De Vere: Repertoiretoneel in praktijk
Een vrijdag in december. Het westen van Nederland is krakend en bibberend tot stilstand gekomen. Bevriezingen, gladheid en sneeuw leiden tot een verkeersinfarct en in Groningen dicussieert een groep toneelspelers verhit over de komende avond. Ze zitten bij elkaar in de huiskamer van een eenvoudig, maar artistiek ingericht hostel. Twee van hen, Jorn Heijdenrijk van Discordia en Czeslaw de Wijs van ’t Barre Land, hebben gekookt, pasta met uitgebreide salades.
Onderwerp van discussie is: afgelasten of niet. Eén van de spelers van de voorstelling van vanavond is er nog niet. Sara de Bosschere moet uit Antwerpen komen, maar zit in een taxi vast tussen Rotterdam en Utrecht, inmiddels al zo’n drie uur. Lege batterijen bemoeilijken het telefoonverkeer. Als ze in Utrecht een trein kan nemen, is ze dan nog op tijd om te spelen? Wagen ze het daarop? Moeten ze misschien een uur later op? Kun je wel direct vanuit de trein zo het toneel op? Of kunnen ze misschien een andere voorstelling uit de kast trekken? Of moeten ze annuleren en de toeschouwers die gereserveerd hebben gaan bellen?
Begin jaren ’90 begon Discordia, samen met de Vlaamse groepen Stan en Dito’Dito, met De Vere: lange avonden waarin toneelspelers van verschillende gezelschappen korte stukjes speelden uit hun eigen repertoire. In steeds hetzelfde decor, een V van houten schotten, open van voren en heel smal van achter, met smalle openingen als coulissen, waardoor ook gemakkelijk gesouffleerd kon worden. In de loop van de tijd werd het aantal deelnemende groepen en acteurs uitgebreid en kwam het steeds vaker voor dat een speler ad hoc een rol overnam.
Met ingang van 2011 wordt het idee van De Vere nieuw leven ingeblazen, en uitgebreid. Dit seizoen spelen Discordia en ’t Barre Land met gasten iedere maand een paar maal een oude voorstelling opnieuw. Meestal alleen in Frascati 3 in Amsterdam, maar de eerste voorstelling kent een paar extra opvoeringen in het Grand Theatre in Groningen en in Kikker in Utrecht. Het is De Kersentuin, door Discordia gemaakt in 1997 en voor het laatst gespeeld in 2002. Inmiddels zijn in deze voorstellingen verschillende rollen overgenomen: Maarten Boeghorn en Ditha van der Linden verlieten Discordia en hun rollen werden overgenomen door Barre Landers Margijn Bosch en Vincent van den Berg. In deze 2010-versie spelen Ingejan Ligthart Schenk en Martijn Nieuwerf voor het eerst mee.
Ikzelf zag de voorstelling voor het eerst in 2000, op de Transformatorzolder in Amsterdam, tijdens het Discordia-festival Debut de Saison. Blote acteurs herinner ik me, die aan het begin van de voorstelling allemaal langzaam uit bad komen en zich aankleden. Een voorstelling die eindeloos lang begint; waarvan je wel kunt zeggen dat hij echt begonnen is als Jorn Heijdenrijk als de rijk geworden boer Lopachin de eerste tekst zegt, maar waarvan je ook weet dat dat eigenlijk maar een willekeurig punt is. En de kast, waaromheen de hele voorstelling dwarrelt, naar ik toen aannam van kersenhout gemaakt, die tegelijk meubel, huis, tuin en zwijgend personage is.
De voorstelling was toen extra wrang, omdat het verhaal over het teloor gaande landgoed samenviel met het negatieve subsidiebesluit over Discordia. Toen hij drie jaar eerder werd gemaakt, was hij al even extra wrang omdat Discordia hardhandig de Felix Meritis werd uitgewerkt, en nu is hij opnieuw extra wrang omdat de hele kunstsector door haar bewindslieden wordt afgeschilderd als veel te grote, niet vruchtdragende kersentuin, een reliek van voorbije tijden, de recepten vergeten.
Het is een huiselijke bedoening in het Groningse hostel. De avond ervoor speelde Discordia haar voorstelling Marionett. Een aantal Barre Land acteurs was al aanwezig, hielp mee met belichting en klussen. En waar Discordia gaat, is altijd ook een losse entourage van vrienden, gasten en fellow travelers. Deze vrijdag is het schaarse decor voor De Kersentuin uit de vrachtwagen gesjouwd, een extra rij lampen ingehangen (‘Discordia speelt de laatste jaren alleen met tegenlicht’, vertelt Czeslaw de Wijs, ‘Het enige dat ik extra heb gedaan voor De Kersentuin is twee rijen frontlicht opgehangen.’) en nagedacht over welke muziek ookalweer gebruikt werd tussen de bedrijven.
De discussie over annuleren heeft zo z’n rituele kanten. Sommige spelers willen nu eenmaal koste wat kost op en bedenken de wildste plannen om de voorstelling toch door te laten gaan. Maar de conclusie is onontkoombaar: de voorstelling wordt afgeblazen. Het gezelschap breekt op. Een aantal spelers loopt naar het Grand Theatre om publiek te gaan bellen, een paar blijven achter om op te ruimen en de afwasmachine te vullen. In het theater gaan de spelers samen met de kassamedewerker bellend de reserveringslijst af. Aanlopende bezoekers worden naar morgen verwezen. Na een kort drankje op de trap naast de kassa verdwijnen de spelers richting bioscoop, concert en café. ’s Avonds laat ontmoet men elkaar weer, ook Sara de Bosschere is inmiddels aangekomen en verhaalt over haar helse tocht.
De voorstelling de volgende avond gaat wel door, de zaal is zo vol dat op de zelf meegebrachte tribune een extra rij moest worden aangebracht. De kast is nog dezelfde. In het stuk wordt een honderd jaar oude kast bezongen door Gajev, de broer van de lichtzinnige eigenares van het landgoed Ljoebow Andrejevna. Bij Discordia is het een manshoog, Japans meubel, met vele laatjes en deurtjes, met bakstenen onder de vier poten,. Alle personages bewegen continu rondom de kast, een eindeloze dans van naar binnen gekeerde melancholie. Alleen Matthias de Koning als de bejaarde huisbediende Firs staat steeds op dezelfde plek, rechts naast de kast, vastgeklonken aan een geschiedenis die de zijne niet is.
Wat me nu het meest opvalt in de enscenering is het chaotische tekstverloop. Niemand van de personages luistert naar elkaar, geen zin lijkt aan te sluiten op de vorige. Het is grillig en brokkelig toneel. Iedereen zit vast in z’n eigen onvermogen. Ljoebov die haar financiële situatie niet onder ogen kan zien; Lopachin die uiteindelijk wel het landgoed koopt maar zijn liefde voor Ljoebov niet kan uiten; pleegdochter Warja die zich überhaupt geen toekomst kan voorstellen. Het is treurig en tegelijk grappig en hoewel de details van het verhaal niet altijd even goed te volgen zijn, hoor je keer op keer zinnetjes die adembenemend raak en pijnlijk zijn.
Een paar weken na de Groningse voorstelling spreek ik Annette Kouwenhoven en Ingejan Ligthart Schenk in Amsterdam. Ze zijn nog erg gepreoccupeerd met De Kersentuin, die ze nog drie dagen zullen spelen in Frascati. Kouwenhoven: ‘Het duurt een paar dagen voordat je op de vloer voor elkaar diezelfde grilligheid van de personages bereikt. Dat die niet op elkaar aansluitende teksten op sommige momenten als zweepslagen gaan werken waar iedereen in meegaat. Zo wordt het naturalisme in het stuk iedere keer onderuitgeschopt, het is grillig, en daardoor wordt het natuurlijk ook veel realistischer. Maar voor het publiek is het wel moeilijker, ze moeten harder werken.’
De vraag is natuurlijk hoe je na zoveel jaar een voorstelling weer oppakt, zeker met de geëmancipeerde speelstijl en eigenzinnige ensceneringsopvattingen van Discordia en ’t Barre Land. Maar zo’n gesprek gaat niet over vorm, maar direct over inhoud en de manier waarop hij gemaakt is. Kouwenhoven vertelt over de tuin van haar huis aan de Keizersgracht waar de voorstelling gemaakt is: ‘We hebben toen aan de hand van verschillende vertalingen in het Nederlands en Duits al die laagjes van het stuk eraf gebikt om te kijken wat eronder ligt. We zien de voorstelling als een koor van stemmen die in dit huis altijd klinken, en zullen blijven klinken, ookal zijn de muren van het huis er niet meer. Het is een stuk over dromen en verlangens en dan af en toe die steen die je naar beneden trekt. Er zitten een paar zinnen in die even de diepe, angstaanjagende onderkant laten zien.’
‘Toen we het voor het eerst in de zaal van Felix Meritis speelden merkten dat we niet meer konden bewegen, zo gewend waren we aan die tuin. We hebben twee weken nodig gehad om het opnieuw vloeiend te krijgen. Maar omdat we al dat werk toen al gedaan hebben, kun je daar bij het hernemen steeds op terugvallen. Nu hebben we vooral zin om het te spelen.’
Ligthart Schenk speelde in Groningen voor het eerst mee, als de naïeve dochter Anja: ‘Ik werk met het script van Maarten Boeghorn die de rol oorspronkelijk speelde, daar staat zoveel in: toonkwesties, zinsveranderingen, mis-en-scène. Je kan heel goed zien hoe er aan zo’n voorstelling geschaafd is. En uit dat inhoudelijke werk komt de vorm van de voorstelling voort: je slaat piketpaaltjes waarbinnen de voorstelling zich afspeelt. Bij De Kersentuin bijvoorbeeld ligt het tempo per scène vast. Het gaat om timing: je moet in deze voorstelling óf ruim van te voren op komen, of net te laat. En er zijn veel dialogen tussen twee mensen. Dat wordt al snel realistisch, dus staat er iemand extra op de punt rechts voor, of maakt iemand een valse afgang rechtsachter.’
Kouwenhoven: ‘Het is ook een reconstructie van de wetmatigheden op de vloer. Je haalt de vorm terug, maar de vorm haalt jou ook weer terug naar de eerdere momenten dat je het gespeeld hebt. Er zit een hele sterke muzikaliteit in de tekst. Het geheugen daarin is ijzersterk. Zo’n voorstelling heeft z’n eigen wetmatigheden, je kunt dat niet ongestraft naar je hand zetten. In de repetities voor het hernemen raakten we steeds verstrikt. Het is als het huis waar je weer intrekt. Hele brokken komen weer omhoog. Maar je moet wel zorgen dat het nooit meer hetzelfde wordt, je moet ook zoeken naar wat nieuw is.’
Ligthart Schenk relateert de ervaring over het hernemen van voorstellingen aan de tweede versie van Tasso die ’t Barre Land een paar jaar geleden maakte: ‘Bij het hernemen merkten we dat zo’n voorstelling een sterke interne logica heeft, en dat wordt beter als je het opnieuw opneemt, het wordt een ruimere trui, waarin je vrijer kunt bewegen. Maar die wetmatigheden zijn inderdaad sterk: voor de tweede Tasse hebben we een nieuwe vertaling gemaakt en tijdens de eerste voorstelling hoorden we elkaar allemaal zinnen uit de oude versie gebruiken. Gedurende de speeltijd trok hij sterk naar de oude versie toe.’
Een paar dagen later in Frascati is de voorstelling weer heel anders: minder hard, en minder grappig, iedereen is eigenlijk heel lief voor elkaar. Maarten Boeghorn is komen kijken en na afloop bekijkt hij samen met Ligthart Schenk zijn oude script. Het staat vol met aantekeningen in potlood: vooral eindeloze variaties op de meest eenvoudige zinnen. ‘Ik was in de twintig toen we het maakten’ zegt Boeghorn, ‘Ik heb het idee dat ik de voorstelling nu pas echt begrijp. Deels omdat ik het nu voor het eerst kan bekijken, maar ook omdat ik toen zo met die ene rol bezig was.’
Het lijkt te kloppen met wat Kouwenhoven eerder zei: ‘Het wordt alleen maar complexer, er komen steeds maar lagen bij. Je blijft een voorstelling doorlopend onderzoeken.’ Ligthart Schenk: ‘Je merkt bij programmeurs, critici en publiek dat er ruimte is voor repertoire. Er is behoefte aan. Misschien dragen door de dreigende bezuinigingen daaraan bij: laten we even kijken wat we nu eigenlijk hebben, wat we nu dreigen weg te gooien. Repertoire is ons kapitaal. En door het tespelen houd je tegen het licht wat je toen gemaakt hebt, en daardoor verandert het weer.’
Komende voorstellingen:
De Vere #4: Langs de grote weg van Tsjechov: 29 en 30/3 in Frascati
De Vere #5: Theatermacher 19 en 20/4 in Frascati