Theaterbestel gaat op de schop
Voor het december/januarinummer van TM schreef ik samen met Robbert van Heuven een beschouwing over de veranderingen in de subsidiëring van de podiumkunsten die eerst door staatssecretaris Medy van der Laan en later door minister Maria van der Hoeven zijn voorgesteld en die inmiddels zijn goedgekeurd door de Tweede Kamer. Hierbij te downloaden als PDF, maar let wel: u mist het prachtige door Hans Bos vormgegeven stroomschema voor culturele instellingen.
download Artikel Subsidiestelsel TM (PDF, 200K)
Theaterbestel gaat op de schop
De veranderingen in de Cultuurnotasystematiek -inmiddels door de Tweede Kamer goedgekeurd- zullen grote veranderingen teweeg brengen in het kunstenlandschap. Maar heel veel is nog onduidelijk en de meeste kunstinstellingen lijken nog niet helemaal te beseffen wat hen te wachten staat. Robbert van Heuven en Simon van den Berg doken in de berg beleidsdocumenten in een poging helderheid te scheppen in de chaos en de kansen en de risico’s die de overgang naar het nieuwe bestel met zich meebrengt in kaart te brengen.
Het is tamelijk stilletjes gegaan, maar op 16 oktober is de Tweede Kamer akkoord gegaan met de meest ingrijpende aanpassing van het stelsel voor subsidiëring van de kunsten sinds de invoering van de Cultuurnota in 1988.
De veranderingen, door staatssecretaris Medy van der Laan een jaar geleden geformuleerd in de discussienota Verschil maken en sinds haar aftreden overgenomen door Minister Maria van der Hoeven, zullen het kunstenlandschap sterk gaan wijzigen. Toch is er uit het veld weinig protest vernomen. Jazeker, er wordt driftig gediscussieerd, er worden pamfletten geschreven, commissies van wijze mannen en vrouwen schetsen vergezichten, maar tot nu toe keert niemand zich tegen de concrete plannen van het Ministerie van OCW.
Dat heeft twee belangrijke oorzaken: ten eerste zijn die plannen zo concreet nog niet en veel kunstenaars hebben nog geen idee wat de veranderingen gaan betekenen voor hun eigen situatie. Maar misschien nog wel belangrijker: theatermakers, festivaldirecteuren, werkplaatsleiders, schouwburgen en koepelinstellingen zijn het er allemaal over eens dat er nu iets moet veranderen in de systematiek voor de verdeling van kunstsubsidies.
Die overeenstemming bleek ook al tijdens het debat over het veranderende beleid dat Kunsten ’92 tijdens TF-1 in De Balie organiseerde. Maar Marianne Versteegh, algemeen secretaris van belangenvereniging Kunsten ’92, denkt dat veel mensen nog wel huiverig over de plannen zijn: “Er is nog zoveel onduidelijk. Tot maart zitten de instellingen nog in onzekerheid, ik sluit niet uit dat er daarna nog wel een paar relletjes volgen. Maar op de oude voet verder gaan is geen optie, daar is iedereen van overtuigd.”
Maar wat is er dan mis met het huidige subsidiestelsel? Toen in 1988 de Cultuurnota (die toen nog Kunstenplan heette) werd ingevoerd leken de nieuwe uitgangspunten voor het cultuurbeleid nog zeer solide. Eens in de vier jaar zouden alle kunstinstellingen tegelijkertijd op hun kwaliteit worden beoordeeld door één adviesorgaan: de Raad voor Cultuur. Dat raadsadvies zou op die manier leiden tot één nota die een helder en overzichtelijk beleid zou schetsen voor de gehele cultuursector. De tot dan toe bestaande praktijk, waarin per discipline nota’s werden geschreven en grote hoeveelheden adviescommissies betrokken werden, kwam daarmee ten einde. De Tweede Kamer zou naar aanleiding van die nieuwe Cultuurnota kunnen discussiëren over de hoofdlijnen en de kunstenaars zouden vervolgens vier jaar ongestoord aan het werk kunnen.
Maar al snel begonnen juist bij die zogenaamde integrale visie de problemen. De Raad voor Cultuur moest niet zich alleen uitspreken over de kwaliteit van de aanvragende instellingen, maar ook over hun functioneren in de samenleving en over financieringsvraagstukken. Bovendien bleven lokale en regionale overheden ook geld aan cultuur besteden. En gaat daarbij niet om kleine bedragen: gemeentes en provincies delen 65 procent uit van het totale cultuurbudget van de Nederlandse overheid.
Om deze problemen te ondervangen en de Cultuurnotaprocedure soepeler te laten verlopen werden er in de loop der tijd steeds meer elementen aan toegevoegd: vooradviezen, sectoranalyses, een uitgangspuntennota en convenantbesprekingen. Het gevolg is dat de ene Cultuurnotaperiode nauwelijks is begonnen of er moet al meteen weer heel hard gewerkt worden aan de volgende. “Een procedure waar de zon nooit ondergaat”, noemde Van der Laan het. Bovendien leidde de Cultuurnota niet, zoals gehoopt, tot een Kamerdebat over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid: iedere vier jaar gaat het uiteindelijk vooral over de instellingen die volgens de kamerleden onterecht minder of geen subsidie kregen. “Cultuurbeleid is verworden tot subsidiebeleid”, aldus Marianne Versteegh, “er is geen debat over de bijdrage die de kunst levert aan de samenleving of over de ontwikkelingen in de cultuur.”
Naast de uitdijende procedure groeide het aantal aanvragers enorm. Omdat de Raad koos voor het principe van de verdelende rechtvaardigheid, waarbij veel kleinere instellingen geld kregen, maar niemand genoeg, verdubbelde tussen 1992 en 2005 het aantal vierjarig gesubsidieerde instellingen tot 433 in de huidige Cultuurnota 2005-2008.
Niet alleen kwamen er veel meer theatergroepen en muziekensembles bij, maar ook alle archieven, fondsen en kunstopleidingen zijn in de Cultuurnota getrokken. En al die verschillende soorten instellingen worden op dezelfde wijze behandeld. Of zoals het in de nota Verschil maken staat: “Ze moeten door één deur, die eens in de vier jaar open gaat”. Het is voor de Raad voor Cultuur een steeds zwaardere taak om iedere vier jaar aan al deze instellingen een zorgvuldig en juridisch dichtgetimmerd advies uit te brengen. Aan het formuleren van een integrale visie op het hele culturele veld komt de Raad eigenlijk nauwelijks nog toe.
In september 2005 presenteerde Van der Laan haar plannen voor het verbeteren van deze deze “ontzielde procedure” in een discussienota onder de titel Verschil Maken. Verschil maken stelt een nieuwe hoofdstructuur voor voor de meerjarige gesubsidieerde kunsten. Er moet een onderscheid komen tussen drie soorten instellingen. Kleinere instellingen die uitsluitend op artistieke gronden beoordeeld moeten worden, en wel door de fondsen in plaats van door de Raad voor Cultuur (categorie C). De overige instellingen behoren tot de zogenoemde basisinfrastructuur en blijven vallen onder het Ministerie. Deze worden verdeeld in instellingen (zoals de rijksmusea en de orkesten) waarvan het bestaansrecht niet ter discussie moet staan (categorie A) en de rest (categorie B, meer over de categorieën bij het stroomschema).
De meest in het oog springende aanpassing is wel de overheveling van de categorie C-instellingen naar de fondsen. Het ministerie schat in dat het gaat om zo’n 150 á 200 theater- en dansgroepen en muziekensembles. Dat is een derde tot de helft van het totaal aantal instellingen, die nu ongeveer 10 procent van het Cultuurnotabudget opsouperen. De precieze grenzen tussen de categorieën zijn overigens nog geheel onbekend. Moet ’t Barre Land naar het fonds of hoort die groep bij de basisinfrastructuur? Of ligt de grens al bij grotere instellingen zoals De Theatercompagnie of het dansgroep Krisztina de Chatêl?
Naast deze grote herziening stelt de nota ook een aantal andere voorstellen tot verandering voor. Zo wil het Ministerie de Cultuurnota zelf splitsen in twee delen: een inhoudelijke nota over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid en een subsidiebesluit over verdeling van het geld. Het doel daarvan is (opnieuw) om de Tweede Kamer minder over individuele subsidies en meer over het beleid als geheel te laten debatteren.
Ondanks de onduidelijkheid van de categorie-grenzen, levert de voorgestelde driedeling in een keer een veel overzichtelijker cultuurlandschap op. Door de kunstinstellingen te scheiden in een groep die alleen artistiek beoordeeld moet worden en een groep die daarnaast te maken krijgt met functionele eisen wordt veel van de oneerlijkheid en druk die in de huidige Cultuurnota is geslopen weggenomen.
Maar ondanks de goede indruk die Verschil maken achterlaat, rijzen er toch ook vragen. De meeste daarvan hangen samen met de overgang naar het nieuwe systeem en met de onduidelijke situatie rondom de fondsen. Maar ook de basisinfrastructuur spreekt niet helemaal voor zichzelf. Het ministerie schat dat de basisinfrastructuur bestaat uit 40 á 50 instellingen gaat, ofwel “een goed gespreid aanbod van toneel (inclusief jeugdtheater) en dans met de functie van een brede publieksvoorziening en een repertoiretaak.”
Het lijkt er echter op dat de basisinfrastructuur, met een vast aantal vastgelegde functies, bijna niet meer bij te stellen is. Er is nog geen woord gesproken over de mogelijkheden om als instelling de basisinfrastructuur in (of uit) te komen. “Wij hebben gezegd dat áls je kiest voor functiebenadering, dat je wel een flexibel systeem moet bouwen”, stelt Marianne Versteegh, “ik ben er erg huiverig voor dat de overheid zegt dat een bepaald aantal orkesten of gezelschappen voor jeugdtheater in de regio wel genoeg is, zonder naar de kwaliteit van het aanbod te kijken.”
En hoe zit het met de flexibiliteit binnen het systeem? Wat gebeurt er bijvoorbeeld als de artistiek leider van een instelling in de basisinfrastructuur vertrekt? Komt er dan een open inschrijving? En zo ja, wordt het dan ook mogelijk voor bijvoorbeeld het Onafhankelijk Toneel of zelfs Bonheur om eens in de vier jaar een subsidieaanvraag te schrijven op de functie van stadsgezelschap van Rotterdam die naar verwachting door het Ro Theater vervuld zal woren? En heeft de gemeente Rotterdam daar dan nog iets over te zeggen? Het is te hopen dat de Raad voor Cultuur of het Ministerie hiervoor in de definitieve plannen een kader schetst.
Zoals gezegd roept de situatie rond de fondsen de meeste vragen op. Als op 1 januari 2009 de nieuwe Cultuurnota ingaat, moeten tussen de 150 en 200 instellingen die eerder subsidie kregen van het rijk op de een of andere manier zijn overgenomen door de fondsen. Maar hoe dat fondsenlandschap er dan uitziet is nu nog geheel onbekend. Duidelijk is dat de drie huidige fondsen voor podiumkunsten (het FAPK voor podiumkunsten en amateurkunst, het FPPM voor distributie en het FST voor muziek) niet alledrie zullen blijven voortbestaan. Een commissie onder leiding van Carel Alons onderzoekt op dit moment hoe de nieuwe fondsenstructuur eruit komt te zien.
De eerste berichten van insiders melden dat er wordt aangestuurd op het vormen van één fonds, dat wellicht op directieniveau wordt gescheiden in de afdelingen theater, dans en muziek. Dit fonds zal meerjarige subsidies kunnen verstrekken, zodat groepen die nu in de Cultuurnota voor vier jaar geld krijgen niet ineens per project subsidie moeten gaan aanvragen.
Maar het fuseren van de drie fondsen is geen sinecure en de tijd dringt: minister Van der Hoeven heeft een deadline gesteld op 1 januari 2008. “De fondsen moeten dan klaar zijn om ook vierjarige subsidies te kunnen verstrekken en een groter aantal subsidieaanvragen te kunnen behandelen”, stelt de minister. Maar is het wel haalbaar om in een jaar de drie fondsen samen te voegen, nieuwe regelingen te ontwikkelen en medewerkers aan te trekken om de toevloed aan nieuwe aanvragen te verwerken? Het gevaar dat de aanvragen voor de periode 2009-2012 verzanden in een administratief moeras ligt op de loer.
En al is dat apparaat op tijd klaar -en natuurlijk wordt daar achter de schermen al hard aan gewerkt- dan zal dat nieuwe fonds toch nog “warm moeten draaien”. Los van dat praktisch-administratieve probleem is het natuurlijk ook de vraag hoe de verschillende fondsen zich tot elkaar zullen verhouden als ze bij elkaar zijn gevoegd. Wat gaat er bijvoorbeeld precies gebeuren met het huidige FPPM? Past dit fonds voor festivals en podia wel binnen een groot aanbod-gericht fonds? En wordt in een fonds met een interne scheiding naar discipline wel genoeg rekening gehouden de grote hang naar interdisciplinaire kunst in het theaterveld?
Daarnaast is het veld natuurlijk enorm benieuwd naar de verschillende subsidieregelingen die het nieuwe fonds gaat aanbieden. Volgens de nota Verschil Maken komt er in het nieuwe stelsel “meer differentiatie in subsidies van de fondsen.” Betekent dat dat er naast de ad hoc-subsidies en de nieuwe vierjarige regeling ook tussenvormen komen? En zo ja, als een gezelschap voor vier jaar aanvraagt, mag het fonds het dan ook voor één jaar toekennen?
En hoe flexibel worden die regelingen? Een belangrijk uitgangspunt van de nieuwe fondsenstructuur is “vereenvoudiging van de aanvraagprocedure, de werkwijze en de regelingen van de fondsen.” Betekent dat dat de reisverplichting, de 15 procent-regeling en andere eisen worden afgeschaft of in ieder geval onderhandelbaar worden? Als dat wordt waargemaakt zou de overgang van Cultuurnota naar fonds zeker voor de kleinere instellingen een enorme verlichting van de administratieve lasten betekenen. Maar het is nog maar de vraag of de verwachte aantallen aanvragers, de gewenste diversiteit van regelingen, met verschillende aanvraagrondes per jaar (nog een wens van de minister) en de daarmee samenhangende grootte van het fonds enerzijds en de wens tot vereenvoudiging en minder bureaucratie anderzijds niet met elkaar in tegenspraak zijn. Bovendien vrezen velen binnen de theatersector en binnen de politiek dat zo’n groot fonds een onbestuurbare moloch wordt, een ‘buitenministerie’, waarop democratische controle ontbreekt.
Maar de belangrijkste vraag voor de fondsen ligt op het punt van de samenwerkende overheden. Veel gezelschappen ontvangen nu subsidie van gemeente, provincie en het rijk. Afspraken tussen de verschillende overheden over de culturele sector zijn vastgelegd in zogeheten convenanten. Nu het rijk een deel van zijn subsidies overhevelt naar de fondsen is de vraag wat er met die convenanten gebeurt. Blijven die gehandhaafd en neemt het nieuwe fonds rol van het rijk eenvoudigweg over, of liggen daar juridische obstakels (Balie-directeur Ellen Walraven waarschuwde daarvoor? Of is het juist de bedoeling dat het nieuwe fonds de gehele begroting van de door haar gesubsidieerde instellingen op zich neemt, zonder bijdragen van andere overheden? Kortom: wat worden de nieuwe verhoudingen tussen de verschillende subsidiegevers?
Tijdens het debat over de veranderende cultuursystematiek in de Balie waarschuwde Melle Damen, directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam, al voor te hoge verwachtingen van een eventuele stelselherziening: “Elk land krijgt het subsidiestelsel dat het verdient. Cultuurpolitiek in Nederland blijft een kwestie van polderen.” Daarin heeft hij natuurlijk gelijk. We moeten niet verwachten dat door de nieuwe systematiek er ineens een levendig cultuurdebat zal ontstaan in de politieke arena. Of dat de versnippering van geld ineens verleden tijd zal zijn. Of dat de bureaucratie als sneeuw voor de zon verdwijnt. Toch lijkt het nieuwe systeem beter aan te sluiten bij de onder het oude systeem uit elkaar gegroeide praktijk, ook al zorgen de vele onbeantwoorde vragen voor uitstel van het definitieve oordeel door de theatermakers.
Tenslotte hebben de randvoorwaarden altijd hun invloed op de artistieke werkelijkheid van de kunstenaar. Die artistieke gevolgen zijn natuurlijk het moeilijkst te voorspellen, maar het lijkt erop dat het nieuwe stelsel voorzichtig een antwoord formuleert op de in het afgelopen decennium sterk uit elkaar gegroeide werelden van het theater in de grote zaal, waar makers langzaam maar zeker wegen zoeken naar een nieuw toneel voor een groot publiek, en de kleine zaal, waar artistieke vernieuwing een moeizame relatie onderhoudt met functionele en maatschappelijke eisen van subsidiegevers. Dat krachtenspel kan nu verder worden uitgespeeld en dat wekt alvast nieuwsgierigheid.
Bij het stroomschema:
Basisinfrastructuur
Deze term wordt in Verschil maken geïntroduceerd om een speciale categorie instellingen te onderscheiden “waarbij bij de beoordeling náást (artistieke) kwaliteit ook beleidsmatige overwegingen over de positie in het culturele bestel een rol spelen.” Deze instellingen blijven de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW. Alle andere instellingen, die dus alleen op artistieke kwaliteit beoordeeld worden, verhuizen naar de fondsen.
In een brief uit juni 2006 waarin het Ministerie de nota Verschil maken verder toelicht komen verschillende functies binnen de basisinfrastructuur ter sprake. Ten eerste de instandhoudingsfunctie: de overheid vindt het haar taak om te zorgen voor “een kwalitatief hoogwaardig en goed gespreid cultuuraanbod”. Toneelgezelschappen als bijvoorbeeld Oostpool en het Noord Nederlands Toneel horen om die reden binnen de basisinfrastructuur. Zij worden niet alleen beoordeeld op artistieke kwaliteit, maar ook op hun functioneren als toneelvoorziening in Arnhem respectievelijk Groningen.
Een andere functie van de basisinfrastructuur is de ontwikkelingsfunctie. Hieronder vallen de voortgezette opleidingen, de werkplaatsen en productiehuizen en sommige internationale festivals. Tenslotte is er de ondersteunende functie, die wordt vervuld door de verschillende sectorinstituten, zoals het Theater Instituut Nederland.
Een klein deel van al deze instellingen komt in aanmerking voor een langjarig subsidieperspectief. Voor de overige instellingen in de basisinfrastructuur zal de hervorming van de Cultuurnota weinig gevolgen hebben: zij blijven eens in de vier jaar beoordeeld worden door de Raad voor Cultuur en zij blijven afhankelijk van aanvullende subsidies van gemeentes en provincies. De Raad voor Cultuur werkt nu aan een advies over de precieze invulling en begrenzing van de basisinfrastructuur.
Langjarig perspectief
Al heel lang wordt erover gesproken dat sommige instellingen uit de Cultuurnota gelicht zouden moeten worden. Het heeft geen zin om het totale functioneren van het Rijksmuseum of De Nederlanse Opera iedere vier jaar opnieuw tegen het licht te houden, omdat hun planning over veel langere preiodes verloopt en hun bestaansrecht in praktijk niet ter discussie staat.
Het Ministerie is echter huiverig voor het scheppen van een categorie “boegbeelden”, omdat de grenzen zo moeilijk te trekken zijn: “Vaak kan nog wel worden beargumenteerd waarom een bepaalde instelling tot die categorie behoort, veel lastiger is het te beargumenteren waarom dat voor de volgende dan niet geldt.”
Toch heeft het Ministerie er inmiddels voor gekozen om bepaalde soorten instellingen toch een langjarig subsidieperspectief te bieden. Het gaat hierbij expliciet niet om een kwalitatieve indeling, maar om instellingen die “alleen goed te beoordelen zijn in samenhang met instellingen die eenzelfde positie hebben”. Het ministerie heeft het dan over de sectorinstituten, de rijksmusea, de symfonieorkesten, De Nederlandse Opera en de Nationale Reisopera. In een later stadium en ongetwijfeld na enig lobbywerk kwamen het Nederlands Danstheater en Het Nationale Ballet erbij.
Binnen de toneelsector is verbaasd gereageerd op deze indeling: waarom geen grote toneelgezelschappen opgenomen? De criteria van de minister lijken erg streng, maar zijn onder druk al buigzaam gebleken. Bij toneel is het echter wel een probleem dat er binnen de grote zeven toneelgezelschappen niet één of twee instellingen duidelijk bovenuit steken en een uitzonderingspositie kunnen claimen. En het ministerie zal waarschijnlijk niet zo genegen zijn om alle zeven de grote gezelschappen op te nemen.
Toch is het aannemelijk dat er na druk onderhandelen een toneelgezelschap binnen de kring der langjarigen wordt opgenomen, al is het alleen maar uit oogpunt van prestige van de sector. Toneelgroep Amsterdam ligt dan voor de hand. Het is overigens niet uit te sluiten dat de uitgangspositie van die groep voor een eventuele langjarige status sterk zou verbeteren als ze zou fuseren met De Theatercompagnie.
De instellingen met langjarig subsidieperspectief worden om de vier jaar beoordeeld door visitatiecommissies die waarschijnlijk gaan worden samengesteld door de Raad voor Cultuur.
Fondsen
Op dit moment worden de kortlopende projectsubsidies binnen de podiumkunsten verdeeld door drie fondsen: het Fonds Scheppende Toonkunst (FST), het FAPK (Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten) en het FPPM (Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing).
De Raad van Cultuur heeft aan de minister geadviseerd de drie fondsen samen te voegen tot één groot fonds dat vanaf 2008 de subsidieaanvragen van de instellingen in de C-categorie (zie schema) zal behandelen. Haar overwegingen zijn dat één fonds “zowel slagvaardig sectorale en interdisciplinaire aanvragen kan behandelen als voor een betere afstemming tussen aanbod en vraag kan zorgen.” In opdracht van de besturen van de betrokken fondsen is een commissie onder leiding van Carel Alons op dit moment bezig een advies op te stellen over de manier waarop de fondsen het beste kunnen worden samengebracht.
Hoe het moet met de convenantsafspraken over categorie C-instellingen die nu geld van rijk én provincies of gemeentes krijgen is nu nog niets bekend, net zo min als over subsidieregelingen en aanvraagprocedures van het nieuwe fonds.
Sidebar Tijdpad:
december 2006: commissie Alons geeft advies over de fondsen
winter 2007 (naar verwachting): nieuwe staatssecretaris (of minister) van cultuur treedt aan, invloed op stelselherziening zal gering zijn
1 maart 2007: Raad voor Cultuur geeft advies over de basisinfrasructuur
juni 2007: Ministerie van OCW neemt definitieve beslissing over basisinfrastructuur en over instellingen met langjarig perspectief en overlegt met de gemeentes over de toekomst van de convenanten
november 2007: Ministerie publiceert de Cultuurnota, kamerdebat (het gaat hier dus om de hoofdlijnen van het beleid van de nieuwe staatssecretaris (of minister), niet om de subsidieverdeling)
1 januari 2008: nieuw fonds moet functioneren
1 februari 2008: deadline instellingen voor het inleveren van aanvragen
mei 2008: Raad voor Cultuur geeft adviezen over de aanvragen
juni 2008: convenantenoverleg tussen gemeentes en Ministerie
september 2008: Regering presenteert Subsidieplan en Cultuurconvenanten, kamerdebat
1 januari 2009: nieuwe Cultuurnotaperiode gaat in
Sidebar functies:
Als in maart de Basisinfrastructuur wordt vastgesteld, welke instellingen zouden daar dan bij kunnen horen?
Toneel:
A-instelling: Toneelvoorziening in Amsterdam (Toneelgroep Amsterdam)
Toneelvoorziening in Den Haag (Het Nationale Toneel)
Toneelvoorziening in Eindhoven (Het Zuidelijk Toneel)
Toneelvoorziening in Rotterdam (Ro Theater)
Toneelvoorziening in Utrecht (Paardenkathedraal?)
Toneelvoorziening in Groningen (Noord Nederlands Toneel)
Toneelvoorziening in Arnhem (Oostpool)
Toneelvoorziening in Maastricht (Het Vervolg)
Toneelvoorziening in Friesland (Tryater)
Toneelvoorziening met nieuw Nederlands repertoire (Het Toneel Speelt)
Multiculturele Toneelvoorziening (Cosmic/Made in da Shade)
Mogelijk:
Middelgrote toneelvoorziening in Amsterdam (Theatercompagnie)
Middelgrote toneelvoorziening in Den Haag (De Appel)
Middelgrote toneelvoorziening in Rotterdam (Onafhankelijk Toneel)
Dans
A-instelling: Dansvoorziening moderne dans (Nederlands Dans Theater)
A-instelling: Dansvoorziening ballet (Het Nationale Ballet)
Dansvoorziening in Rotterdam (Scapino Ballet)
Dansvoorziening in Arnhem(Introdans)
Dansvoorziening in Groningen (Galili Dance Company)
Mogelijk:
Internationaal Dans Theater
Dansgroep Krisztina de Chatêl
Muziektheater
A-instelling: Operavoorziening in Amsterdam (De Nederlandse Opera)
A-instelling: Reizende operavoorziening (De Nationale Reisopera)
Operavoorziening in Zuid Nederland (Opera Zuid)
Voorziening voor modern muziektheater (Orkater/Veenfabriek)
Jeugdtheater
Jeugdtheatervoorziening in Amsterdam (Huis aan de Amstel)
Jeugdtheatervoorziening in Nijmegen (Kwatta)
Jeugdtheatervoorziening in Den Bosch (Artemis)
Mogelijk:
Jeugdtheatervoorziening in Zuid Holland (Max)
Jongerentheatervoorziening in Amsterdam (Het Syndicaat)
Productiehuizen & Werkplaatsen:
Produktiehuis theater in Amsterdam (Nestheaters)
Werkplaats theater in Amsterdam (Gasthuis)
Produktiehuis theater in Utrecht (Huis a/d Werf)
Produktiehuis theater in Den Bosch (Productiehuis Brabant)
Produktiehuis dans in Den Haag (Korzo)
Werkplaats/Productiehuis jeugdtheater (De Berenkuil)
Produktiehuis dans in Groningen (Grand Theater)
Produktiehuis dans in Brabant (Station Zuid)
Festivals:
Oerol
Boulevard
Holland Festival
Holland Dance Festival
Julidans
Mogelijk:
TF-1
ITS
[…] In de TM van december werd op de deze plek het voorgestelde nieuwe cultuurstelsel besproken, inclusief de haken en ogen. Begin december kwam het rapport van de Commissie Alons uit, waarin een nieuwe structuur voor de podiumkunstfondsen werd voorgesteld. Wat houdt het plan van de Commissie Alons nu precies in, hoe zijn de reacties uit het veld, en zijn nu alle onduidelijkheden opgelost? Robbert van Heuven en Simon van den Berg gaan op zoek naar antwoorden. 1. Wat is die Commissie Alons waar iedereen het de hele tijd over heeft? […]