelsmissies, buitenlandse tournees van het Concertgebouworkest. Het moet een tool worden voor bedrijven en instellingen om te zien waar en wanneer culturele bedrijvigheid aanleiding kan zijn voor samenwerking.’
De Graaff kan zich nogal verbazen over het internationaal cultuurbeleid in Nederland: ‘De wereld is enorm veranderd, het volume aan internationale contacten is exponentieel toegenomen, maar op beleidsniveau heeft het nog niet zoveel gevolgen gehad. Als we in 2013 het vriendschapsjaar met Rusland vieren, gaan we dan wéér een bus met directeuren naar Petersburg sturen? Of maken we een digitaal platform waar Nederlandse en Russische ‘informanten’ de interessante plekken en projecten in een land eruit pikken.’
Nederland staat internationaal bekend als een land dat graag exporteert, maar minder geïnteresseerd is om buitenlandse kunstenaars naar Nederland te halen. ‘Wij zijn eigenlijk niet nieuwsgierig. Niet eens zozeer de kunstenaars – waar kunstenaars elkaar ontmoeten kijken ze meteen naar waar ze kunnen samenwerken – maar meer de organisaties en de beleidsmensen eromheen, mensen zoals ik. We kijken sterk vanuit strategische motieven naar internationaliseren en hebben een slecht ontwikkeld empatisch idee over culturele uitwisseling. We hadden een paar jaar geleden wel een vorm van ‘nieuwsgierigheidsbeleid’, maar je ziet nu dat de agenda weer meer verschuift van samenwerken en inspireren richting Holland Promotion. We willen vooral vanuit onze optiek exporteren, en bekommeren ons niet om de context.’
‘Nederland gebruikt cultuur graag als smeermiddel voor andere agenda’s. Dan gaat het om marktverruiming of exportbevordering, vooral op het gebied van de creatieve industrie. Of culturele diplomatie: een ontmoeting in het buitenland tussen diplomaten of staatshoofden heeft alleen effect als het rondom een cultureel evenement plaatsvindt. Dat komt omdat cultuur insluit en niet uitsluit, het is de enige universele taal die we hebben.’
‘Maar ik geloof heel sterk dat er nog andere redenen zijn voor culturele uitwisseling. Onze kunstenaars en creatieven moeten zich internationaal meten, er vindt internationale concurrentie om kwaliteit plaats. De maatschappelijke component is het belangrijkst. Intensieve relaties met andere culturen leiden tot zelfreflectie en beter begrip van elkaar.’
‘Het is grappig om te zien dat in het buitenlandse beleid het belang van cultuur niet ter discussie staat. Er is geen bewijs voor de toegevoegde waarde, maar iedereen is ervan overtuigd dat cultuur van groot belang is bij handelscontacten of de diplomatie. Terwijl diezelfde argumenten in het binnenland ineens niet meer opgaan. De acceptatie dat kunst en cultuur grote maatschappelijke waarde hebben is binnen Nederland ineens verdwenen. Het hoort niet meer tot onze basis-beschaving.’
‘In de jaren negentig werkte ik op verschillende plekken in de culturele sector, ik vond het een hedonistische tijd. Er was weinig discussie over de rol die de kunst kon spelen in de maatschappij. Maar ik was er altijd van overtuigd dat cultuur meer is dan een hangplek voor de rijken. Ik raakte geïnteresseerd in de rol van cultuur bij ontwikkelingssamenwerking en kreeg van een Europese bemiddelingsorganisatie het aanbod om in Ethiopië een Circus Ethiopië te gaan leiden, de grootste culturele organisatie van Oost Afrika.’
‘Ik vond het interessant om te zien dat in één van de armste landen ter wereld kunstenaars toch nog steeds ruimte zoeken en vinden om hun werk te maken. Ik heb daar toen Music Mayday mede opgericht, een internationale organisatie voor talentontwikkeling. En één van de eerste projecten waarbij we betrokken waren was een boekenclub. Daar was behoefte aan, het land had een lange periode van dictatuur achter de rug en moest weer over zichzelf leren praten. Ethiopië heeft een sterke literaire traditie, die we nieuw leven hebben ingeblazen als televisieprogramma. Dat bestaat nog steeds, en kunstenaars spelen een centrale rol in het politieke debat.’
‘Ik vertrok naar Ethiopië op 11 september 2001, en kwam vlak na de moord op Theo van Gogh definitief weer terug naar Nederland. De verandering in de tussentijd in de kunsten was enorm. Ik herinner me de voorstelling De Hongerende Weg van Rieks Swarte, naar het boek van Ben Okri. Dat had een enorme impact. Het bleek dat er ook op beleidsniveau er een omslag was: bij een bijeenkomst over nieuwsgierigheid waren er ineens 320 organisaties vertegenwoordigd.’
Vanuit De Graaff’s perspectief is de kracht van de EU de gezamenlijke traditie. Over instellingen als de Brakke Grond zegt hij: ‘De cultuur binnen de Europese grenzen of tussen Nederland en Vlaanderen maakt die traditie zichtbaar. Nederland en Vlaanderen hebben een gemeenschappelijke achtergrond en toekomst daarom moeten we samen op trekken in onze internationale ambities. En dat geldt voor de hele EU. Als Marseille in 2013 culturele hoofdstad is, is dat niet zo zeer een kans voor de relatie tussen Nederland en Frankrijk, maar juist een mogelijkheid om iets samen met Marokko te doen. Idem dito kijken we bij onze projecten met Turkije heel erg naar wat er in Berlijn op dat gebied gebeurt.’
Tenslotte heeft De Graaff vanuit zijn perspectief nog één oproep voor het Nederlands cultuurbeleid: ‘We moeten niet alleen kijken naar de VS of Engeland. In een land als Brazilië wordt door de overheid fors geïnvesteerd in cultuur, maar het leeuwendeel van de financiering komt daar uit mecenaat. Hoe doen zij dat? Dat vind ik een betere vraag dan dat eeuwige spaarzame Angelsaksische model. We hebben andere benchmarks nodig.’