Gisteravond werden in de Stadschouwburg de Louis d’Or en andere toneelprijzen uitgereikt. Parool-toneelrecensent Simon van den Berg zat drie jaar lang in de jury en neemt nu afscheid. Maar niet zonder zijn de prijzen achter te laten met enkele suggesties voor de toekomst.
Verwacht van mij geen omzien in wrok. De juryleden voor de toneelprijzen (die worden uitgereikt door de VSCD, de vereniging van schouwburgdirecteuren) doen hun werk integer, gedisciplineerd en met onuitputtelijk enthousiasme. Dat heb ik de afgelopen drie jaar uitgebreid kunnen controleren. Waar echter wel wat aan moet veranderen, is aan de prijzen die ze uitreiken.
Zo bestaan er nog steeds twee prijzen voor bijrollen: de Colombina voor vrouwen en de Arlecchino voor mannen. Maar in Nederland hebben we eigenlijk geen duidelijk onderscheid tussen sterren en karakteracteurs. Het onderscheid tussen hoofd- en bijrol werd binnen de jury soms fel bediscussieerd.
Mijn voorstel is dan ook om de Colombina en Arlecchino gewoon af te schaffen. Een goede rol is een goede rol en een uitzonderlijke rol komt in aanmerking voor een Theo of Louis d’Or. Deze opruiming geeft ruimte voor twee prijzen die nu te node gemist worden. Allereerst moet er een ensemble-prijs in het leven worden roepen, zodat de jury voorstellingen waarin de hele cast excelleert kan belonen.
Hoe zeer Chris Nietvelt haar Theo d’Or voor Romeinse Tragedies ook verdient, het was een moeilijke beslissing om één van de acteurs in deze voorstelling eruit te lichten. Vorig seizoen keken we met veel bewondering naar de drie spelers van de voorstelling Narziss en Goldmund, maar vonden we geen mogelijkheid om die groepsprestatie te belonen.
Daarnaast wil ik pleiten voor een ‘ontwikkelingsprijs’: een onderscheiding voor de acteur of actrice die het afgelopen jaar het meest heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de toneelspeelkunst. Acteren is een tijdgebonden iets, en wat nu mooi of natuurlijk is, is over veertig jaar belachelijk ouderwets en geaffecteerd. Zo zou je Gillis Biesheuvel kunnen belonen voor zijn hallucinante bijna-monoloog Bazel, Margijn Bosch voor haar aftastende spel in Lt. Gustl-Mej. Else, of de bijna abstract acterende Joep van der Geest. Spelers die al het andere theater ineens ouderwets maken.
Maar het grootste probleem is en blijft de Prosceniumprijs. De VSCD omschrijft hem als “voor de persoon, instantie of groep, die een wezenlijke bijdrage geleverd heeft aan het toneel.” Dat is vaag -dat is ook te zien aan de lijst met winnaars- en binnen de jury keer op keer een struikelblok.
Want is het nu een prijs om verschillende disciplines achter de schermen in het zonnetje te zetten? Dat zou je kunnen denken door winnaars als muzikant Harry de Wit, dramaturg Tom Blokdijk of het Bellevue Lunchtheater. Dat is niet onaardig, maar maakt een prijs ook willekeurig (“welke discipline is dit jaar aan de beurt?”). Andere jaren had de jury een andere opvatting en werd de prijs gegeven aan makers van de beste voorstelling van het seizoen, of aan regisseurs met een bijzondere staat van dienst. Dat gezwabber devalueert de in potentie belangrijkste theaterprijs van Nederland
De Prosceniumprijs zou moeten zijn voor theatermakers op de toppen van hun kunnen, die in het voorbije seizoen een proeve van hun bijzondere vermogens hebben getoond. Mensen als Ivo van Hove of Jan Versweyveld bijvoorbeeld, toneelschrijver Rob de Graaf, of –iets langer geleden- de makers van de Proust Cyclus bij het Ro Theater of ZT Hollandia. Zo bouwt de VSCD aan een lijst met ijkpunten voor het theater, die naast de publieksprijswinnaars kan staan als jurykeuze.
Daarnaast moet er dan nog een prijs komen voor de beste vormgeving (decor, licht, kostuums), maar dat is weer een heel ander verhaal.