Reportage: ‘Broeders’ van Jetse Batelaan op de Wiener Festwochen
De Schwartzenbergplatz in Wenen is een druk verkeersplein, omringd door statige neo-renaissance gebouwen die zo kenmerkend zijn voor de Oostenrijkse hoofdstad. Auto’s, bussen, trams en een paar fietsers rijden haastig voorbij. Op het plein staat een grotesk Russisch monument voor de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog. Voor het monument spuit een hoge fontein, volgens boze tongen zo gepositioneerd om het zicht op het monument te blokkeren. En daar weer voor staat een vierkante omheining van houten schotten, die niet helemaal in de omgeving lijkt te passen.
’s Avonds zitten er binnen de schotten mensen aan tafels. Hun hand wordt vastgehouden door witgeklede verplegers. Ze hebben geen idee dat die verplegers er zijn, maar zodra hun hand wordt losgelaten zakken ze als levenloze poppen in elkaar. Ze praten niet, behalve in woedende of verdrietige uitbarstingen. Als die te heftig worden ze door de verplegers op een brancard gezet en door de deur naar buiten gedragen. Kort erna komen ze weer binnen; de ‘patiënten’ in verplegerswit, de verplegers ineens in ‘normale’ kleren.
De omheining is het decor van de voorstelling Broeders van regisseur Jetse Batelaan, die hier staat op uitnodiging van de Wiener Festwochen. De Festwochen is samen met Salzburger Festspiele het meest prestigieuze theaterfestival van Europa. Qua omvang (44 voorstellingen in vijf weken met ongeveer 50.000 bezoekers) is het grofweg te vergelijken met het Holland Festival, maar de hoeveelheid subsidie is in Wenen met 10 miljoen euro zo’n drie keer hoger dan in Amsterdam.
Bovendien wordt de Wiener Festwochen hartstochtelijk gedragen door de Weners. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de gala-opening van het festival waarin alle makers op het stadhuis worden uitgenodigd voor een diner, terwijl op het plein voor de deur op een openluchtpodium drukbezochte gratis muziekoptredens zijn. Of uit de traditie dat Weners elkaar voor Kerstmis Festwochen-kaartjes cadeau geven. Of uit het enthousiasme waarmee het gemeentelijke energiebedrijf meewerkt aan Broeders.
“Binnen de omheining staat een enorme lantarenpaal”, vertelt Batelaan daags na de ‘Duitstalige première’ in een van Wenen’s prachtige cafés. “Die wilden we graag tijdens de voorstelling uit doen. In Nederland zijn dat soort dingen altijd lastig, maar hier was het geen enkel probleem. En nu zitten er iedere avond een paar mannen in een busje bij een electriciteitskastje honderd meter verderop op het juiste moment de zekeringen eruit te halen. Dat is wel kicken, ja.” Ook de fontein is onder Batelaans hand aangepast: “In de voorbereiding kwamen ze vragen wat “Herr Direktor” met de fontein wilde. Normaal is die met spuuglelijke kleuren verlicht, maar dat is nu gewoon wit geworden.”
De Festwochen hebben dit jaar opvallend veel Nederlandse voorstellingen geprogrammeerd. Naast Broeders zijn later ook de installatievoorstelling Uw koninkrijk kome van Dries Verhoeven en spectaculaire Shakespeare-marathon Romeinse Tragedies van Toneelgroep Amsterdam te zien. Broeders is in veel opzichten een vreemde eend in de bijt. Het is beeldend theater zonder taal, op locatie in de open lucht, met een fysieke speelstijl, op een festival dat toch vooral modern maar gedegen repertoire-toneel in grote zalen toont.
Anja Dirks is de programmeur die zich voor het festival bezig houdt met jonge theatermakers. Zij koos Broeders na het zien van de voorstelling in Dordrecht. “Ik hoorde al een tijdje over een interessante nieuwe regisseur uit Nederland, en toen bleek dat ik hem al eens had ontmoet in mijn vorige baan als programmeur van een kleine zaal in Zürich. Daar had ik Bambie 9 uitgenodigd, dat Jetse heeft geregisseerd. Ik ben erg onder de indruk van lokatietheater uit Nederland. Dat fysieke theater zonder tekst, zoals van Bambie, Jetse of Lotte van den Berg bestaat niet in Duitsland.”
Naast Broeders haalde ze ook voorstellingen uit Estland, Frankrijk en Italië naar Wenen. “Het zijn allemaal makers van rond de dertig. Ze spelen geen repertoire en gebruiken geen multimedia, maar ze proberen de basisingrediënten van het theater op nieuwe manieren te gebruiken. En ik vind het opvallend dat ze allemaal op een bepaalde manier geïnteresseerd zijn in menselijk falen, in dingen die niet lukken.”
Batelaan kende de Festwochen wel, maar had reserve toen Dirks hem benaderde: “De ervaring leert toch dat veel mensen iets van je willen, maar dat er maar weinig echt doorgaat”. Hoewel het even wennen is om als ‘Herr Direktor’ met alle egards als groot kunstenaar behandeld te worden, blijft Batelaan er behoorlijk nuchter onder. “Er zijn wel momenten dat je beseft dat je nu in de Europese league zit. Als je bijvoorbeeld met Ariane Mnouchkine de ontbijzaal van je hotel binnenloopt, of samen met Luk Perceval een voorgesprek moet doen. Maar ik vind het vooral belangrijk om te zoeken naar het juiste publiek; niet alleen de ‘schouwburgmensen’. We delen nu na afloop gratis drank uit. Dat helpt, de jongeren blijven en gaan praten met de acteurs.”
Vooral in praktische zaken blijkt de maat van het festival handig. “Alles is belachelijk goed geregeld. Er staan veertien produktiemedewerkers rondom mijn voorstelling.” Maar het heeft ook nadelen. Batelaan maakte Broeders twee jaar geleden voor Oerol, en daar was het voor het publiek een onverwacht serieuze voorstelling tussen het gezellige vermaak. In Wenen werkt de voorstelling anders en staat hij tegenover met zware kost van Perceval en Frank Castorf. Batelaan ziet dat wel als een probleem: “De voorstelling staat hier op een voetstuk en dat komt hem niet ten goede. Je merkt dat het publiek het graag goed wíl vinden, maar ze krijgen geen grip op wat ze ermee moeten. Ik krijg soms het gevoel dat ze het kinderachtig vinden.” Dirks is het daar niet mee eens: “Het is de grote kwaliteit van de voorstelling dat het dat allebei kan: veel mensen kunnen erom lachen, maar anderen vinden het diep tragisch.”
De kritieken zijn (zoals vrijwel altijd in Oostenrijk) wisselend. De conservatieve Wiener Zeitung vindt inderdaad dat de voorstelling de hoge verwachtingen uit het programmaboekje niet waarmaakt, maar roemt de “technisch perfecte” acteurs met hun “precieze lichaamstaal”. Der Standard en Die Presse zijn positief: “Bevrijdend theater in de open lucht”, kopt de laatste. Festivaldirecteur en theaterbobo Stephanie Carp vond het juist interessant vanwege het calvinisme in de esthetiek en in het omgaan met emoties.
Batelaan is enthousiast over de nieuwe locatie voor zijn voorstelling: “Hij heeft nu midden in de natuur gestaan, en in een buitenwijk, maar zo midden in de stad is helemaal nieuw. Het is wel zwaar voor de acteurs, de constante ruis van auto’s en trams is behoorlijk luid, het is moeilijk om daaroverheen te spelen. Maar het is een voorstelling over eenzaamheid en afhankelijkheid en dat klopt beter in de stad. Wat ook mooi is, is dat het hout krimpt door de hitte. Daardoor worden de kieren tussen de planken groter en heb je meer effect van de lichten van langsrijdende auto’s. Maar in principe kan hij vrijwel overal staan. Het is mijn droom om Broeders nog eens te spelen op het parkeerterrein van een Hypermarché of een Ikea of zo’n soort megawinkel. Maar het is bijna niet mogelijk om voorbij de commerciële belangen van zo’n partij te komen.”
Na afloop van de speelperiode blijft Batelaan nog een paar dagen om workshops te geven voor acteurs die meer willen weten van de blijkbaar typisch Nederlandse, lichamelijke speelstijl. Op 1 juni komt hij nog een keer terug om, samen met onder anderen Johan Simons deel te nemen aan een debatmiddag over subsidiesystemen onder de titel “Kan Holland ons helpen?”
Anja Dirks verwacht veel van het onderwerp: “Dat er veel Nederlandse voorstellingen zouden komen is niet van tevoren bedacht. Maar toen de programmering rond was, was dit een logisch discussieonderwerp. Oostenrijkers en Duitsers hebben een heel romantisch idee over het Nederlandse theaterbestel. Bij ons heb je starre en conservatieve huizen, bij jullie een enorme hoeveelheid flexibele, kleine groepen. Het is daarom wel grappig om te merken dat in Nederland nu juist het bestel hervormd wordt naar het Duitse voorbeeld.”
Batelaan zelf merkt dat mensen verbaasd zijn als ze horen dat hij en zijn groep spelers niet een vast theatergezelschap zijn. Maar dat gaat veranderen. Volgend jaar wordt hij vaste regisseur bij het Ro Theater, en een aantal van zijn acteurs gaan mee, ter aanvulling van het ensemble dat daar al is. “Ik ben dus een voorbeeld van de verandering van het Nederlandse bestel. Ik geloof dat instituten zich wel aan mij kunnen en willen aanpassen, maar het probleem is het ensemble. Nederland heeft bijzondere scholen, en de diversiteit aan soorten acteurs en vormen van acteren is heel groot. Je moet specifieke acteurs zoeken bij jouw theateropvattingen. Daarom heb ik voor het Ro gekozen. Ik geloof dat ik daar als regisseur zo radicaal mogelijk mezelf kan zijn.”
Dan rijdt Batelaan weg, om even een rondje te doen op zijn racefiets. “Ik vermoed dat er in Wenen een geheime oorlog woedt tussen automobilisten en fietsers. Ik ben al een paar keer bijna aangereden, en ik werd natgespoten door een auto die zijn ruitensproeiers zo had afgesteld dat hij passerende fietsers kan raken. En een kleine linkse partij heeft als logo Karl Marx op een fiets. Dat zegt toch wel wat.”