Theaterkritiek in de dagbladen: de stand van zaken
(Voor de TM van mei. De grafieken van Hans Bos zijn natuurlijk veel mooier!)
Het gaat slecht met de kunstkritiek. Het is platitude geworden, maar de feiten onderbouwen het. Nieuwe cijfers laten zien: in acht jaar tijd nam het aantal recensies in de dagbladen met dertig procent af. En de trend lijkt onomkeerbaar.
In maart 2002 publiceerde TM een artikel over de ‘Theaterkritiek in de verdrukking’. Richard Stuivenberg telde recensies in de landelijke dagbladen en concludeerde een sterke afname. In de door hem getelde kranten waren in de maand november van 2001 dertig procent minder recensies te zien dan in dezelfde maand in 1991. Maar in de jaren daarna zal het zelfs de niet ingevoerde kunstpaginalezer zijn opgevallen dat de negatieve tendens niet gekeerd is. Tijd voor een nieuwe stand van zaken.
Stuivenberg nam een steekproef: in november 1991 en in november 2001 telde hij alle recensies in de dagbladen Volkskrant, NRC, Parool, Trouw en AD. Het dóórzetten van die steekproef leidt echter tot problemen (waarover later meer) en dus wendden we ons tot een bron die álle dagbladrecensies over de podiumkunsten (uitgezonderd muziek) over het hele jaar bijhoudt: de database van het TIN.
Over de periode 2001-2009 laten de TIN cijfers laten een duidelijke afname zien van het aantal recensies van 1677 tot 1187. In acht jaar dus opnieuw een afname van dertig procent. Uit de cijfers valt verder af te leiden dat de Volkskrant de meeste recensies plaatst, in 2009 329. Als enige krant publiceert de Volkskrant gemiddeld meer dan één podiumkunstrecensie per dag. NRC, in 2001 nog een goede tweede, is op verre achterstand geraakt met 252 recensies in 2009. Over de achtjarige periode is de afname bij het AD het grootst: in 2009 plaatste de krant bijna 70 procent minder recensies dan in 2001. De numerieke afname was het grootst bij het Parool: van 284 naar 168 per jaar.
De overall afname lijkt redelijk gelijkmatig te verlopen, maar als je naar individuele kranten kijkt is de ontwikkeling minder evenwichtig. Vooral De Volkskrant heeft een opvallende curve: in 2007 was het aantal recensies zelfs hoger dan in 2001. Het Parool had in 2008 een dieptepunt met 141 recensies, maar een jaar later was het aantal hoger.
Het zijn grote aantallen over langere tijd die de neerwaartse trend zichtbaar maken. De snapshot-aanpak van Stuivenberg blijkt slechts beperkt bruikbaar als we hem doortrekken naar 2009. In november 2009 herhaalde ik het onderzoek van Stuivenberg en telde alle recensies in de landelijke dagbladen. Hoewel dat interessante gegevens opleverde, is enig voorbehoud op z’n plaats.
Zo nam Stuivenberg om onduidelijke redenen de Telegraaf niet mee in zijn onderzoek, terwijl het aantal recensies in die krant vergelijkbaar is met Het Parool en Trouw. Daarnaast gebruikte hij een afdeling ‘overige genres’, waarin hij recensies over mime, jeugdtheater en musical op een hoop veegde met architectuur en fotografie. Begrijpelijk misschien, maar voor een onderzoek naar podiumkunstrecensies wel onhandig.
Belangrijker echter –en dat kon Stuivenberg niet weten- is het probleem dat de maand november niet representatief blijkt voor het hele jaar. Als we Stuivenbergs methode volgen, en recensies tellen in de maand november 2009 zien we een stijging ten opzichte van 2001. In totaal telde Stuivenberg 303 recensies (in de genres theater, dans, opera en cabaret) in november 1991, 237 in november 2001, en ik kom tot 268 in november 2009. Pas uit de jaarcijfers van het TIN blijkt dat de getallen over november een incompleet beeld geven.
Misschien zetten de kranten tegenwoordig sterker in op de maanden dat er veel premières zijn; misschien werd de score in november 2001 wel gedrukt door de nasleep van 9/11 of de inval in Afghanistan.
Ondanks de problemen zijn er wel degelijk conclusies te trekken uit de cijfers van Stuivenberg. Over de verdeling van genres bijvoorbeeld. In november 1991 is duidelijk dat dans een veel belangrijkere positie heeft dan achttien jaar later. Bij dit genre is over deze periode de sterkste teruggang te zien. De groei aan cabaretrecensies heeft niet doorgezet en is gestabiliseerd of zelfs afgenomen. Theater is op het gebied van de podiumkunsten nu het dominante genre in de krant.
Daarnaast kunnen we conclusies trekken over het aantal recensies ten opzichte van het aantal voorstellingen. In november werden totaal 81 voorstellingen gerecenseerd. De première-agenda van de Kring voor Nederlandse Theatercritici telt 90 premières. Deze cijfers kunnen echter niet zonder meer naast elkaar gelegd worden. Een aantal recensies gaat bijvoorbeeld over festivals (m.n. het Holland Dance Festival, waaraan elf recensies gewijd zijn, waarvan drie in de Volkskrant), en bespreken dan in één artikel vaak meerdere voorstellingen. Aan de andere kant staan er soms recensies in de krant van voorstellingen die eerder in première gingen, zoals Het Parool, dat vaak recensies pas plaatst als de voorstelling naar Amsterdam komt. Toch lijkt het erop dat de gezamenlijke kranten het aanbod redelijk kunnen bijhouden.
Het is echter wel opmerkelijk dat 36 voorstellingen -dus bijna de helft- slechts in één krant wordt besproken. 14 voorstellingen moeten het doen met twee recensies, 15 voorstellingen krijgen er drie. Meest besproken voorstellingen zijn de musical Chicago en Ja zuster, nee zuster en De Kersentuin van Het Nationale Toneel met ieder zes recensies. Het Parool lijkt de meest eigenzinnige keus te maken uit het aanbod. Gemiddeld worden de door die krant besproken voorstellingen het minst door andere kranten bezocht.
Wat alle onderzoeken ons echter niet kunnen vertellen is de ontwikkeling van de lengte van de recensies. Alle recensenten kunnen getuigen van de steeds klinkende roep van redacteuren om kortere stukken, maar hoeveel korter de gemiddelde recensie is geworden in de afgelopen 18 jaar is niet te achterhalen. Wel kan iets gezegd worden over het aantal foto’s: in 1991 telde volgens Stuivenberg 40 procent van de theaterrecensies een foto; in 2001 was dat nog maar 19 procent, in 2009 was het 43 procent.
Het krantenlandschap is de afgelopen jaren veranderd, en niet alle ontwikkelingen waren negatief. De NRC.next werd opgezet als ‘jongerenkrant’ naast NRC Handelsblad en kreeg een behoorlijk cultureel profiel. Veel van de artikelen over de kunsten zijn bewerkte versies uit de ‘grote’ krant, maar bereiken zo wel een nieuwe doelgroep. Bovendien kwamen er ook nog eens drie gratis, veelgelezen kranten bij. Qua kunst hebben die niet veel te bieden, maar de Metro blijkt het musical-aanbod op de voet te volgen – met erg kleine recensies weliswaar, maar toch.
Maar dit staat niet in verhouding tot de grotere ontwikkelingen. De instortende advertentiemarkt en de teruglopende oplagecijfers waren in 2001 al zichtbaar, maar van webloggen, ‘sociale media’ of GeenStijl hadden we nog niet gehoord. Toch is juist internet tot nu toe z’n belofte als redding van de kunstkritiek niet nagekomen. Websites kunnen nog steeds niet een geloofwaardig alternatief bieden voor het structureel, onafhankelijk en kritisch bijhouden van het theateraanbod.
Daar lijkt nu met een aantal professionele web-initiatieven verandering in te gaan komen. Toch is daar is enige reserve op z’n plaats, juist vanwege het teruglopende aantal lezers. Het theaterveld –en vooral de cultuurjournalisten zelf- is erg gefixeerd op aantallen recensies en centimeters ruimte in de krant, maar bij de krimpende oplages staan we minder vaak stil. Als de kranten de helft van hun lezers verliezen maar het aantal recensies verdubbelt, zouden makers en critici toch al snel staan juichen. Daarom is enige reserve ten opzichte van alle online kritiekondernemingen gerechtvaardigd: reflectie op de kunst wordt ermee uit de brede, algemene nieuwsmedia getrokken en ondergebracht op plekken waar alleen mensen komen die toch al liefhebber zijn. Recensies hebben echter niet alleen ruimte nodig, maar ook lezers.