Recensie: ‘Mightysociety4’ van Eric de Vroedt

Lang, lang geleden, vóórdat een warme herfst en Al Gore de klimaatverandering bovenaan de agenda zetten, zo ongeveer vorige zomer was globalisering hét modieuze discussietopic bij uitstek. Dikke boeken over de pro’s en contra’s van het verschijnsel werden vaak genoemd en geciteerd, maar weinig gelezen. Mocht u echter nog The world is flat van Thomas Friedman of Het Kristalpaleis van Peter Sloterdijk ongelezen op uw nachtkastje hebben liggen, wanhoop dan niet, maar ga naar Mightysociety4.

Mightysociety is een enorm project van theatermaker Eric de Vroedt, die in een reeks van tien voorstellingen actuele thema’s expliciet het theater in wil brengen. Eerdere delen gingen over populisme en terrorisme. Globalisering is een logisch vervolg.

In een onnavolgbare cocktail van citaten, vormingstheater, politieke en economische theorieën ontvouwt zich een plot die leentjebuur speelt bij Wankel Evenwicht, Hamlet en de film Funny Games van Michel Haneke, waarin de machtigen en de machtelozen van rol wisselen. De machtigen zijn Europarlementariër Henriëtte (Els Ingeborg Smits) en haar wereldwijd topondernemende vriend Raymond (Hein van der Heijden) die om de winstmaximalisatie te optimaliseren zijn bedrijf grotendeels outsourcet naar China.

De machtelozen zijn Dick (Bram Coopmans) en Sharon (Carola Arons) die werkloos of overspannen zijn geraakt juist door de economische ideologie van Raymond en die in een door Henriëtte’s idealistische zoon opgezette confrontatie verhaal komen halen. Maar zij kunnen niet op tegen de in dubieuze zaakjes handelende, door Hein van der Heijden razendsnel schakelend neergezette geldwolf en zijn verleidelijk perverse wereldbeeld.

De tekst is een overweldigende woordenstroom van soundbites en scherpe opmerkingen, met vaart en bravoure gespeeld door alle acteurs, maar in de vormgeving zoekt De Vroedt subtiele contrasten: westerse design-meubels en oosterse video-apparatuur; westerse pianoklanken en Chinese violen; westerse sigaretten en oosterse wok-bakjes. De zoon zoomt de altijd aanwezige camera steeds in op het slachtoffer, om zo nadrukkelijk de afstand tussen de personages te tonen. In de nieuwe wereld is geen plaats voor loyaliteit, iedereen gaat alleen voor zichzelf. Iedereen zich moet afvragen wat zijn of haar toegevoegde waarde aan het productieproces is.

De Vroedt toont zich meer dan in eerdere voorstellingen uit de serie een postmoderne moralist. We hebben ons menselijkheid uit handen gegeven aan een onmenselijk kapitalistisch systeem, lijkt hij te zeggen. We streven naar rijkdom, maar maken het onszelf onmogelijk om gelukkig te worden. Het is jammer dat De Vroedt aan het eind met een merkwaardige plot-truc de angel uit zijn betoog haalt. Hij lijkt niet dieper te durven snijden en het publiek werkelijk medeschuldig te maken.

Mightysociety4 van Eric de Vroedt. Gezien 27/3 in Utrecht. Te zien in Amsterdam (Frascati) 15 t/m 23/5, tournee t/m 25/5. Meer info op www.mightysociety.nl

Boekrecensie: ‘De toneelschrijver als theatermaker’ van Daniela Moosmann

boekrecensies,Theatermaker — simber op 21 maart 2007 om 02:52 uur
tags: ,

Gelezen: De toneelschrijver als theatermaker van Daniela Moosmann. Uitgave van Lectoraat Theatrale Maakprocessen van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht i.s.m. ITFB

Het is een moeizame situatie: in Nederland zijn praktijkonderwijs en wetenschap nog steeds opgesloten in hun eigen reservaat van respectievelijk HBO en universiteit. Eén van de relatief nieuwe initiatieven om de uitwisseling tussen theorie en praktijk te verbeteren is de instelling van zogenaamde lectoraten, onderzoeksgroepen die de wisselwerking tussen onderwijs, onderzoek en praktijk moeten bevorderen. Alle toneelscholen hebben inmiddels één of meerdere lectoren, ieder met een eigen specialisatie.

Vanuit het Lectoraat Theatrale Maakprocessen van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht komt nu een eerste uitgave, waarin voormalig danseres en tegenwoordig dramaturgie-docente Daniela Moosmann poogt om het proces van toneelschrijven theoretisch in kaart te brengen, met als doel dat theatermakers het direct praktisch kunnen gebruiken. Dat is een nogal schizofrene aanpak en die wreekt zich in de loop van het boekje. Moosmann’s methode is het interviewen van toneelschrijvers -o.a. Gerardjan Rijnders, Adelheid Roosen, Rob de Graaf en Oscar van Woensel- die een (volgens haar) nieuwe manier van werken hebben.

Ze beschrijft in haar inleiding twee paralelle ontwikkelingen in de toneelschrijfkunst sinds de jaren zestig. Ten eerste de opkomst van het postdramatische theater, waarin er niet langer het dramatische conflict tussen personages of een conflict tussen de mens en zijn noodlot centraal staat, maar waarin de verschillende theatrale middelen en disciplines meer nevengeschikt zijn en de tekst zijn autonomie verliest. Zij koppelt daaraan tweede ontwikkeling, de verandering in de praktijk van toneelschrijvers, die “niet meer louter achter de computer of achter hun bureau schrijven”, maar “op of aan de rand van de theatervloer” hun teksten ontwikkelen. Op die eerste ontwikkeling is weinig af te dingen, die is uitgebreid beschreven, het meest invloedrijk door de Duitse theaterwetenschapper Hans-Thies Lehmann in zijn boek Postdramatisches Theater.

Maar dat tweede is natuurlijk onzin. Sophocles, Shakespeare, Molière, Ibsen zijn slechts enkele van de meer bekende toneelschrijvers die tevens als regisseur, producent of acteur werkten en hun stukken schreven met diepgaande praktische kennis van hoe toneel werkt. We weten vaak frustrerend weinig over het ontstaan van hun teksten en voorstellingen, maar het idee dat zij op hun respectievelijke zolderkamertjes hebben zitten zweten om hun autonome gedachten op papier te zetten in de vorm van een toneelstuk lijkt me nogal naïef. Dit storende gebrek aan historisch besef verhult echter een groter probleem: want als de toneeltekst binnen de theatervoorstelling haar autonomie heeft verloren en teksten ‘op de vloer’ ontstaan, waarom onderzoek je dan louter het schrijfproces van de auteur en niet het onstaansproces van de voorstelling als geheel?

Een van de aanleidingen van dit onderzoekje is de veranderende status van het toneelstuk, maar het betoog blijft zelf hangen binnen het paradigma van de autonome tekst. Wat overblijft zijn zeven interessante inkijkjes in het werkproces van verschillende theatermakers, waarbij behoorlijk diep wordt ingegaan op de methodes die de schrijvers gebruiken om aan hun basismateriaal te komen, van interviews tot oude mythes, van afgeluisterde gesprekken op straat tot filosofische teksten. Het afsluitende hoofdstuk waarin de verschillende methodes worden ondergebracht in een “schrijfprocesmodel” is dan echter weer theoretisch niet sterk genoeg. Wellicht is dit boekje interessant voor studenten dramaschrijven, maar het wetenschappelijke gehalte is nihil. De kloof tussen universiteit en praktijkonderwijs zal op andere manieren gedicht moeten worden.

Recensie: ‘De eeuw van mijn dochter’ van Annette Speelt

Parool,recensies — simber op 18 maart 2007 om 16:31 uur
tags: , , ,

Balkenende is dood. Jeroen Krabbé, de grootste acteur van Nederland, houdt een redevoering bij zijn begrafenis en doet dit zo mooi en gloedvol dat hij binnen de kortste keren zelf premier van het land is.

Ilja Leonard Pfeijffer, enfant terrible van de Nederlandse poëzie, schreef zijn eerste toneeltekst voor het Haagse gezelschap Annette Speelt van acteurs Thijs Römer en Michel Sluysmans. Hij schreef een politieke satire in rijmende alexandrijnen á la Vondel, waarin mensen en goden elkaar voor de voeten lopen bij het grijpen naar de macht.

Jeroen Krabbé, gespeeld door Jaap Spijkers, raakt door zijn enorme ijdelheid betrokken bij het kwade genius mevrouw Balkenende die Nederland voor eeuwig zedelijk, fatsoenlijk en vlijtig aan het werk wil houden. De goden Zeus en Athene zien het met lede ogen aan, maar collega Apollo probeert de afloop te veranderen door premiersdochter Amélie met visioenen te bespelen.

Alle acteurs krijgen het metrische Nederlands moeiteloos uit hun mond zonder af te doen aan de betekenis, en weten bovendien binnen dat keurslijf de grappen ook nog scherp te plaatsen. Römer als Zeus, met weelderige krullen en een pijp, maakt van de oppergod een hilarische kruising tussen Job Cohen en Harry Mulisch. De toch altijd wat parmantige acteur Sluysmans blijkt als Apollo in een witleren cape wel degelijk over zelfspot te beschikken.

Pfeijffer goochelt net zo lustig met verwijzingen naar klassieke tragedies als met citaten uit het moderne Nederland. Zijn aanpak is echter weinig subtiel. ‘Jeroen Krabbé’ wordt geestig als ijdeltuit te kijk gezet, maar wordt ook bijna een kinderverkrachter. Wordt hier een persoonlijke vete uitgevochten?

Vervelender is dat de theater-metafoor in de tekst wel erg vaak gebruikt wordt. De personages zijn zich ervan bewust dat ze in rijmend metrum spreken -“ik rijm/conform de nieuwe tijden op het oude rijm”- en het verdiepen van de typetjes is ondergeschikt aan de stilistische hoogstandjes.

Centrale thema is angst voor de toekomst in Nederland, omdat die toekomst wel eens verandering met zich mee zou kunnen brengen. De macht houdt zich bezig met het tegen elke prijs vermijden van verandering of conflict. Het volk vindt het prima en sluit de ogen voor échte problemen, zoals de komende watersnood. Tegen zoveel stompzinnigheid zijn de goden niet bestand. Ze verlaten het pand zonder applaus te halen.

Maar hoe venijnig Pfeijffer en Annette Speelt ook zijn, in het theater pleiten voor vooruitgang is preken voor eigen parochie. Pfeijffers tekst is humoristisch en bijtend, maar zijn maatschappijkritiek is net zo bekend als de statements waartegen hij zich verzet. Hij is een archetypische nar: grappig, maar in wezen ongevaarlijk.

De eeuw van mijn dochter van Annette Speelt. Gezien 17/3/07 in Den Haag. In Amsterdam (Bellevue) 1 t/m 5 mei. Meer info op www.annettespeelt.nl

Reblog this post [with Zemanta]

Recensie: ‘Groener gras’ van Bonte Hond

Parool,recensies — simber op 16 maart 2007 om 23:21 uur
tags: ,

In een binnenplaatsje in de Schouwburg Almere ligt een hele berg voetballen. Het nieuwe theater ligt prachtig aan het water, maar de lange witte gangen maken het gebouw ook erg klinisch. Aan het relatief nieuwe Almeerse jeugdtheatergezelschap Bonte Hond de schone taak om hier de smetteloze lakens een beetje op te schudden.

Regisseur en artistiek leider Noël Fischer maakte een familievoorstelling over voetbal en ze begon met de theaterstoelen weg te halen en die te vervangen door een voetbaltribune met houten bankjes. Ze maakte een snelle, komische voorstelling die een beetje blijft hangen in aardigheidjes, maar die toch erg vermakelijk is.

Met een assortiment kluisjes, twee kledingrekken en een paar gymbanken wordt de juiste kleedkamersfeer neergezet voor losse scènes rondom het juniorenelftal van FC Groener Gras. De tien acteurs -waarvan zeven nog studeren aan de toneelschool in Utrecht- schetsen met grove penseel, maar ook met flair evenzoveel typetjes. De oliedomme jongen, de nerd, de mooie sporter, het nieuwe meisje, de clown met het gouden hart (en erg geestige Collin van den Broek) en de engelse coach die te voorzichtig is met zijn zoon.

De sketches gaan bijna allemaal over ’te ver gaan’. De ene klap tijdens een robbertje stoeien die te hard is, de ene grappig bedoelde opmerking die echt gemeen is. Verder rijgen de scènes zich in een uurtje met veel vaart, maar zonder veel samenhang aaneen, en blijkt voetbal uiteindelijk minder belangrijk dan vriendschap en zoenen.

Het is jammer dat de stijlmiddelen wel erg beperkt zijn. Eugène Heuvel kan erg knap beatboxen, maar moet dat dan ook iedere scène waarin hij meedoet doen. En het aantal penalties dat in slow-motion gemimed wordt is ontelbaar. Maar de snelheid en de strakke inzet van de hele spelersgroep zijn leuk en de acteurs weten het jonge publiek gemakkelijk mee te krijgen. Er wordt welwillend “bah” geroepen als er gezoend wordt en meeroepen doen ze ook wel.

Het lijkt erop dat Bonte Hond de komende jaren mag groeien en in het kinderrijke Almere is een jeugdtheatergroep een uitstekende aanwinst. Het is te hopen dat het productiehuis, waar verschillende theatermakers aan de slag kunnen, ook artistiek een eigen smoel krijgt. Daarna is het enige dat de stad nog nodig heeft een echte eigen voetbalclub.

Groener Gras van Bonte Hond. Gezien 16/3/07 in de Schouwburg Almere. In Amsterdam in De Meervaart 30/3 en in De Krakeling 31/3 t/m 1/4. Meer info op www.bontehond.net

Recensie: ‘Dakhemelruimte’ van Monk

Parool,recensies — simber op 12 maart 2007 om 10:42 uur
tags: , , ,

Vier vrienden verzamelen zich op het dak van een dijkhuisje aan een Hollandse rivier. Ze zijn uitgenodigd door de vijfde, Henk, maar die komt maar niet opdagen. Ze hebben elkaar al zo’n tien jaar niet gezien. De twee mannen zijn kunstenaar gebleven, de een is mislukt zanger, de ander maaakt schilderijen die worden gewaardeerd door de kritiek, maar slecht verkopen. Van de vrouwen is de een een hard zakentype geworden met ambities in de politiek en de tweede doet in de creatieve industrie iets met concepten.

Theatergroep Monk wilde een update maken van Titaantjes van Nescio, maar van het idealisme van Bavink, Koekebakker en de andere bohemièns vind je alleen glimpje terug bij schilder Lowie. “Waar is jouw eigen kleine Guernica?”, vraagt de conceptvrouw aan hem: “Een stukje inspringen op de realiteit?” Er is weinig onschuldigs meer aan deze hypermoderne mensen.

De vaste kern van Monk (Rutger Kroon, Maartje van den Brink en Ellen Goemans) schreef samen een trilogie -nou ja, eerder twee delen en een toegift- waarvan de eerste twee delen Dak en Hemel eerder dit seizoen als zelfstandige voorstellingen gespeeld werden. De hele trilogie die nu in tweeëneenhalf uur gespeeld wordt is een oefening in cynisme geworden, die beter verteerbaar zou zijn geweest als de clichés over de oppervlakkigheid van het moderne leven meer vermeden of iets beter verwoord zouden zijn.

In het tweede deel blijkt waarom Henk niet bij de vriendenreünie was. Hij is de moderne incarnatie van Japi die van de Waalbrug afstapte, pleegde zelfmoord en zit nu in de wachtkamer bij God. Die blijkt een nogal kleinzielig figuur te zijn, die graag veel waardering wil voor het vakwerk dat Hij met de schepping afleverde; hij is dan ook nogal verrast dat Henk minder enthousiast is over “die hele kutkolerekankertyfusmaatschappij”.

Er wordt opvallend goed gespeeld door de hele cast met Ellen Goemans -als de geslaagde maar toch ongelukkige conceptvrouw- als uitschieter. Ook Jack Vecht als de vermoeide en al te menselijke God van wie geen enkel antwoord te verwachten valt is geestig en schrijnend.

Met hun yuppie-personages, hun onnadrukkelijke speelstijl en hun cultuurpessimisme is Monk toch een soort light-versie van hun generatiegenoten Dood Paard. Maar die groep is in vergelijking toch veel scherper en eigenzinniger en beschikt met Oscar van Woensel over een veel betere schrijver. En zwartgalligheid kan het beste maar zo welsprekend mogelijk gebracht worden.

Dakhemelruimte van Monk. Gezien 10/3/07 in Frascati. Aldaar t/m 17/3, tournee t/m 31/5. Meer info op www.tgmonk.nl

Recensie: ‘Jetlag’ van d’Electrique

Parool,recensies — simber op 10 maart 2007 om 01:51 uur
tags: , , ,

In een week waarin het kunstennieuws voornamelijk werd gedomineerd door subsidieperikelen laat Ko van den Bosch even zien dat er ook nog andere manieren zijn om theater te maken. Van den Bosch, de roemruchte leider van theatergroep Alex d’Electrique, die in 2005 eerst zijn subsidie en daarna zijn voornaam verloor, maakte zijn nieuwste voorstelling Jetlag zonder geld van overheden of fondsen bij het commerciële theaterbureau Hummelinck Stuurman.

Voor de gelegenheid is de grote zaal van Frascati de komende twee weken omgebouwd tot bierhal, waarin het publiek op lange banken aan houten tafels zit. De ruimte wordt verlicht met blauwe, rode en gele TL-balken. Van den Bosch, die het stuk schreef, regisseerde en het decor ontwierp, gebruikt de setting van een biertuin als strijdtoneel en liefdesnest voor een groot aantal kroegtijgerende losers.

De voorstelling legt meer nadruk op de tekst tekst en minder op special effects en geweld dan gebruikelijk bij Van den Bosch, maar juist de tekst is sterk. Van den Bosch gebruikt dit keer de taal en de sociale omgangsvormen van reality televisie, van de leegte van De Gouden Kooi en Paradise Hotel tot de opgefokte hysterie van X Factor, terwijl ondertussen stevig gedronken en gerookt wordt.

Maar door moeiteloos te schakelen van afscheidsbriefjes naar deeltjesversnellers en van onderhandelingstactieken naar plastische chirurgie weet hij een ijzingwekkend scherp commentaar te leveren op de moderne mens. Kort samengevat: mensen worden ongelukkig omdat in de maakbare wereld niets meer authetiek is. De deze week overleden filosoof Baudrillard had er wel pap van gelust.

Een van de barklanten vergelijkt het met het gevoel dat je hebt na een lange vliegreis: of het nou komt door ontregeling van biologische ritmes vanwege het reizen door verschillende tijdzones, of omdat de ziel langzamer reist dan het lichaam, je voelt je er flink unheimisch door.

Van de zes acteurs vallen vooral verlopen stamgast Frank Lammers -die ook een lekker rockende zanger blijkt- en Harriët Stroet als uitzinnige bimbo op. Helaas hebben andere acteurs wat moeite om de virtuoze taalkronkels van Van den Bosch betekenisvol uit hun strot te krijgen. Verder zitten er verspreid door de zaal, tussen het publiek ook nog acht mimespelers die in komische intermezzo’s de talige onmacht omzetten in stevige fysieke scènes met als hoogtepunt een surrealistische schaduw-peepshow.

Na afloop werd overigens nog een nieuwe bundel met elf toneelteksten van Van den Bosch gepresenteerd met de geweldige titel Komt op. Rookt wat. Gaat af. Jetlag staat er niet in, maar dat is een gemis dat in een volgende druk hopelijk wordt goed gemaakt .

Jetlag van d’Electrique. Gezien 9/3/07 in Frascati. Aldaar t/m 17/3. Meer info op www.delectrique.nl

Plasterk gooit cultuurbeleid om

cultuurbeleid,nieuws,Parool — simber op 6 maart 2007 om 16:42 uur
tags: , ,

PlasterkKunst en cultuur hebben een waarde in zichzelf. “Ze geven glans aan het leven. Dat heeft een positief effect in de samenleving, op integratie en de economie, maar een effect is iets anders dan een doel.” Met enkele woorden gooide minister Plasterk van cultuur gistermiddag acht jaar cultuurbeleid overboord.

Zijn voorgangers zoals Rick van der Ploeg en Medy van der Laan wilden juist dat kunstenaars meehielpen om allerlei problemen in de samenleving op te lossen, zoals de integratie van minderheden, maar Plasterk beloofde dat hij kunst juist “minder instrumenteel” wilde inzetten.

Plasterk deed zijn uitspraken in een zeer korte reactie bij het in ontvangst nemen van het rapport Innoveren, participeren! waarin de Raad voor Cultuur, het belangrijkste adviesorgaan op het gebeid van kunst en cultuur, haar visie uiteen zet op het cultuurbeleid van de komende jaren.

De Raad wil dat er twee nieuwe grote stadstheatergezelschappen worden opgezet in Utrecht en Maastricht, naast de zes die er al bestaan in de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en buiten de Randstad in Groningen, Arnhem en Eindhoven. Daarnaast moeten er volgens de Raad twee grote jeugdtheatergezelschappen komen, die voorstellingen voor de grote zaal maken.

Al deze instellingen zijn onderdeel van de zogenaamde Basisinfrastructuur. Volgens al door staatssecretaris Van der Laan opgesteld plannen moet het ministerie van OCW niet meer rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor alle meerjarige subsidies die nu aan culturele instellingen worden verstrekt. Alleen instellingen die ankerpunten vormen in de regio en die aanvullende taken zoals educatie en doorstroming van talent op zich nemen blijven direct onder het ministerie vallen. Alle andere instellingen kunnen voortaan terecht bij de fondsen.

In Amsterdam geldt dat laatste bijvoorbeeld voor De Theatercompagnie, Het Toneel Speelt het Willem Breuker Collectief en Leine & Roebana. Het Holland Festival, Toneelgroep Amsterdam en De Nederlandse Opera horen wel bij de basisinfrastructuur.

De plannen van de Raad voor de toneelsector lijken sterk op een plan dat elf toneelgezelschappen vorige week presenteerden. Daarin wordt gepleit voor acht stadsgezelschappen, met een eigen toneelspelersgroep en een sterke binding met de steden.

De Raad verzet zich overigens sterk tegen de in het regeerakkoord voorgenomen bezuiniging van 50 miljoen euro op cultuur via het zogenaamde profijtbeginsel, waarbij de ‘gebruiker’ van kunst, de toeschouwer of bezoeker, meer zou moeten betalen voor een toegangskaartje. De Raad vreest, net als Kunstraadvoorzitter Jan Riezenkamp gisteren in deze krant en vele theatergroepen en orkesten, dat dit zal leiden tot een grote afname van het aantal bezoekers.

Volgens Plasterk zelf staat het nog niet vast dat de bezuiniging zo slecht zal uitpakken voor de kunsten als de Raad denkt en is niet bij voorbaat tegen. Hij verwacht veel van oplossingen waarbij de verschillen in prijs tussen de eerste rang en het schellinkje worden vergroot en van het invoeren van goedkope concerten voor studenten op de woensdagmiddag. “En maak het galaconcert op de vrijdagavond flink duur, want de mensen die daar op af komen, kunnen het toch wel betalen”, aldus de bewindsman in De Volkskrant. Als zijn ministerie de gevolgen van deze ingreep heeft onderzocht, komt Plasterk met een definitief standpunt.

Het rapport is na te lezen en te bediscussiëren op www.agendacultuurbeleid.nl

Aaf was er ook

Recensie: ‘Wie is er bang voor Ine te Rietstap’

Parool,recensies — simber op 1 maart 2007 om 09:45 uur
tags: ,

Hoe ijdel moet Ine te Rietstap wel niet zijn dat ze haar eigen voorstelling Wie is er bang voor Ine te Rietstap noemt en haar eigen portret de flyer siert? Of is het misschien een dubbele bodem? De theatermaakster die in haar voorstellingen altijd op zoek is naar authenticiteit in zijn meest onversneden vorm, lijkt dit keer ijdelheid zelf als onderwerp te hebben.

Ze zocht en vond vier oudere performers, drie danseressen en een mimester. Ze zijn nooit ‘doorgebroken’ in hun vakgebied, maar kregen een andere carrière en werden docent. Ze zitten op de eerste rij, naast Te Rietstap zelf, en stappen het toneel op als ze een scène moeten doen.

Ze praten over voorstellingen die hen beïnvloed en geïnspireerd hebben, ze proberen zich die voorstellingen zo goed mogelijk te herinneren en spelen stukjes na. Als dansers proberen ze door de bewegingen van hun voorbeelden te herhalen en te kopiëren en de het moment van lang geleden lichamelijk bij zich te halen. Het zijn duidelijk geschoolde performers, maar de situatie maakt hen onbevangen en kwetsbaar.

Ze tonen hoe mimer Dik Boutkan tegen een levend paard praatte, hoe danseres Pauline de Groot niet danste maar stil stond op het toneel, en hoe regisseur Jan Ritsema zelf danste. Af en toe grijpt de regisseuse in en geeft ze commentaar. Ze wil volledige concentratie, een zo precies mogelijke uitbeelding van de herinnering zien, en als dat niet lukt de manhaftige poging.

Toch is dit geen voorstelling over gefnuikte ambities of gefrustreerde, mislukte theatermakers. Daarvoor neemt Te Rietstap haar spelers te serieus. Bovendien is zij zelf een goed voorbeeld van een kunstenaar die doelbewust kiest voor een plek in de marge vanwege de vrijheid die ze daar heeft om radicale voorstellingen te maken.

Bovendien beseft ze donders goed dat ook deze kleine voorstelling een poging is om een onsterfelijk moment te creëren. Zo is Wie is er bang voor Ine te Rietstap een lichamelijke pendant van de sublieme voorstelling Ik herinner mij… van Discordia, waarin in tekst de voorstelling op het moment zelf tot herinnering werd gemaakt.

Daarmee wordt deze voorstelling een diepzinnige reflectie over het theater dat na afloop van de voorstelling uitsluitend kan voortleven in de herinnering van de mensen die hem gezien hebben en over de hartstochtelijke drang om herinnerd te worden. Dat is misschien ijdel, maar het is vooral menselijk.

Wie is er bang voor Ine te Rietstap van Ine te Rietstap. Gezien 28/2/07 in Hetveem Theater. Aldaar t/m 4/3, volgend seizoen tournee. Meer info op www.hetveemtheater.nl.

Recensie: ‘Rinoceros’ door De Nieuw Amsterdam

De eerste is even schrikken voor de cafégasten op het terras. In een stofwolk komt er zomaar een rinoceros voorbij gestampt, en dat vraagt veel van het logisch redeneringsvermogen van de dronkelap, de sociologe, de jonge moeder en de anderen. De tweede is ook nog wel beangstigend, maar al snel wordt de vraag belangrijker waarom de eerste twee hoorns heeft en de tweede maar één.

Rinoceros (1959) is een van de latere werken van de absurdistische toneelschrijver Eugène Ionesco, waarin het hem niet meer gaat om het tonen van de waanzin van alledag, maar waarin hij zijn karikaturale stijl inzet om te waarschuwen voor opkomend fascisme. Ionesco, die vlak voor de Tweede Wereldoorlog van Boekarest naar Parijs verhuisde, werd voor dit stuk geïnspireerd door de schrijver Denis de Rougemont die in 1938 een bijeenkomst van de nazipartij meemaakte en achteraf schreef over zijn innerlijke weerstand tegen de hysterie van de menigte om hem heen.

In Rinoceros is het diezelfde weerstand die ervoor zorgt dat de hoofdpersoon, de alcoholist Bérenger, een mens blijft, terwijl om hem heen steeds meer mensen veranderen in grote, onmenselijke monsters.

De Nieuw Amsterdam brengt het stuk als recht-op-en-neer komedie met een ruw maatschappijkritisch randje. Justus van Oel maakte een bewerking waarin hij het merendeel van de filosofische verhandelingen schrapte, een paar multiculturele grapjes toevoegde en het verhaal verplaatste naar Amsterdam. Zijn leukste ingreep is de toevoeging van Noraly Beyer als nieuwslezeres die op de geluidsband verslag doet van de verdwijningen van diverse mensen en de toestroom van rinocerossen in de stad en de weigering van de autoriteiten om het verband tussen die twee gebeurtenissen te zien.

Bérenger wordt fijn gespeeld door Sabri Saad el Hamus. Zijn wanhopige standvastigheid contrasteert prikkelend met de grof geschetste typetjes van zijn vrienden en collega’s die allemaal het probleem bagateliseren, gaan denken dat het bestaan als rinoceros nog niet zo slecht is (of misschien wel beter) en voor je het weet gaan ook zij voor de bijl. Sanne Vogel maakt een mooi typetje van een dom wichtje en Gustav Borreman maakt van zijn transformatie een geestig grotesk nummer.

Het is jammer dat de boodschap er een beetje dik bovenop ligt, vooral omdat de gepropageerde zero tolerance ten opzichte van reactionaire ideeën niet meer van deze tijd is. Subtieler is het contrast van de in huidskleur en afkomst zeer diverse cast met de monocultuur van de wilde monsters. In een verder niet al te hoogdravende voorstelling zitten daarin de uitgangspunten van De Nieuw Amsterdam verscholen.

Rinoceros door Theatergroep De Nieuw Amsterdam. Regie: Aram Adriaanse. Gezien 27/2/07 in Bellevue, aldaar t/m 28/2. Tournee t/m 15/4. Meer info op www.denieuwamsterdam.nl

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity