Over deze site

overig — simber op 30 augustus 2006 om 13:10 uur

Deze site is een verzamelplek voor de recensies, verslagjes en andere artikelen die ik geschreven heb voor Het Parool, Theatermaker, het Theaterjaarboek en de rest. Meestal gaat het over theater.
Sinds april 2015 ben ik hoofdredacteur van Theatermaker / Theaterkrant.nl. De stukken ik sindsdien schrijf voor Theatermaker en Theaterkrant.nl staan niet langer hier. Ook staan er nog een heleboel minirecensies en blogs op het reeds lang overleden Moose.nl.

Ik schrijf inmiddels niet heel veel meer voor Het Parool, en het duurt soms een tijdje voordat ik er aan toe kom om de stukken hier te plaatsen. De versies op deze site zijn mijn versies; de versie in de krant is nog bewerkt (soms ingekort) door eindredactie.

Ander werk

Naast artikelen voor Boekman, 609, SICA, Nachtkritik en andere opdrachtgevers die op de site te vinden zijn, werk(te) ik ook als schrijver en adviseur voor de volgende opdrachtgevers:

Daarnaast heb ik zo nu en dan publieke optredens.

Ik ben bereikbaar via info[at]simber.nl.

Jaaroverzicht in lijstjes, 2004 en 2005

overig — simber op 29 augustus 2006 om 12:40 uur
tags: , , ,

Sinds een paar jaar schrijf ik samen met Floortje Bakkeren een jaaroverzicht in het Theaterjaarboek.
We doen dit op basis van gegevens uit de TIN-database, recensiekranten en meningen van theaterrecensenten. De artikelen van de afgelopen twee jaar kunt u hier downloaden als PDF. Het aankomende theaterjaarboek, met een nieuw overzichtsartikel verschijnt in november, binnenkort hier een sneak preview ;-)

NB. De artikelen zijn op a4 niet zo overzichtelijk als in het Theaterjaarboek, bovendien ontbreken de lijstjes van de critici.

Onderzoek: Nederlands theater in het buitenland

onderzoek — simber op 29 augustus 2006 om 12:12 uur
tags: , , , ,

In september 2005 deed ik in opdracht van het TIN een onderzoekje naar de positie van Nederlands theater in het buitenland, op basis van de gegevens die daarover worden bijgehouden in de database van het TIN. Het is hier beschikbaar als drie PDF-bestanden:

Internet en het einde van de theaterkritiek

beschouwingen — simber op 29 augustus 2006 om 11:59 uur
tags: , ,

Heel oud stukje, uit maart 2003, voor het CC Berchem (inmiddels offline), later opnieuw gepubliceerd op Onlijn en in ‘Een nieuwe generatie cultuurjournalisten’.

Klagen over theaterkritiek is als klagen over het weer. Tijdens het jaarlijkse debatje ‘Kritiek op Kritiek’ tijdens Het Theaterfestival in Amsterdam hoor je ieder jaar dezelfde verwijten: recensies hebben te weinig diepgang, te weinig binding met andere kunstvormen en verworden tot veredelde columns. Geen wonder dat de kranten de afgelopen tien jaar minder en minder ruimte zijn gaan besteden aan theaterkritieken, ten gunste van foto’s, voorbeschouwingen en interviews.

Het lijkt wel alsof de critici zijn vergeten wat de belangrijkste vraag is van hun lezerspubliek: moet ik naar deze voorstelling? De meeste stukken bestaan tegenwoordig uit weinig meer dan het navertellen van de plot, uitleggen wie regisseur en schrijver zijn en beschrijving van het decor. Aan oordelen komt de recensent nauwelijks toe. En of de lezer erheen moet? De recensie zal het ze niet vertellen.

Vanuit deze kritiek startte al in 1997 theaterwebsite Moose. Op Moose kon en kan iedere theaterbezoeker een kleine recensie schrijven over geziene voorstellingen. Deze ‘Minirecensies’ zijn kort door de bocht, ongenuanceerd, slecht geschreven soms, maar vrijwel altijd doortrokken van enthousiasme, woede, ergernis, bewondering, verwarring of andere emoties die de geharde theatercriticus liever niet beschrijft. De Minirecensies zijn een hoogst functionele manier om de lezer te vertellen waar ze heen moeten.

Op grote, internationale sites zoals Amazon of IMDb zie je wat de toekomst op dit gebied brengt. Miljoenen bezoekers leveren een bijdrage aan deze sites door respectievelijk boeken en films te beoordelen. En de lezers blijken deze meningen van hun ‘peers’ veel hoger te achten dan die van professionele critici. Zo zal het binnenkort ook in het Nederlands en Vlaams theater gaan: op sites zoals Moose zullen meer en meer mensen meer en meer Minirecensies schrijven over meer en meer voorstellingen. Daarmee zullen ze een veel groter deel van het theateraanbod bestrijken dan de kranten nu kunnen. Door een slimme database zal iedere bezoeker een persoonlijk theateradvies kunnen krijgen, op basis van eerder geschreven recensies en meningen van anderen met dezelfde smaak.

Deze overgang heeft louter voordelen. De theatermakers zullen nu ècht gaan leren wat de toeschouwers er nou van vonden en worden voor hun beoordeling minder afhankelijk van een geslaagde première. Schouwburgdirecteuren en publiciteitsmedewerkers krijgen beter inzicht in de luimen van het publiek en het publiek zelf krijgt van vrijwel iedere voorstelling te horen of het er al dan niet heen moet.

Zelfs voor de theaterkritiek ligt er een kans. Hoewel de theaterrecensies zoals we die nu in de kranten lezen in toenemende mate overbodig worden, zal er juist méér behoefte ontstaan aan diepgaande interpretaties, vergelijkingen met andere kunstvormen en beschouwingen over het oeuvre van een theaterkunstenaar. Voor kranten verdwijnt de noodzaak om van veel voorstellingen snel na de première een recensie te plaatsen. Dit kan voor de theaterkritiek ruimte en tijd maken om minder voorstellingen beter te beschouwen. Maar wil de theatercriticus geen werkloze dinosaurus worden, dan zal die nu zijn of haar kans moeten grijpen.

Reik uit, die Gouden Doerian!

meningen — simber op 29 augustus 2006 om 11:47 uur
tags: , , ,

Geschreven op 7 maart en uiteindelijk geplaatst op de website van Doerian-organisator Adriaan Jaeggi.

Vanavond zou tijdens een feestelijke uitreiking bekend worden gemaakt welk boek zich mag sieren met de de titel ‘slechtste boek van het jaar’. Ik weet niet of de genomineerde schrijvers al een kaartje voor het Bal der Geweigerden op zak hadden, maar het zal niet zonder een licht gevoel van opluchting zijn dat zij het bericht lazen dat de eerste uitreiking van de Gouden Doerian werd afgelast. De jury zou zich ‘ongeloofwaardig’ hebben gemaakt en legde met een friszuur afscheidsstukje en een shortlist haar taak neer. En dat is jammer, want op de redactie van Moose, de uitreiker van de Gouden Tomaat, de publieksprijs voor de slechtste theatervoorstelling van het seizoen, voelden we een zielsverwantschap met de organisatoren.

Onze Gouden Tomaat heeft zich nooit in de media-belangstelling mogen verheugen die de Doerian ten deel is gevallen, maar heeft zich in de loop der jaren wel ontwikkeld tot een niet meer weg te denken onderscheiding in het welgevulde prijzenfirmament van het Nederlands theater. Wat meer in de luwte heeft Moose de gelegenheid gehad om de argumenten voor een prijs voor slechte kunst op scherp te stellen. Deze argumenten gelden volgens mij ook voor de Gouden Doerian.

Moose heeft er altijd voor gewaakt om een instrument van critici en recensenten te worden. Ook de Gouden Tomaat is in de eerste plaats een prijs van het publiek. De verhouding tussen kunstenaars en critici zijn de afgelopen jaren op z’n zachtst gezegd minder ontspannen geworden en de recensent met een negatief oordeel wordt steeds vaker aangevallen op zijn of haar integriteit, zoals in dit geval Michaël Zeeman aangevallen werd door Joost Zwagerman. Bovendien sprak de Doerian-jury sprak al snel grote woorden over De Nederlandse Literatuur om zich daarna te verliezen in muggenzifterij over slecht geredigeerde boeken. In de discussie rondom de prijs is het zelden gegaan over de eindgebruiker in dit proces: de lezer. Dit is een gemiste kans. Nederland leest vanuit professie, pure liefhebberij of een combinatie van beide grote hoeveelheden boeken en volgt het actuele aanbod van Nederlandse literatuur. De heavy users -studenten, bibliothecarissen, boekhandelaren, lezers van literaire tijdschriften, leraren Nederlands, leeskringleden- zien zich jaarlijks geconfronteerd met een onafzienbare lading nieuwe boeken. Juist deze veelgebruikers merken door ervaring dat er veel kaf is tussen het koren. Door hen een stem te geven zal De Gouden Doerian veel aan legitimiteit winnen.

Een tweede ding dat Moose altijd benadrukt heeft, is de kwaliteit van een slechte voorstelling: slecht theater roept emoties op en is geweldige stof voor conversatie. Voor literatuur geldt iets dergelijks: de woede, ergernis en gêne die je bekruipt bij het lezen van onafzienbare hoeveelheden stoplappen, bordkartonnen personages en onbedoeld lachwekkende sexscènes is eigenlijk een kwaliteit op zich. Bij film wordt deze kwaliteit al onderkend. Er zijn in Nederland diverse gelegenheden, festivals en clubjes die louter films van bedroevende kwaliteit tonen en bekijken. Waarom zou deze camp-factor niet kunnen worden aangesproken in de literatuur? Door de kwaliteit van slechte voorstellingen te benadrukken bestaat de lijst nominaties voor de Gouden Tomaat ook niet uit nietszeggende, zinloze voorstellingen van voorzichtige makers, maar juist uit overmatig ambitieuze projecten of uit de bocht gevlogen experimenten van gerenommeerde namen. Daardoor is de Gouden Tomaat voor theatermakers ook een geuzenprijs geworden, die de meeste winnaars -zij het met de glimlach van een boer met kiespijn- in ontvangst komen nemen. De Nederlandse literatuur verdient zo’n Doerian: een prijs voor schrijvers die durven, maar de plank hebben misgeslagen.

Boven alles zijn de Gouden Doerian en de Gouden Tomaat prijzen over prijzen. Als er alleen al in Nederlans al zo’n dertig literatuurprijzen en zo’n vijftig toneelprijzen zijn die meer en meer worden ingezet als een stukje collectieve marketing voor de sector, dan lijkt me een klein beetje tegenwicht tegen al dat moois niet ongerechtvaardigd. Het zijn twee prijzen die hun belang ontlenen aan het feit dat niemand baat heeft bij de uitslag (tenzij u werkelijk gelooft dat het levensdoel van Michaël Zeeman bestaat uit het zwartmaken van Jessica Durlacher). Sterker nog: de moeite die de organisatoren zich getroosten om zo’n prijs op te zetten en in stand te houden kan alleen verklaard worden uit een diepe liefde voor de kunst.

Tenslotte is het ook gewoon een kwestie van wennen. Een prijs voor slechte kunst heeft zich pas definitief een plek verworven als de discussie niet langer over de prijs gaat, maar over de winnaar. De Gouden Doerian kan dat alleen bereiken door jaar na jaar uitgereikt te worden. Om te beginnen vanavond.

Simon van den Berg
Simon van den Berg is redacteur van theaterwebsite Moose

Nieuwe generatie jonge theatermakers: pragmatisch en zoekend naar publiek

beschouwingen — simber op 28 augustus 2006 om 19:20 uur
tags: , ,

Voor het jubileumboekje ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Serie Nieuwe Theatermakers, september 2004.

Een bonsaiboompje in een poppenkast, een nazi die aan zijn grafkist schaaft, twee benen die leren lopen, poppen die een schilderij worden, zeven pubers die de wereldpolitiek uitleggen, macrobiotische crack-junkies die een lied zingen, een dansende piano en saxofoon, een merkwaardige sekte van mannen met baarden die een tafel verplaatst en een meisje met vissen in haar hoofd. Welkom bij de Serie Nieuwe Theatermakers 2003-2004.

Het zijn tien scènes uit het bloeiende en enorm diverse veld waarin jonge theatermakers in Nederland zich bewegen. En deze tien zijn nog maar het topje van de ijsberg. Per jaar studeren er zo’n 400 mensen af aan de slordige dertig theateropleidingen die Nederland telt. Ruim 200 acteurs, kleinkunstenaars en dansers, 100 docenten, 35 regisseurs, choreografen en zelfstandige theatermakers, en verder ontwerpers, technici, schrijvers en theaterwetenschappers. Het is een onvoorstelbaar groot aantal; grofweg te vergelijken met het jaarlijks aantal afstuderende huisartsen.

Honderden jonge mensen die ieder jaar vol goede moed een beroepspraktijk instappen die gekenmerkt wordt door subsidieperikelen en ander geldgebrek, waar ze moeten vechten voor een plekje in schouwburgzalen die anderhalf jaar van tevoren al volgeprogrammeerd zijn. Esmé Wekker, die dit jaar met haar voorstelling Juffrouw Margreet in de Serie Nieuwe Theatermakers te zien was, formuleert in een interview in dit boekje de Catch 22-situatie die voor veel jonge makers opgaat: “Je hebt subsidie nodig voor een plek om te kunnen spelen. Maar om te kunnen spelen heb je vaak ook weer subsidie nodig.”

Voor jong talent is er een aantal wegen in dit theaterveld vol hindernissen. Een deel van deze makers kan terecht bij een van de werkplaatsen in Nederland. Daar kunnen ze in relatieve rust en onder begeleiding werken aan de ontwikkeling van hun artistieke handtekening, de opbouw van een eigen publiek en, zij het in geringe mate, leren omgaan met de zakelijke aspecten van hun beroep. In een tamelijk beschermde omgeving kan een maker onderzoek doen. Het maakproces staat hierbij centraal, de uiteindelijke voorstelling is van ondergeschikt belang.

Daarnaast bestaat de Serie Nieuwe Theatermakers. De Serie is tien jaar geleden opgezet om geslaagde voorstellingen van jonge makers een groter bereik te geven door een landelijke tournee te organiseren. De organisatie achter de Serie onderhandelt met de kleine zalen in het land om ruimte in hun programmering te houden voor onbekend maar interessant werk. Je zou de Serie kunnen beschouwen als een aanvulling op de werkplaatsen. De Serie maakt het voor het een jonge maker of groep mogelijk zijn of haar voorstelling breed over het voetlicht te brengen, met een groot aantal speelbeurten in heel Nederland. Leon de Waal van Koning Carlos, die met de voorstelling Raspoetin dit jaar in de Serie geprogrammeerd was, vindt dit een duidelijke pluspunt: “Het belangrijkste van de Serie is dat we veel hebben kunnen spelen. Dat biedt je ook de gelegenheid om een voorstelling fijn te slijpen.”

In de tien jaar die De Serie Nieuwe Theatermakers nu bestaat, hebben bijna honderd voorstellingen langs de kleine zalen van Nederland getrokken. Als je de lijst met honderd makers doorkijkt, kom je veel bekende groepen of makers tegen die nu tot de gevestigde namen van het kleine- en middenzaaltheater behoren. Ola Mafaalani won de Erik Vosprijs, regisseerde bij Toneelgroep Amsterdam, in Brussel en München; Emio Greco won de Philip Morris Arts Prize, maakte furore in Edinburgh en wordt mondiaal gezien als een van de belangrijkste dansvernieuwers van dit moment; voorstellingen van Dood Paard werden drie maal geselecteerd voor Het Theaterfestival; Erik de Volder van Toneelgroep Ceremonia won in België belangrijke kunstprijzen zoals de Thersitesprijs. Daartegenover staan echter ook namen als Kollektief D&A, Jacqueline Kaptein, De Bakens en Inka Parka, die nooit de obscuriteit zijn ontstegen.

Het is verleidelijk om in de tien jaar en honderd voorstellingen van de Serie te zoeken naar een ontwikkeling, een heldere lijn met een begin en een eindpunt. Op het gevaar af te streng te generaliseren, toch een poging. Halverwege de jaren negentig zagen we een nieuwe generatie theatermakers opkomen. Groepen en makers als Dood Paard, ’t Barre Land, Growing Up In Public, Ivar van Urk en Ola Mafaalani vroegen om aandacht en gingen op zoek naar nieuwe vormen van toneelspelen, schrijven, regisseren.

Hun instrument was taal en veelal maakten ze teksttheater, door eigen stukken te schrijven of door het klassieke toneelrepertoire, en dan vooral heel veel Shakespeare, te spelen. Het waren kunstenaars op zoek naar verantwoordelijkheid, troost en een eigen positie in een postmoderne, technologische wereld.

De afgelopen jaren is er een nieuwe generatie theatermakers opgestaan, die duidelijk anders in de wereld staat dan hun voorgangers. Je zou je kunnen afvragen of het al mogelijk is om een gemeenschappelijk wereldbeeld te ontdekken bij deze regisseurs, choreografen, acteurs en mimers. Waarschijnlijk is het daarvoor nog te vroeg. Hun werk is nog té divers en té onderzoekend. Daarom is het des te belangrijker om deze makers zelf aan het woord te laten, zodat ze kunnen vertellen over hun drijfveren en bedoelingen. Vandaar dit boekje met de interviews met 14 exponenten van deze generatie, die het afgelopen seizoen hun voorstelling presenteerden in de Serie Nieuwe Theatermakers. Het geeft een aardig inzicht in hoe deze makers denken over hun werk en over de toekomst.

Toch zijn er in de voorstellingen van deze makers al enkele overeenkomsten te ontdekken. Zo is het opvallend dat ze niet teruggrijpen op de bestaande canon van toneelteksten. Voor dansers en mimers is dat misschien begrijpelijk, maar ook alle toneelmakers kiezen ervoor om óf zelf een stuk te schrijven (Het Woelige Baren, Sanne Vogel), óf een tekst te maken op basis van ander materiaal. Dat materiaal is bijzonder divers. Lenneke Maas maakte haar voorstelling Her name was Lola op basis van improvisaties met pubermeisjes; De Warme Winkel interviewde dakloze drugsverslaafden voor hun voorstelling Afgehaakt/afgehakt; de schilderijen van Frida Kahlo inspireerden tot de voorstelling Dead Orange Walk van Quade & Paiva; Julika Marijn maakte een monoloog van de dagboeken van Etty Hillesum en Daniëlle van Vree maakte een choreografie gebaseerd op muziek van de jazzmuzikant Archie Shepp.

De klassieke regisseur speelt in de Serie nauwelijks een rol. Lenneke Maas, Daniëlle van Vee en Esmé Wekker zijn de enigen die niet in hun eigen voorstellingen op het podium staan. De rest van de voorstellingen wordt gemaakt door makende acteurs of dansers, zoals De Warme Winkel, Jens van Daele of Ann van den Broek, collectiefjes, zoals Het Woelige Baren en Koning Carlos of solisten zoals Boukje Schweigman, Klemens Patijn of Sanne Vogel.

Het is een duidelijk teken van de veranderende invalshoek van de theateropleidingen in Nederland. In Amsterdam is de Toneelscheel gefuseerd met de Kleinkunstacademie en in Maastricht is een nieuwe opleiding tot theatraal performer opgericht. Leren acteren, regisseren of dansen is niet langer het verwerven van een vastgelegd aantal vaardigheden, maar het ontwikkelen van een artistieke visie. Acteurs en dansers zijn niet alleen maar uitvoerders van een choreografie of regieconcept, ze zijn zelfstandige kunstenaars geworden, met een eigen artistieke inbreng en verantwoordelijkheid.

Het levert een generatie op, die zich op hun opleiding breed heeft geörienteerd, aan veel genres heeft geroken en op veel plekken inzetbaar is. Klemens Patijn werkt tussen zijn eigen voorstellingen door bij Toneelgroep Amsterdam en het Noord Nederlands Toneel, Daniëlle van Vree heeft een film gemaakt, Erik Whien maakt een jeugdtheatervoorstelling, Sanne Vogel is bezig met haar eerste roman. Niemand haalt z’n neus op voor commerciële voorstellingen, grote gezelschappen of reclamewerk; brood op de plank gaat vóór artistieke ontwikkeling.

Misschien liggen de artistieke ambities van deze generatie niet heel hoog; het zijn geen idealisten die de wereld willen veranderen. Ze staan niet iedere avond op het podium om het theater opnieuw uit te vinden, ze willen slechts hun eigen verhaal vertellen.
Maar één ideaal houden ze er wel op na: het publiek moet weer betrokken worden. Vrijwel alle geïnterviewden willen de tegenstelling tussen laagdrempelig vermaak voor een breed publiek enerzijds en het vertellen van hun eigen verhaal anderzijds overbruggen. Humor is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Zo zegt Leon de Waal van Koning Carlos: “Wat we doen is humor als een soort van glijmiddel hanteren om ons verhaal te vertellen. Want we vinden wel dat het publiek een fijne avond moet hebben.” Joep van der Geest van De Warme Winkel: “Het moet ook grappig zijn, maar het liefst zetten we mensen een beetje aan het denken over wat we zelf belangrijk vinden.”

Esther de Koning van Het Woelige Baren formuleert het standpunt van de nieuwe makers het meest kernachtig: “We zijn wars van trends en houden niet van moeilijkdoenerij, maar we willen wél iets teweeg brengen bij ons publiek.”

Daarom besteden ze veel tijd aan de toeschouwer. Deze makers voelen zich als gastheer of -vrouw voor hun bezoekers en zouden het liefst alle randvoorwaarden voor het spelen van een voorstelling in eigen hand houden, van lokatie tot toegangsprijs en van publieksopstelling tot de bar na afloop. Niet om het publiek te geven wat het wil, maar vanuit het inzicht dat de omstandigheden waarin een voorstelling zich afspeelt wezenlijk onderdeel zijn van de artistieke ervaring. Nogmaals Esther de Koning: “We willen zoveel mogelijk onze eigen wereld creëren, vanaf het moment dat je je kaartje koopt, een soort van totaalervaring.” Of Boukje Schweigman: “Ik wil graag ervaringen delen met toeschouwers. Dat kan wat mij betreft alleen maar in kleine opstellingen.”

Uit de interviews in dit boekje en de voorstellingen in de Serie rijst een beeld op van een door en door pragmatische generatie, zelfverzekerd over eigen kunnen, nuchter over de mogelijkheden die het theater biedt. Maar bovenal zijn deze makers hartstochtelijk op zoek naar het publiek. Mensen met een abonnement op het aankomend seizoen van de Serie Nieuwe Theatermakers zijn geluksvogels.

Bij het afscheid van Arthur Sonnen

overig — simber op 28 augustus 2006 om 19:01 uur
tags: , ,

Zomer 2004 werd ik gevraagd om een column te schrijven voor een afscheidsbundel voor scheidend Theaterfestivaldirecteur Arthur Sonnen. Driekwart jaar later was die afscheidsbundel drie keer in andere handen overgegaan en eindigde het als Boekmancahier. Van mijn stukje geen spoor meer.

Toen ik hoorde dat dit boekje ter gelegenheid van het afscheid van Arthur Sonnen als onderwerp “de theaterbezoeker” meekreeg, moest ik toch even gniffelen. Want op enige consideratie voor het theaterpubliek heb ik Het Theaterfestival toch niet vaak kunnen betrappen. De afgelopen tien jaar is de publieke belangstelling voor het toneel flink gegroeid, maar van deze groei is op het festival bar weinig te merken. Integendeel. De selectie van voorstellingen die de festivaljury (en later de curator) presenteerde werd in Nederland lauwer en lauwer ontvangen, totdat afgelopen mei het dieptepunt werd bereikt: het kon niemand meer iets schelen. Arthur Sonnen maakte zijn festival voor een elitair publiek. Hij hield van dat elitaire publiek, van mensen die naar het theater gaan met de bedoeling daar wijzer van te worden. Hij was zich er zeer van bewust dat dit een kleine groep was maar verdedigde zijn visie hartsochtelijk tegen het idee dat theaterpubliek bestaat (of zou moeten bestaan) uit consumenten. Zijn ideeën -en die van de jury’s en curatoren die hij uitkoos- leidden tot een festivalselectie die steeds verder verwijderd raakte van smaak van het grotere toneelpubliek in Nederland. Bijvoorbeeld: in 1998 kon Hamlet van De Trust nog zowel de Grote Theaterfestivalprijs als de Gouden Gids Publieksprijs winnen. De afgelopen twee jaar is er geen enkele overlap meer tussen de festivalselectie en de publieksprijs-finalisten.

U zult wellicht verwachten dat ik als redacteur van een website die met enige overdrijving pretendeert het gesundes Volksempfinden op theatergebied te weerspiegelen blij zal zijn met het verscheiden van een zo elitair instituut als Het Theaterfestival. Zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Ik ben erg gehecht aan het Theaterfestival, al heb ik er graag en veel op gescholden. De problemen zaten hem volgens mij vooral in de uitvoering. Het enthousiasme dat Arthur Sonnen altijd wist op te brengen voor de abstracties waarmee hij zijn festival omringde -het debat tussen Nederland en Vlaanderen; de wetenschappelijke verslaglegging van het jureringsproces; de verdediging van de kunst tegen de uithollende werking van het economische denken- leek ten koste te gaan van de wil en de noodzaak om een leuk en gezellig festival te organiseren. Bovendien kon hij de laatste jaren nauwelijks het enthousiasme van het theaterveld opwekken om van het jaarlijkse toneelfeestje méér te maken dan een verplicht nummer waarop met tegenzin werd meegedanst.

Het Theaterfestival heeft de laatste aanval van de onverschilligheid niet overleeft. Met Moose hebben we het overlijden van het festival herhaaldelijk aangekondigd en ik denk dat het beter is dat het verdwijnt. Bovendien is er nu al sprake van een wederopstanding: er is een potje geld, enkele schouwburgdirecteuren hebben zich al gemeld voor de uitvoering. Het nieuwe festival wordt leuker, die voorspelling durf ik wel aan. Maar waarschijnlijk wordt het een festival voor consumenten. Daarom zal ik het oude festival missen. De discussies in bijna lege zaaltjes; de enorme productie aan dikke publicaties met het eenvoudige geel kartonnen kaftje; de nieuwsgierigheid naar hoeveel van de geselecteerde voorstellingen je gezien hebt; en Arthur Sonnen zelf natuurlijk, die het allemaal “toch aardig” vindt. Ik hoop oprecht dat hij een nieuwe functie vindt in België of Duitsland, waar er bredere steun is voor hogere kunst. Over een aantal jaar zal hij ongetwijfeld een triomfantelijke rentree maken in de Nederlandse kunstwereld, met een buitengewoon zinvol initiatief, voor een elitair publiek. Ik kijk er nu al naar uit.

Simon van den Berg
Simon van den Berg is redacteur van theaterwebsite Moose (www.moose.nl)

8 lijstjes voor De Verleiding

overig — simber op 28 augustus 2006 om 18:56 uur
tags: , ,

Dit zijn lijstjes die ik schreef voor het Verleiding-boekje dat de VNT uitbracht voor seizoen 2004/2005. In die brochure worden alle VNT gezelschappen gepresenteerd met hun plannen voor het aankomende toneelseizoen. Deze lijstjes en nog wat interviews moesten wat lucht in de zaak brengen.

I. 6 Nederlandstalige stukken

Er wordt wel gezegd dat Nederland geen traditie van toneelschrijvers heeft. Toch heeft de geschiedenis een klein aantal meesterwerkjes opgeleverd, en toevallig worden die dit seizoen allemaal gespeeld. Daarnaast is er de laatste jaren een ware vloedgolf van nieuwe toneelschrijvers opgekomen, die veel nieuwe stukken schrijven, vaak speciaal geschreven voor een groep acteurs of een regisseur.

Op hoop van zegen van Herman Heijermans door ZT Hollandia
De enige échte toneelklassieker van Hollandse bodem wordt dit jaar gespeeld door ZT Hollandia. De regisseur wordt de Zwitser Christoph Marthaler. Wat zou deze inwoner van het land van bergen en chocola maken van dit vissersdrama?

Continue reading “8 lijstjes voor De Verleiding” »

Kritiek op kritiek

beschouwingen,Theatermaker — simber op 28 augustus 2006 om 18:49 uur
tags:

Dit artikel (geschreven door Floortje Bakkeren en mij) verscheen in het juni 2006 nummer van TM, als jeugdige vervanging voor een vaste rubriek van Max Arian. Een andere versie -wellicht iets toegankelijker voor niet-ingewijden- verscheen op De Nieuwe Reporter en oogste daar enige reacties.

Normaalgesproken vergelijkt Max Arian, als door leeftijd en ervaring boven alle partijen verheven toneelbeschouwer, in deze rubriek de verschillende recensies over één voorstelling. Vervolgens mag de maker van de voorstelling weerwoord geven. De bedaagde wijze waarop Arian het veld overziet en de dagbladrecensenten de mantel uitveegt geeft blijk van een consistente visie op theaterkritiek, waarbij een voorstelling welwillend tegemoet wordt getreden, zorgvuldig bekeken en mild beoordeeld.

Het is eenvoudig om als jonge en nog een beetje wilde cultuurcritici deze rubriek in te vullen of te parodiëren, maar liever verbreden we ons blikveld. De rubriek bestaat -net als de positie van Max Arian, bij de gratie van een praktijk van dag- en weekbladkritiek die nogal twintigste-eeuws is. Want als we kijken naar het veld van reflectie op theater in den brede zien we wellicht grotere veranderingen dan de veronderstelde laksheid en gebrek aan nuance die Arian signaleert. En wellicht zijn daarbij ontwikkelingen die de relevantie van deze rubriek an sich ter discussie stellen. Of, om in de geest van dit TM20 nummer te blijven: is deze rubriek over tien jaar nog wel denkbaar? Kunnen gepassioneerde theaterbeschouwers zoals wij nog Max Arian worden, later als ze groot zijn?

Laten we beginnen met het doortrekken van een inmiddels behoorlijk uitgekauwde trend: kranten zullen minder en minder ruimte en aandacht aan kunstrecensies besteden. De oorzaken zijn bekend: kunst is geen ‘lekker’ onderwerp, recensies zijn saai, interviews en voorbeschouwingen zijn beter. Dat vinden kranten niet per se zelf, maar dat blijkt uit lezersonderzoek. Schreven kranten vroeger voor hun zuil, nu schrijven ze voor hun lezersprofiel.

De nieuwe krant NRC.next heeft bijvoorbeel erg goed onderzocht wat haar lezers willen en besteedt daarom weinig aandacht voor kunst in het algemeen en theater in het bijzonder. De jonge urbane professional, op wie die krant zich richt, is sowieso slechts met zeer veel moeite het theater in te krijgen. Kansen voor een brede theaterbeschouwing liggen eerder bij een krant die de oudere witte vrouw tot haar doelgroep rekent.

Als we uitgaan van de (ook al zo uitgekauwde) trend dat theateraanbod blijft groeien, zullen over tien jaar in één seizoen rond de 10.000 voorstellingen te zien zijn. Theatermarketeers, ook niet gek, zullen ook steeds meer gebruik maken van bezoekersprofielen en weten welke kanalen ze voor welk soort theater moeten gebruiken. Kranten met lezersprofiel A zullen voorstellingen met bezoekersprofiel B links laten liggen. En producenten van die voorstellingen zullen zich de energie besparen om die kranten uitgebreid op de hoogte te houden.

Maar ook de krant die zich expliciet op kunstliefhebbers gaat richten zal dat speerpunt waarschijnlijk niet met extra recensies vormgeven. Die gaat dat zoeken in communities, lezersaanbiedingen en speciale reizen. Deze mix van verslaggeven en participeren geeft nieuwe ingangen voor een andere relaties met de lezers over het kunstaanbod. Nu al kiest NRC Handelsblad nu boeken waarover lezers op hun site en in de krant kunnen discussiëren, begeleid door redacteuren als Pieter Steinz en Elsbeth Etty. Het Parool investeerde in een coach-spel voor voetballiefhebbers. De perspectieven voor het theater zijn gunstig. Misschien gaat Hein Janssen gezellig inleidingen geven voor het speciale Volkskrant Toneelgroep Amsterdam-abonnement en kan Wilfred Takken bemoedigend commentaar geven bij geweblogde lezersrecensies. Pieter Bots mag dan leuk theaterreizen naar de Wiener Festwochen of Avignon begeleiden. Journalistieke onafhankelijkheid of strenge grenzen tussen makers en pers -laatst in dit blad nog onderwerp van een felle polemiek tussen Bots en Loek Zonneveld- zijn over tien jaar nog slechts echo’s in theoretische discussie’s. Kranten zullen enthousiast participeren in de distributie van het aanbod.

De morele scherpslijpers zijn al lang aan de verliezende hand. NRC Handelsblad is al enige jaren sponsor van het Oerol festival, terwijl in de krant ook recensies over de voorstellingen staan en twee redacteuren een dagelijkse talkshow verzorgen. De Telegraaf is mediapartner van de voorstelling Alegría van Cirque du Soleil, het Brabants Dagblad is zeer zichtbaar aanwezig op Festival Boulevard. Het nieuwe festival TF-1 zal binnen een paar jaar bezoekersprogramma’s samenstellen voor het publiek van zijn mediapartners, zoals het International Filmfestival in Rotterdam en het IDFA al jaren doen.

Terwijl in de getroubleerde kranten de ruimte voor klassieke recensies afnam, diende zich de afgelopen jaren een nieuw podium aan. Op internet schrijven inmiddels enkele tientallen veelal jonge theaterbezoekers regelmatig recensies. Op Moose was kort en krachtig zo’n negen jaar het adagium, nieuwe sites zoals TheaterCentraal, 8Weekly en een aantal weblogs van theaterbezoekers maken gebruik van de oneindige ruimte die internet biedt. Op TheaterCentraal zijn de recensies zo’n 500 woorden, op 8Weekly zelfs 700 tot 800. Ter vergelijking: in de Volkskrant tellen recensies ongeveer 500 woorden, in het Parool hoogstens 400.

Het verbazende is dat al deze woorden gratis en voor niks geschreven worden. Blijkbaar is er een groot aantal theaterbezoekers dat om niet of met hoogstens een vrijkaartje als vergoeding een uitgebreid artikel over een voorstelling wil schrijven. Overigens zal Max Arian op dit moment nog maar matig tevreden zijn over de kwaliteit van deze kritieken. De recensies op deze sites zijn over het algemeen opvallend mild, maar analyse of interpretatie ontbreken geheel.

Op deze sites is niet alleen het schrijven van recensies vrijwilligerswerk, maar ook het begeleiden van de schrijvers, de redactiewerk en het werven van de schamele advertentie-inkomsten. Het is dus nog maar de vraag hoeveel continuïteit deze sites de komende tien jaar kunnen bieden, zolang er geen economisch model is voor geschreven tekst op internet. Aan schrijvers zal internet de komende tien jaar geen gebrek hebben, aan professionele werkomgevingen, redacties en context des te meer.

De bezoekscijfers van deze websites zijn overigens heel aardig, maar staan nog niet in verhouding tot de oplagecijfers van de kranten. De sitebeheerders malen ook niet om marketingplannen en doelgroepanalyses. De nieuwe vormen van theaterkritiek bestaan louter vanwege de behoefte van de schrijvers, en lijken dan ook niet een nieuw lezerspubliek voor theaterbeschouwing aan te boren.

Kortom, in de kranten moet het korter, op internet dreigt de oppervlakkigheid. In reactie daarop zoeken schrijvende dramaturgen en theaterwetenschappers ruimte voor afgewogen argumentatie, doorwrochte analyse en onafhankelijke expertise. Een jaar geleden richten drie dramaturgen en een criticus het internet-uitprint-tijdschrift Lucifer op, theaterwetenschappers creëerden met Theater Topics een nieuw tijdschrift voor theaterwetenschap en theaterwerkplaats het Gasthuis startte Volume, een onregelmatig verschijnende blad met artikelen over eigen makers en voorstellingen. Tenslotte werkt Sonja van der Valk op het Theater Instituut Nederland aan een workshoptraject voor jonge cultuurjournalisten, wat jaarlijks een publicatie oplevert.

Met deze diepgravende publicaties, die slechts voor een kleine groep interessant zijn, is ook geen droog brood te verdienen. In een landschap waarin het serieuze theater wordt gedomineerd door subsidie, moet serieuze beschouwing en reflectie ook gesubsidieerd worden. Die situatie geldt nu voor TM, dat ook grotendeels van subsidie afhankelijk is om reflectie te bieden op de podiumkunsten. Er zijn echter zeer weinig fondsen beschikbaar voor publicaties, maar het is zeer wel denkbaar dat daar de komende jaren, mede onder invloed van de ontwikkelingen bij de kranten, verandering in komt.

Door het teruglopend aantal kranterecensies, het gebrek aan geld voor schrijvers op internet en het gebrek aan subsidies voor diepgravende theaterbeschouwing zal het beroep van toneelcriticus verdwijnen. Mensen die nog professioneel recensies schrijven doen dat als flexwerkers naast een groot aantal andere activiteiten, soms journalistiek van aard, maar ook binnen het theaterveld, zoals educatie, dramaturgie of publiciteit. Het aantal hobby-recensenten zal het aantal professionele critici ruimschoots overtreffen. Want hoewel de fulltime toneelcriticus zal uitsterven, over tien jaar zal er meer over theater worden geschreven dan ooit tevoren.

De combinatie van gesubsidieerde uitgaven, de nieuwe rol van de pers in het theaterveld, de sterke aanwas aan amateurcritici en het al maar groeiende aantal voorstellingen zal leiden tot een theaterbeschouwing die even divers is als het theateraanbod zelf. In 2016 zijn er voorstellingen die aanleiding geven tot zowel dramaturgische analyses van twaalf pagina’s in gespecialiseerde tijdschriften, als tot twee vernietigende regels op een website; worden festivals gevolgd door honderden webloggers, terwijl de kwaliteitskranten er geen aandacht aan besteden; rapporteert een gesubsidieerd tijdschrift over jonge makers en hun werk bij de produktiehuizen; vult een gratis ochtendkrant zijn hele cultuurpagina met advertorials; en is er een website met uitsluitend recensies over uitvoeringen van Shakespeare, een andere site die kinderen zelf laat oordelen over jeugdtheater, en een derde die consequent een muziekfreak en een theaterfan naar operavoorstellingen stuurt en de recensies naast elkaar publiceert. Al die verschillende vormen zijn niet op dezelfde manier te vergelijken als tien recensies uit de huidige dag- en weekbladen. De rubriek ‘Kritiek op kritiek’ zal over tien jaar onmogelijk zijn.

Maar niet alleen onmogelijk, ook overbodig. Internet zal het verbinden van al die ongelijksoortige vormen van reflectie automatiseren. Nu al krijgen krantenrecensies een tweede leven op sites van kranten, individuele recensenten of gezelschappen. Maar als over tien jaar de grote problemen met auteursrechten opgelost zijn, wordt alles nog veel beter. Omdat alle artikelen over theater, van kranten, tijdschriften en websites aan elkaar gekoppeld zijn -bijvoorbeeld via de database van het Theater Instituut- kun je per voorstelling of regisseur niet alleen oordelen, maar ook manieren van kijken en schrijven vergelijken. De lezer -theaterbezoeker of professional- kan dan per voorstelling zelf bepalen welke soort kritiek hem of haar op dat moment het meeste aanstaat. En de zoekmachine die dat mogelijk maakt noemen we dan Max Arian.

Floortje Bakkeren en Simon van den Berg

Op woensdag 14 juni 2006 organiseert de Kring voor Nederlandse Theatercritici in Theater Bellevue een debat over de rol van internet in de theaterjournalistiek. Aanvang: 16:00 uur.

Gelezen: Grenzen aan de Kunst

boekrecensies,Theatermaker — simber op 28 augustus 2006 om 18:45 uur
tags: ,

Cover: grenzen aan de kunstGelezen: Grenzen aan de Kunst; de vrijheid van expressie in relatie tot andere grondrechten van Winnie Sorgdrager. Uitgave ter gelegenheid van het afscheid van Winnie Sorgdrager als voorzitter van de Raad voor Cultuur
Door Simon van den Berg

Als gedenksteen voor haar afscheid als voorzitter van de Raad voor Cultuur schreef Winnie Sorgdrager een essay waarin ze de twee richtingen in haar carrière combineert: justitie en de kunsten. Het is een zeer mooi, maar nogal somber uitgevoerd boekje – met zilveren letters op een matzwarte achtergrond. Ook de inhoud stemt niet bepaald tot vrolijkheid.

Sorgdrager zet een aantal Europese rechtszaken op een rij waarin kunstenaars of musea werden aangeklaagd, omdat ze de vrijheid van expressie te ver zouden hebben doorgevoerd. Bijvoorbeeld de Turkse dichter Hüseyin Karatay die in zijn thuisland werd veroordeeld vanwege het publiceren van Koerdische vrijheidsliederen of de Nederlandse schilderes Kiki Lamers, wier foto’s van haar naakte kroost in Frankrijk werden aangezien voor kinderporno.

Het is algemeen aanvaard -en in sommige landen in de wet opgenomen- dat de kunst de vrijheid van meningsuiting verder mag oprekken dan de rest van de samenleving en Karatay werd dan ook de het Europese Hof vrijgesproken. Maar ook voor kunstenaars zijn er grenzen: Lamers werd veroordeeld tot acht maanden voorwaardelijk. Een van de argumenten voor deze uitzonderlijke status van de kunst is dat kunst slechts een klein publiek heeft en daardoor een verminderde impact.

Bij het onderzoeken van dit soort argumenten van de verschillende rechters valt een aantal dingen op. Zo zijn Nederlandse rechters niet zo snel geneigd om in de rechtszaal te bepalen wat kunst is en wat niet. In het buitenland -Sorgdrager geeft voorbeelden uit Oostenrijk en Frankrijk- worden soms juist getuige-deskundigen ingeschakeld om hun mening te geven over het artistieke gehalte van een gewraakt werk.

Omdat Nederlandse rechters zich niet in artistieke discussies willen mengen moeten ze soms vreemde kronkels maken om de uitzonderingspositie van de kunst toch te handhaven. Een voorbeeld is de rechtszaak rond de inbeslagneming van een foto van een naakte man met een erectie en een baby die tentoongesteld werd in het kader van het Holland Festival, maar door de politie beschouwd werd als kinderporno. De Hoge Raad deed geen uitspraak over het kunstgehalte van de foto, blijkbaar omdat dat uit de context van de tentoonstelling al bleek. De Raad vond wel dat omdat de man de vader van de baby was en de moeder de fotograaf dat de foto niet schadelijk was voor het kind. Dat is vreemd, omdat seksueel geladen foto’s kinderen gemaakt door hun ouders in andere gevallen wel strafbaar zijn. De rechter gebruikte dit argument echter om het kunstwerk terug te geven.

Bovengenoemde foto is niet opgenomen in het boekje, dat is geïllustreerd met afbeeldingen van omstreden kunstwerken zoals de plasseks-poster van Andres Serrano, Kabouter Buttplug van Paul McCarthy en een still uit de film Submission. Het interessante aan veel van de illustraties is dat het voorbeelden zijn van controverse rond kunst die juist niet voor de rechter is uitgevochten. De afgelasting van Aïsja, het door de producent ingestelde vertoningsverbod van Submission en de rellen rond de Deense cartoons suggereren dat in de strijd tussen extremistische groeperingen en kunstenaars de rechter überhaupt geen rol speelt.

Pas helemaal aan het eind komt Sorgdrager tot de conclusie dat de staat misschien vaker de kunst moet beschermen tegen het volk, in plaats van het volk tegen de kunst. Het is een nogal magere afsluiting, vooral omdat ze duidelijk maakt dat ze sceptisch is over de mogelijkheid dat burgemeesters een grote politiemacht zullen inzetten om een controversiële voorstelling of vertoning mogelijk te maken. De cynische werkelijkheid is dat extremistische groeperingen meer belang en invloed aan de kunst toekennen dan de rechtsstaat.

Volgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity