Analyse Cultuurbezuinigingen
Weg met het Dansgroep Amsterdam, MC, het Theater Instituut Nederland en alle productiehuizen, maar nauwelijks subsidiekorting voor het Rijksmuseum, De Nederlandse Opera en Het Nationale Ballet. Zo ziet de culturele visie van staatssecretaris Halbe Zijlstra eruit. De staatssecretaris, die vandaag een brief naar de Tweede Kamer stuurde met daarin zijn plannen voor het cultuurbeleid vanaf 2013, spaart grote ‘topinstellingen’ en snoeit hard aan de onderkant.
De uitgebreide brief leest als een handleiding voor een terugtrekkende overheid. Het kabinet wil veel minder instellingen gaan ondersteunen en zegt bij een groot aantal taken en functies dat ze de verantwoordelijkheid zijn van de sector zelf of van de markt. Het kabinet wil af van alles wat geen eigen inkomsten oplevert en zet het mes in sectorinstituten, productiehuizen en, op kleinere schaal, ook in vak- of literaire tijdschriften. Creatieve industrie (de marktgerichte sectoren design, architectuur en nieuwe media) wordt een nieuw ‘topgebied’, met een eigen sectorinstituut en een investeringsfonds, en in het internationaal cultuurbeleid staat voortaan het economisch belang centraal.
De staatssecretaris wijkt in zijn brief op diverse punten sterk af van het advies dat de Raad voor Cultuur eind april uitbracht. De Raad adviseerde om de bezuinigingen gelijkmatiger over alle sectoren en instellingen te verdelen (de zogenaamde kaasschaaf-methode) en drong er bovendien op aan om de bezuinigingen geleidelijk in te voeren, met 2015 als einddatum. Ook pleitte de Raad voor het handhaven van de Cultuurkaart voor jongeren en het lage BTW-tarief voor podiumkunsten.
Met het selectief ‘winkelen’ in het raadsadvies en het doelbewust negeren van aanbevelingen plaatst Zijlstra zijn officiële adviesorgaan in een buitengewoon lastige positie. Zijlstra’s voorganger, minister Ronald Plasterk, was drie jaar geleden ook niet blij met het toenmalige advies, maar gaf de Raad nog een herkansing door middel van een nieuwe adviesaanvraag. Zijlstra heeft hiervoor te veel haast. Hij moet en zal het tijdspad aanhouden dat hem op 1 januari 2013 een nieuw ingericht cultuurlandschap brengt. Insiders houden er echter rekening mee dat de geschoffeerde Raad voor Cultuur nu als geheel opstapt.
Zijlstra’s keuze voor groot en gevestigd gaat ingrijpende gevolgen hebben voor het culturele landschap van Nederland en met name Amsterdam. Nederland was nooit het land van enorm grote instellingen, maar juist van het bloeiende middenveld: het enorme aantal diverse kleine en middelgrote instellingen. Na de huidige bezuinigingsoperatie zal de cultuur in Nederland meer lijken op de ons omringende landen als Frankrijk en Duitsland, waar grote instituten de toon bepalen en kleine instellingen vechten in de schaduw.
En hoe erg het snoeien van Zijlstra nu al lijkt, de échte kaalslag moet nog komen. Het Fonds Podiumkunsten moet niet alleen een flink deel van zijn budget inleveren (van 64 naar 45 miljoen euro per jaar), maar krijgt door de staatssecretaris ook nog eens een groot aantal extra instellingen toegeschoven, zoals een groot aantal festivals, een aantal dansgezelschappen en het Friestalige theatergezelschap Tryater. Daarbij mag het Fonds, dat overigens moet fuseren met het Fonds Cultuurparticipatie, niet langer subsidie voor vier jaar verstrekken, waar nu een groot aantal instellingen gebruik van maakt, zoals Orkater, Het Toneel Speelt, Dood Paard. Hier zullen het komende jaar nog enorme klappen gaan vallen.
Het publiek zal het allemaal pas over anderhalf jaar gaan merken, maar dan zal de verschraling van het culturele aanbod aanzienlijk zijn. Zeker in Amsterdam zal het aantal voorstellingen, concerten en evenementen waarschijnlijk drastisch afnemen, juist omdat hier zeer veel van de kleinere groepen gevestigd zijn. Zijlstra meent terecht dat met grotere efficiency en alternatieve vormen van financiering een aantal middelgrote instellingen overeind zou kunnen blijven, maar juist voor de kleinste cultuurinstellingen is dat het moeilijkst
Maar het allermeest zitten jonge, beginnende kunstenaars in een penibele situatie. Zowel werkbeurzen en stipendia als de WWIK worden afgeschaft, zodat beeldend kunstenaars die in 2013 van school komen geen enkele handreiking meer krijgen bij het opbouwen van hun ondernemerspraktijk. Voor jonge theatermakers en musici zijn er dan geen productiehuizen meer waar ze hun eerste projecten kunnen maken. Ze moeten allemaal terecht bij de grote gezelschappen, of als zelfstandige organisatie bij het overbelaste fonds aankloppen.
Je schrijft: “Nederland was nooit het land van enorm grote instellingen, maar juist van het bloeiende middenveld: het enorme aantal diverse kleine en middelgrote instellingen.”
Zo zit het niet helemaal. Tusen 1945 en 1969 (Actie Tomaat) was er wel degelijk sprake van alleen maar grote instellingen (op z’n Nederlands groot, dat wel) die alle subsidie kregen. Middengrote en kleinschalige instellingen kwamen pas na de Actie Tomaat op.
Citaat Actie Tomaat (via wikipedia): “Was voor de oorlog het toneel nog het domein geweest van commerciële gezelschappen zonder overheidssubsidie, na de oorlog ontstond het omgekeerde. De overheid wilde een rol spelen bij de opvoeding van de door de oorlog geschokte jeugd. Nederland moest in de jaren van wederopbouw een beschaafd land worden, en zich wapenen tegen de oppervlakkige massacultuur van de VS. Om die reden wilde de staat dat er goede toneelstukken te zien zouden zijn en dat iedere Nederlander in welke sociale klasse ook die stukken moest kunnen zien. De overheid ging toneelgezelschappen subsidie verlenen en verwierf daarmee het recht om zich te bemoeien met de keuze van het repertoire. Deze aanpak leverde niet het beoogde resultaat, met name ‘de gewone man’ ging juist niet naar het gesubsidieerde toneel. In de toneelwereld groeide de onvrede over het nieuwe systeem. Het werd bijna onmogelijk om nieuwe toneelgezelschappen op te richten omdat alle subsidie naar de bestaande gezelschappen ging. Daarnaast konden de bestaande gezelschappen zich weinig experimenten veroorloven omdat een verandering kon leiden tot korten of stoppen van de subsidie. Tussen 1965 en 1969 groeide het protest. Overal eisten studenten en werknemers inspraak en ook de toneelwereld eiste meer engagement in de repertoirekeuze.” Dit resulteerde in Actie Tomaat. Het lijkt er nu op dat Zijlstra – onbedoeld? – er op uit is dat de geschiedenis zich herhaalt. Het ‘waarom’ is raadselachtig. Vast staat dat dit gepaard gaat met een enorme kapitaalvernietiging, met ellende, wanhoop, werkeloosheid en ook met een grote reputatieschade voor Nederland in het kunstminnende buitenland.
Dank je Eliane voor je terechte nuancering. Ik heb het inderdaad over het tijdperk ná Tomaat, en het blijkt maar weer dat je als journalist enorm moet oppassen met woorden als ‘altijd’ en ‘nooit’. Toch een kleine verdediging: vóór Tomaat en ook voor de Oorlog is er in ieder geval in het theater een belangrijk verschil tussen Nederland en bv Duitsland of Frankijk: bij ons zijn de gezelschappen en schouwburgen nooit verenigd geweest in één organisatie en daardoor waren de culturele instellingen nooit enorm groot en ’too big to fail’.
Beste,
een kanttekening: laten we niet vallen voor de ideologie waarin deze en andere bezuinigingsmaatregelen van dit kabinet worden verpakt. Hier is geen sprake van een terugtredende overheid, zoals je schrijft. Hier is sprake van een rechtse markt-verliefde overheid die geldstromen verlegt, van de zwakke en kwetsbare sectoren van de samenleving naar bedrijfsleven en aanpalende domeinen.
Er bestaat niet zoiets als een rechtse terugtredende overheid. Zelfs Reagan in de VS, en Thatcher in de VK, lieten een grotere overheid na dan zij aantroffen. Wat rechts standaard doet is beweren dat de overheid terugtreedt, maar de belastingen gaan nooit omlaag. Er is sprake van een ingrijpende verlegging van geldstromen: het bedrijfsleven, hard geraakt door een grotendeels zelf veroorzaakte crisis, moet meer subsidie, en dat gaat er elders af.
Dit is ook duidelijk voor wie het hoofdstuk Architectuur leest in Zijlstra’s brief: het architectuurbeleid wordt de facto afgeschaft, de moeder van alle kunsten wordt uit het cultuurbeleid gekieperd, OCW wordt hier onderaannemer van EL&I, en architectuur wordt ingeschoven bij de “Creatieve Industrie”. Cultuur wordt kassa.
Vriendelijke groet,
George